ECLI:NL:GHDHA:2018:3144

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
200.215.578/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een contractant tegenover een netbeheerder bij illegaal aftappen van elektriciteit in het kader van een hennepplantage

In deze zaak heeft Stedin Netbeheer B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de kantonrechter in Den Haag, die de vordering van Stedin tegen [geïntimeerde] had afgewezen. Stedin vorderde betaling van € 3.941,67 van [geïntimeerde], die als contractant verantwoordelijk zou zijn voor de elektriciteitsaansluiting en het voorkomen van illegaal aftappen van elektriciteit. De zaak draait om de vraag of [geïntimeerde] nog huurster was van de woning op het moment dat er een hennepkwekerij werd aangetroffen en of zij haar zorgplicht had verzaakt.

De kantonrechter oordeelde dat Stedin niet had bewezen dat [geïntimeerde] tot het moment van de ontdekking van de hennepplantage nog huurster was. [geïntimeerde] had gesteld dat zij de huur had opgezegd en de sleutels had ingeleverd, waardoor zij niet meer aansprakelijk kon zijn voor de schade. Stedin voerde aan dat [geïntimeerde] haar zorgplicht niet had nageleefd, ongeacht of zij de huur had opgezegd, omdat zij Stedin niet op de hoogte had gesteld van haar verhuizing.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van Stedin in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte Stedin met de bewijslast had belast en dat [geïntimeerde] de bewijslast droeg voor haar stelling dat zij de huur had opgezegd. Het hof heeft [geïntimeerde] toegelaten om bewijs te leveren van haar stellingen en heeft de zaak aangehouden voor getuigenverhoren. De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheden van contractanten in het kader van hun zorgplicht en de noodzaak om contractuele verplichtingen tijdig te beëindigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.215.578/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 3702960 \ CV EXPL 14-6547
arrest van 30 oktober 2018
inzake
Stedin NetbeheerB.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.G.P. Glas te Gouda.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 26 april 2017 is Stedin in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Gouda, tussen partijen gewezen vonnissen van 14 juli 2016 (tussenvonnis) en 6 april 2017 (eindvonnis). Bij memorie van grieven met producties heeft Stedin vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
1.2.
Vervolgens heeft Stedin gefourneerd en hebben partijen arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
De feiten zoals de kantonrechter deze in het bestreden tussenvonnis onder 1-11 heeft vastgesteld zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
korte aanduiding van de zaak
2.2.
[geïntimeerde] heeft van 1 september 2012 tot mei 2013 gewoond op het adres [adres] (hierna: de woning), welke woning zij huurde.
2.3.
[geïntimeerde] heeft met Stedin Netbeheer een overeenkomst gesloten met betrekking tot transport van elektriciteit op dat adres. Op die overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas voor kleinverbruikers (versie 2013) van toepassing. Deze algemene voorwaarden bepalen onder meer het volgende:
“4.3 De contractant is gehouden het redelijkerwijs mogelijke te doen om schade aan het in, aan, op, boven of onder het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting en/of de meetinrichting te voorkomen.
[…]
4.6
Het is de contractant niet toegestaan:
[…]
b. door of ten behoeve van de netbeheerder aangebrachte verzegelingen te verbreken of te doen verbreken;
c. handelingen te verrichten of te doen verrichten waardoor de hoeveelheid uitgewisselde elektriciteit respectievelijk gas niet of niet juist kan worden vastgesteld, dan wel een situatie te scheppen waardoor het normaal functioneren van de meetinrichting of (andere) door de netbeheerder beheerde apparatuur wordt verhinderd […]”
2.4.
Met ingang van 1 juni 2013 is [geïntimeerde] woonruimte gaan huren te [woonplaats]. Met ingang van 18 juli 2013 is zij op dat adres ook ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente [woonplaats].
2.5.
