1.13Bij brief van 13 november 2015 heeft de advocaat van [appellant] de directeur van de PI Krimpen aansprakelijk gesteld voor de schade die is voortgevloeid uit het niet doorgeven van de terugbelverzoeken, in het bijzonder de schade als gevolg van voortdurende vrijheidsbeneming en het aanvechten daarvan. De directeur van de PI is verzocht de aansprakelijkheid voor deze schade te erkennen. De PI heeft de aansprakelijkheid niet erkend.
2. [appellant] vordert in dit geding de veroordeling van de Staat, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een schadevergoeding van € 91.280,-, plus rente en kosten.
Hij legt hieraan ten grondslag, kort samengevat, dat de Staat (meer in het bijzonder (de directeur van) de PI Krimpen) onrechtmatig heeft gehandeld door de terugbelverzoeken van de reclassering niet aan hem door te geven. Volgens [appellant] heeft dit ertoe geleid dat op 29 januari 2015 is besloten zijn VI definitief achterwege te laten. De schade begroot hij op 1.141 dagen x € 80,- (overeenkomstig de oriëntatiepunten voor de schadevergoeding bij voorarrest), hetgeen neerkomt op een bedrag van € 91.280,-.
3. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Staat inderdaad onrechtmatig gehandeld door de terugbelverzoeken niet door te geven aan [appellant] en evenmin aan de reclassering te melden dat [appellant] tijdelijk in een andere inrichting verbleef en dat de verzoeken om die reden niet konden worden doorgegeven. Volgens de rechtbank bestaat er echter geen causaal verband tussen dit onrechtmatig handelen en de door [appellant] geleden schade, gelegen in het voortduren van de detentie: er zijn onvoldoende aanknopingspunten dat de strafrechter anders beslist zou hebben indien de terugbelverzoeken [appellant] wel tijdig bereikt zouden hebben.
4. In appel vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van zijn vordering. Zijn grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank omtrent het vereiste causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade.
5. Het oordeel van de rechtbank dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld (zie onder 3) is niet bestreden. Inzet van dit geding is het causaal verband. Kernvraag is of de beslissing van de strafrechter anders zou zijn uitgevallen als de terugbelverzoeken [appellant] wel zouden hebben bereikt. [appellant] stelt dat dit het geval is. De bewijslast rust op hem. Anders dan [appellant] tijdens zijn pleidooi heeft betoogd, is het enkele feit dat het lastig is om te moeten bewijzen wat in een bepaalde hypothetische situatie zou zijn gebeurd, geen reden om de bewijslast om te keren, dan wel om “minder hoge eisen” te stellen aan de bewijslevering. Ten overvloede overweegt het hof dat voor zover het hof al mee zou gaan in de (kennelijke) stelling van [appellant] (eveneens tijdens het pleidooi) dat het voldoende zou moeten zijn dat het causaal verband “aannemelijk” wordt gemaakt, de hierna volgende overwegingen niet anders zouden luiden indien deze maatstaf zou worden aangehouden.
6. Zoals de rechtbank voorts terecht en onbestreden heeft overwogen, biedt de onderhavige civiele procedure geen ruimte om de beslissing van de strafrechter te heroverwegen of de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aan een eigen inhoudelijke toetsing te onderwerpen. Bij de beantwoording van de vraag wat er zou zijn gebeurd indien [appellant] wel op de hoogte zou zijn gebracht van de terugbelverzoeken, is de juistheid van de in de uitspraak van 29 januari 2015 neergelegde vaststellingen en oordelen dus uitgangspunt. Daarbij geldt dat deze uitspraak niet los kan worden gezien van hetgeen daarvóór is voorgevallen:
- Op de zitting van 18 september 2014 (zie hierboven onder 1.7) heeft [appellant] onder meer verklaard dat hij het niet eens is met de voorgestelde elektronische controle, omdat hij dan aan alle kanten zal worden beperkt in zijn re-integratietraject. Ook heeft hij verklaard het niet eens te zijn met het contactverbod. Eerder had hij zich ook al in die zin uitgelaten tegenover de reclassering (zie hierboven onder 1.6.).
