Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 6 november 2018
[verzoeker] ,
[V] & Partners B.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
"Artikel 7.
Artikel 18.
Het is de werknemer verboden om zowel gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst als gedurende twee jaar na de beëindiging daarvan direkt, of op enigerlei wijze indirekt, in concurrentie te treden met werkgever door voor eigen rekening en risico danwel voor of door derden (voormalig) cliënten van werkgever te (laten) bedienen.Bij overtreding van dit concurrentiebeding verbeurt werknemer een onmiddellijk opeisbare boete van € 500,- per dag, onverminderd het recht van de werkgever om in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vorderen.
[…]
Artikel 20.
Gewerkte uren in de periode september 2014 tot en met oktober 2015, 121,50 uur á € 80'.”
5 juli 2017 is de lening met onmiddellijke ingang opgezegd en is VDLP gesommeerd het bedrag van € 45.000,-- binnen acht dagen te betalen. VDLP heeft de lening niet terugbetaald.
primairte bepalen dat VDLP daaraan geen rechten kan ontlenen,
subsidiairde daarin opgenomen bedingen te vernietigen,
meer subsidiairde vergoeding van art. 7:653 lid 5 BW vast te stellen op twee jaarsalarissen, een en ander met een proceskostenveroordeling van VDLP.
grief IIbetoogt [verzoeker] dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van VDLP. Op die grond verzoekt [verzoeker] toekenning van een transitievergoeding (art. 7:671 c lid 2 onderdeel b BW). Daarnaast neemt [verzoeker] bij
grief Ihet (subsidiaire) standpunt in dat VDLP op die grond geen rechten aan het concurrentie- en relatiebeding kan ontlenen
(art. 7:653 lid 4 BW). In zoverre lenen deze grieven zich voor gezamenlijke behandeling.
grief Ibetoogt [verzoeker] verder dat hij door het concurrentie- en relatiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van VDLP. Om die reden verzoekt [verzoeker] dit beding geheel of gedeeltelijk te vernietigen
(art. 7:653 lid 3 onderdeel b BW).
“weer meer aanwezig was op het kantoor van VDLP”(vw hoger beroep 14 en 15). Dit laatste wijst er niet op dat [bestuurder] weer zodanig de praktijk had opgepakt dat hij betreffende klanten kon of wilde gaan bedienen na het vertrek van [verzoeker] , althans dat voert VDLP niet aan. VDLP stelt evenmin dat andere werknemers van VDLP daartoe in staat en bereid waren. Daar komt bij dat VDLP kennelijk niet bekend is met deze klanten. Zo heeft [bestuurder] bij gelegenheid van de mondeling behandeling in hoger beroep verklaard dat hij [verzoeker] heeft gevraagd om een lijst van klanten die zich bij [verzoeker] gemeld zouden hebben. Een en ander doet afbreuk aan het belang van VDLP bij het ‘behoud’ van deze klanten.
“ik ga geen klanten gratis weggeven”. Dit standpunt neemt kennelijk tot uitgangspunt dat de klanten per definitie en steeds een verzilverbare verdiencapaciteit vormen, waarvoor dient te worden betaald door [verzoeker] . Daarvoor ziet het hof in dit specifieke geval geen grond. Zo is gesteld noch gebleken dat [verzoeker] van stond af aan en op oneigenlijke gronden heeft aangestuurd op een vertrek met medeneming van deze klanten, wetende dat VDLP niet in staat zou zijn deze te bedienen.
grief IIIbetoogt [verzoeker] dat VDLP ter zake van pensioenopbouw een bedrag van ten minste € 75.673,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag bij een pensioenverzekeraar dient af te storten.
“in overleg”treffen van
“een pensioenregeling”die gebaseerd is op een
“zogeheten beschikbare premieregeling”, waarbij
“de werkgeversbijdrage […] nog nader [zal] worden vastgesteld”. Daarin is niet de verplichting te lezen om een pensioenregeling te treffen, die in de door [verzoeker] gewenste zin specifiek is uitgewerkt. De verwijzing naar een beschikbare premieregeling veronderstelt een regeling waarin de verplichtingen van VDLP zijn beperkt tot het betalen van “de premie” (art.1 onder c Pw). In de door [verzoeker] gewenste regeling – een zogenaamde streefregeling – is deze betalingsverplichting niet per definitie beperkt omdat het mogelijk is dat de premie dan periodiek moet worden aangepast om een doelvermogen te realiseren. Of en in hoeverre VDLP daartoe verplicht is, is een kwestie van (nader) overleg. Er is onvoldoende grond om te oordelen dat dit overleg zou resulteren in de gewenste regeling.
Beslissing
- vernietigt het concurrentie- en relatiebeding in die zin dat de werking daarvan is beperkt tot en met 17 juni 2018;
- wijst de verzoeken van [verzoeker] voor het overige af;
- compenseert de proceskosten van het hoger beroep.