Op 18 november 2013 heeft de politie Rotterdam in de (Rotterdamse) woning een hennepkwekerij aangetroffen. Ter plaatse heeft een medewerker van Stedin vastgesteld dat, kort gezegd, de elektriciteitsaansluiting zodanig was aangepast dat buiten de meter om elektriciteit kon worden afgenomen. Stedin heeft ter zake aangifte gedaan.
vorderingen en verweer in eerste aanleg
2.6.
In eerste aanleg heeft Stedin veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van
€ 3.941,67, vermeerderd met rente en kosten. Aan deze vordering legde zij de stelling ten grondslag dat [geïntimeerde] als contractant voor de aansluiting en het transport van elektriciteit, een zorgplicht had voor – kort gezegd – het onbeschadigd blijven van de aansluiting en de meetinrichting, en het voorkomen van illegaal aftappen van elektriciteit (de contractuele grondslag). Daarnaast heeft Stedin haar vordering gebaseerd op onrechtmatige daad, stellende dat [geïntimeerde] als huurder zelf de schade heeft toegebracht of doen toebrengen of heeft nagelaten het toebrengen daarvan door derden te voorkomen, waartoe zij als huurder gehouden was (de onrechtmatige daad grondslag). Deze (zorg)plicht heeft [geïntimeerde] volgens Stedin verzaakt. Voor de schade ten gevolge daarvan, die Stedin in hoofdsom heeft berekend op voormeld bedrag, is [geïntimeerde] volgens Stedin daarom aansprakelijk.
2.7.
[geïntimeerde] heeft zich tegen deze vordering verweerd met de stelling dat zij met de aangetroffen hennepkwekerij niets te maken heeft, en dat zij in mei 2013 het gehuurde heeft verlaten, de huur heeft opgezegd en de sleutels heeft ingeleverd. Zij stelt in dit verband dat de op haar rustende zorgverplichting niet verder strekt dan hetgeen redelijkerwijs mogelijk is en beroept zich in dit verband op overmacht. Zij stelt ook dat zij het contract met Stedin heeft overgezet, althans ervan uitging dat het contract was overgezet zoals zij bedoelde – het hof begrijpt: naar haar nieuwe woning in [woonplaats] (pagina’s 1 en 3 van het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg) – en dat zij, aldus begrijpt het hof haar stelling, dwaalde over het voortbestaan van de overeenkomst met betrekking tot het adres in Rotterdam (punt 7 conclusie van dupliek) en er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat de overeenkomst met Stedin was geëindigd.
het oordeel van de kantonrechter
2.8.
De kantonrechter heeft de vordering van Stedin afgewezen. Na een bewijsopdracht aan Stedin en het horen van getuigen oordeelde zij, samengevat, niet bewezen dat [geïntimeerde] tot en op het moment van het aantreffen van de hennepplantage op 18 november 2013 nog huurster van de woning was. Volgens de kantonrechter had zij ook overigens niets met de hennepplantage te maken. Met de door de kantonrechter tot uitgangspunt genomen huuropzegging door [geïntimeerde] in mei 2013, en het toen inleveren van de sleutels, had [geïntimeerde] de feitelijke macht over de woning verloren, kon zij vanaf dat moment niet meer voldoen aan de op haar rustende zorgplicht, en kwam haar daarom een beroep toe op overmacht, aldus de kantonrechter.
de vordering, verweren en grieven in hoger beroep
2.9.
Stedin concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de bestreden vonnissen en toewijzing van haar vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.10.
Met haar grieven komt Stedin op tegen het oordeel van de kantonrechter dat
a. Stedin diende te bewijzen dat [geïntimeerde] tot en met 18 november 2013 huurster van de woning is gebleven (grief I);
b. Stedin niet geslaagd is in dit bewijs (grief II); en
c. Uitgaande van huuropzegging en inleveren van sleutels per mei 2013, [geïntimeerde] met betrekking tot de op haar rustende zorgplicht een beroep toekomt op overmacht (grief III).
Grief IV is een veeggrief en heeft als zodanig geen zelfstandige betekenis.
2.11.