- Op de zitting van 4 december 2014 (zie hierboven onder 1.8.) heeft [appellant] desgevraagd geantwoord dat hij wel bereid is mee te werken aan elektronische controle als dat door de rechtbank zou worden opgelegd. De voorzitter heeft [appellant] vervolgens expliciet voorgehouden dat de rechtbank [appellant]
“eenmaal[onderstreping hof]
in de gelegenheid zal stellen om medewerking te verlenen aan een zogeheten haalbaarheidsonderzoek elektronische controle, welk onderzoek dient te worden verricht op het voorgenomen verblijfsadres van de veroordeelde, zijnde het adres van zijn broer”. Daarbij heeft de voorzitter opgemerkt
“dat het uiteraard zo zal zijn dat de raadsvrouw op een volgende zitting de ruimte krijgt het standpunt van de veroordeelde te belichten, maar dat in geval van niet-meewerken aan het haalbaarheidsonderzoek de veroordeelde rekening moet houden met een voor hem onwelgevallige beslissing op de vordering van de officier van justitie”.
- Vaststaat dat in de weken erna een aantal terugbelverzoeken van de reclassering [appellant] niet heeft bereikt en dat de broer van [appellant] , na aanvankelijk wegens vakantie niet bereikbaar te zijn geweest, op 14 januari 2015 aan de reclassering heeft laten weten geen medewerking te willen verlenen aan elektronische controle.
- De dag daarop, op 15 januari 2015, heeft [appellant] ter zitting onder meer verklaard zoals hierboven onder 1.10. weergegeven, waarna de rechtbank op 29 januari 2015 de gewraakte beslissing heeft genomen.
7. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het vereiste causaal verband niet is komen vast te staan. Uit de uitspraak van 29 januari 2015 blijkt dat de beslissing om de VI achterwege te laten is gebaseerd op zowel de b-grond, als de d-grond en voorts dat het aannemen van de d-grond niet enkel is gebaseerd op het niet-reageren door [appellant] op de terugbelverzoeken. [appellant] heeft aangevoerd dat de VI nooit geheel zou zijn afgesteld indien alleen sprake was geweest van de b-grond, aangezien die grond reeds bestond aan het begin van de procedure en de aanhouding met het oog op een haalbaarheidsonderzoek dan zinloos zou zijn geweest. Echter, ook indien de bewuste overweging (te weten:
“Concluderend…….artikel 15d lid 1 sub b Sr. Bovendien……artikel 15d lid 1 sub d Sr.”) in de uitspraak van 29 januari 2015 zo zou moeten worden gelezen dat de b-grond geen zelfstandig dragende grond was voor de uiteindelijke beslissing, geldt dat deze grond ontegenzeggelijk wel heeft bijgedragen aan die beslissing; de strafrechter heeft de b-grond immers expliciet bij zijn besluitvorming betrokken. Voorts is van belang dat uit de uitspraak van 29 januari 2015 blijkt dat het niet-reageren op de terugbelverzoeken niet de enige reden is geweest om de d-grond aan te nemen. De zaak was aangehouden om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren op het adres van de broer van [appellant] en vaststaat dat de broer van [appellant] heeft laten weten niet bereid te zijn hieraan mee te werken. Dit betekende dat de noodzakelijk geachte elektronische controle niet kon worden uitgevoerd. Bovendien heeft de strafrechter uitdrukkelijk meegewogen dat [appellant] zich niet bereid had verklaard noch getoond om de bijzondere voorwaarden van locatiegebod en contactverbod na te leven, voorwaarden die de strafrechter als niet onredelijk had gekwalificeerd. Tijdens het pleidooi hebben partijen nog gediscussieerd over de samenhang tussen een locatiegebod en elektronisch toezicht en heeft [appellant] betoogd dat de zin over het locatiegebod moet worden bezien in de verdere context, omdat ook staat vermeld dat [appellant] bereid was mee te werken aan elektronische controle. Wat daar ook van zij, het laat onverlet dat in elk geval is vastgesteld dat [appellant] niet mee wilde werken aan een contactverbod.
8. Los van het voorgaande geldt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd wat hij zou hebben gedaan als de terugbelverzoeken wel zouden zijn doorgegeven en hoe de situatie dan wezenlijk zou zijn veranderd. In dit verband is het volgende van belang.