Met grief III betoogt Stedin dat niet relevant is of [geïntimeerde] de huur had opgezegd en de sleutels had ingeleverd omdat ook dan haar zorgplicht onverminderd blijft gelden en dat dat geen overmacht kan opleveren. [geïntimeerde] kon zich niet van haar zorgplicht tegenover Stedin kwijten door slechts de huur op te zeggen en de sleutels in te leveren, zoals zij stelt te hebben gedaan. Haar zorgplicht om schade en illegaal aftappen van elektriciteit te voorkomen, strekte er ook toe dat zij Stedin over haar verhuizing zou informeren en haar contract met Stedin zou opzeggen. Alleen daardoor zou deze er immers van op de hoogte kunnen raken dat [geïntimeerde] de feitelijke macht over de aansluiting kwijtraakte, en zou zij zo nodig maatregelen kunnen nemen om haar belangen te bewaken, zoals door het afsluiten van de elektra in de woning of het contracteren van een nieuwe contractant, aldus Stedin. Dit betoog komt erop neer dat een contractant van Stedin alleen dan niet aansprakelijk zou zijn voor schade aan de aansluiting of de meetinrichting als hij de overeenkomst met Stedin heeft opgezegd en Stedin er (aldus) van op de hoogte is dat de contractant niet langer de feitelijke macht heeft over de aansluiting. Het hof verwerpt dit betoog. De zorgplicht van [geïntimeerde] – die uiteraard slechts geldt voor het geval moet worden aangenomen dat de overeenkomst niet is opgezegd – gaat blijkens artikel 4.3 van de algemene voorwaarden van Stedin niet verder dan het redelijkerwijs mogelijke te doen om schade te voorkomen
2.12.
Grief I richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Stedin moest bewijzen dat [geïntimeerde] tot aan november 2013 huurster van de woning was gebleven. Deze grief is gegrond. De door [geïntimeerde] gestelde overmacht, inhoudende dat zij de huurovereenkomst had opgezegd en de sleutels had ingeleverd, is een bevrijdend verweer, zodat [geïntimeerde] daarvan de bewijslast draagt. Ten onrechte heeft de kantonrechter Stedin met het bewijs van het tegendeel belast. Het hof acht op basis van het aangedragen bewijs niet bewezen dat [geïntimeerde] de huur had opgezegd en de sleutels vóór 18 november 2013 had ingeleverd en zal [geïntimeerde] toelaten dit te bewijzen. Grief II behoeft tegen deze achtergrond geen bespreking.
2.13.
Indien [geïntimeerde] er niet in mocht slagen de gestelde huuropzegging en inlevering van de sleutels per mei 2013, te bewijzen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel nog haar verweer dat zij gedwaald heeft over de voortzetting van het contract met Stedin en dat zij dacht – het hof begrijpt dat zij bedoelt: gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd – dat zij zoals zij het noemt haar energiecontract had overgezet (naar haar nieuwe woning in [woonplaats]), te behandelen. Zij bedoelt daarmee klaarblijkelijk: dat daarmee dus ook het contract met Stedin voor de woning in Rotterdam, en daarmee haar zorgplicht ter zake, was beëindigd. De enkele omstandigheid dat Eneco [geïntimeerde] op 17 juni 2013 op haar adres in [woonplaats] een bevestiging heeft gestuurd van haar overstap naar Eneco op het leveringsadres van de woning in Rotterdam, en dat [geïntimeerde] die bevestiging naar eigen zeggen niet goed heeft gelezen (en daaruit niet heeft afgeleid dat de levering van elektra aan de woning in Rotterdam niet was beëindigd), staat daaraan niet zonder meer in de weg. Het hof zal [geïntimeerde] daarom met het bewijs van haar stellingen op dit punt, belasten.

3.Beslissing

Het hof:
- draagt [geïntimeerde] bewijs op van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden
- dat zij de huur van de woning in mei 2013 heeft opgezegd en toen ook de sleutels bij de verhuurder heeft ingeleverd
- dat zij gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat het contract met Stedin ten aanzien van de woning was beëindigd;
  • bepaalt dat, indien [geïntimeerde] getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een van de zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. J.W. Frieling, op woensdag 6 december 2018 om 13:30 uur;
  • bepaalt dat, indien één van partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden december 2018 tot en met februari 2019, opgeeft dan verhinderd te zijn, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de getuigenverhoren zal vaststellen;
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, A.D. Kiers-Becking en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.