Beoordeling van het hoger beroep
21. [appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt, de vorderingen van Woonbron in conventie alsnog afwijst en de hiervoor bij 17 weergegeven vordering in reconventie van [appellant] alsnog toewijst, met veroordeling van Woonbron in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Daarbij heeft [appellant] zijn eis in reconventie gewijzigd in de zin dat hij thans dat over de hiervoor bij 17 genoemde periode de huurpenningen volledig terugvordert, althans voor 85%, althans voor een in goede justitie vast te stellen percentage of bedrag.
22.
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de huurovereenkomst heeft ontbonden en de ontruiming heeft bevolen. [appellant] voert in dit verband het volgende aan. Medewerkers van Woonbron hebben op 1 oktober 2015 de woning geïnspecteerd en er is niets gemeld over concrete klachten of aanmerkingen naar aanleiding van die inspectie. Woonbron begon in januari 2016 weer aan te dringen op huisbezoeken, maar niet valt in te zien waarom [appellant] daaraan zou moeten meewerken. Een plicht tot meewerken vloeit niet voort uit de wet of uit de huurovereenkomst. Het huurreglement ziet enkel op toezicht in verband met uit te voeren reparaties en daar ging het in dit geval niet om. Daarbij komt dat voor (algemene) periodieke controles een bijzondere noodzaak moet bestaan en Woonbron stelt daarover niets. Bovendien kan het al helemaal niet zo zijn dat algemene controles tot in lengte van dagen van kracht zouden kunnen blijven. [appellant] betwist verder dat er nadere afspraken tussen partijen zijn gemaakt over woningcontroles.
Grief 2bevat de klacht dat als Woonbron al een gerechtvaardigd belang zou hebben bij woningcontroles en zou mogen eisen dat [appellant] daaraan meewerkt, de kantonrechter dan de subsidiaire vordering (gedwongen meewerken aan de controles) had moeten toewijzen. Gelet op de zwaarwegende belangen van [appellant] had de kantonrechter niet tot ontbinding en ontruiming wegens het niet meewerken aan woningcontroles moeten overgaan, aldus nog steeds [appellant] . Het hof zal deze grieven tezamen behandelen.
23. Woonbron heeft gesteld dat [appellant] op grond van het toepasselijke huurreglement, overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding, verplicht is om personeel van Woonbron toe te laten voor controlebezoeken. Het hof stelt vast dat uit artikel 9 lid 4 van dit reglement - naar welke bepaling Woonbron nog expliciet heeft verwezen bij akte van 8 augustus 2017 - volgt dat [appellant] op eerste verlangen van Woonbron verplicht is medewerkers van Woonbron in de woning toe te laten teneinde elk door Woonbron gewenst onderzoek naar de staat van de woning, de wijze van bewoning en eventuele overtredingen van de bepalingen van de huurovereenkomst en het huurreglement in te stellen. Dat het huurreglement enkel zou zien op toelating tot de woning voor toezicht in verband met uit te voeren reparaties (waar artikel 9 lid 5 kennelijk op ziet) is gelet op het voorgaande niet juist. Er was dus een contractuele grondslag voor controlebezoeken door medewerkers van Woonbron.
24. Woonbron had in dit geval ook voldoende zwaarwegende redenen om toegang tot de woning te verlangen. [appellant] is op grond van zijn overeenkomst met Woonbron gehouden om het gehuurde overeenkomstig de bestemming (woning) te gebruiken. [appellant] heeft niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat hij de woning vóór de renovatie heeft gebruikt voor de opslag van motoren, gereedschappen en onderdelen en als werkplaats. Dit is in strijd met de woonbestemming. Tevens heeft [appellant] niet betwist dat hij de gaskachel, de radiatoren en een deel van leidingen heeft verwijderd, dat hij een andere (asbesthoudende) gaskachel heeft geplaatst en een geiser in de keuken heeft aangebracht die risico van koolmonoxidevergiftiging met zich bracht. Hierdoor is schade toegebracht aan de woning van Woonbron en heeft [appellant] bovendien een gevaarlijke situatie gecreëerd. Daarnaast heeft Woonbron gesteld (inleidende dagvaarding nr. 14) - en [appellant] heeft dat niet weersproken - dat [appellant] tijdens de kort geding zitting op 3 juni 2015 heeft opgemerkt dat hij geen cv-installatie of cv-ketel in zijn woning wil en dat als die toch wordt aangebracht, hij die zal verwijderen. Bij de renovatie heeft Woonbron wel de cv-installatie hersteld en een cv-ketel geïnstalleerd. Kort na die renovatie heeft Woonbron bovendien geconstateerd dat [appellant] een motor in zijn woonkamer had staan. Gelet op al het voorgaande had Woonbron er groot belang bij om te kunnen controleren of [appellant] de (net gerenoveerde) woning volgens de woonbestemming bleef gebruiken en of hij geen ongeoorloofde wijzigingen aan de woning aanbracht.
25. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond was het ook alleszins gerechtvaardigd dat Woonbron gedurende een bepaalde periode na de renovatie een aantal maal toegang tot de woning eiste om te kunnen controleren of [appellant] de woning conform de voorschriften bleef gebruiken. Artikel 9 lid 4 van het huurreglement biedt Woonbron daartoe ook de bevoegdheid. Woonbron mocht dus - anders dan [appellant] meent - na het bezoek van 1 oktober 2015 in januari 2016 nogmaals toegang tot de woning eisen voor een controlebezoek. Door toegang te weigeren is [appellant] tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van het huurreglement. Of er nadere afspraken waren gemaakt tussen de advocaten van partijen voor een reeks controlebezoeken - naar Woonbron stelt en [appellant] betwist - kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
26. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding en haar gevolgen niet rechtvaardigt.
27. Het hof begrijpt dat [appellant] zich beroept op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW. Hij wijst daarbij op zijn woonbelang, zijn leeftijd van 68 jaar, de omstandigheid dat hij 30 jaar lang zonder mankeren huur heeft betaald, dat hij een lage huur betaalde, dat hij ten tijde van de ontruiming geen vervangende woonruimte had en ook geen ruimte voor zijn spullen en dat hij met de door Woonbron verstrekte verhuurdersverklaring niets kan omdat daarop is vermeld dat hij is ontruimd vanwege overlast. Deze belangen wegen volgens [appellant] vele malen zwaarder dan het belang van Woonbron bij de handhaving van een plicht tot het dulden van controles, temeer nu aan het belang van Woonbron afdoende kon worden tegemoet gekomen door toewijzing van de subsidiaire vordering.
28. Het hof heeft hiervoor al geoordeeld dat Woonbron, tegen de achtergrond van de hiervoor bij 24 aangehaalde feiten en omstandigheden, een zwaarwegend belang had om gebruik te kunnen maken van haar controlebevoegdheid. Het hof stelt daarnaast vast dat Woonbron bij brief van 30 juli 2015 heeft aangekondigd dat medewerkers op 7 september om 10.00 uur langs zouden komen voor een controlebezoek, en dat [appellant] de medewerkers van Woonbron toen niet heeft toegelaten. Bij daarop volgende brief van 10 september heeft Woonbron [appellant] nogmaals gewezen op het grote belang hiervan. Enige tijd later heeft Woonbron aangekondigd dat zij op 11 januari 2016 nogmaals langs zou komen voor een controlebezoek, maar [appellant] heeft de medewerkers van Woonbron toen weer niet toegelaten. Bij brief van 13 januari 2016 heeft Woonbron aangekondigd dat zij voornemens is een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning te starten en dat [appellant] dit kan voorkomen door mee te werken aan een controlebezoek op 18 januari om 10.00 uur. Ook toen heeft [appellant] de medewerkers van Woonbron geen toegang tot de woning verschaft. [appellant] heeft niet gesteld dat de hiervoor aangehaalde brieven hem niet hebben bereikt. Het hof is van oordeel dat, bij deze gang zaken en gezien het zwaarwegende belang van Woonbron bij de controles, ontbinding van de huurovereenkomst op zijn plaats is. Gelet op de herhaalde weigeringen van [appellant] , ondanks duidelijke schriftelijke sommaties en ondanks de waarschuwing omtrent de ontbinding en ontruiming bij niet-meewerken, ziet ook het hof, alles afwegend, geen aanleiding om de ontbinding van de huurovereenkomst af te wijzen (en [appellant] in plaats daarvan conform het subsidiair gevorderde te veroordelen tot medewerking aan controles in de woning). De door [appellant] aangevoerde belangen, weergegeven bij 27, leggen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de ernst en aard van de tekortkoming en de daarmee in de gegeven omstandigheden (zie 24) gemoeide belangen van Woonbron.
29. Het voorgaande betekent dat het hof de beslissing van de kantonrechter tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal bekrachtigen.
30. Met
grief 3klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter zijn reconventionele vordering inzake de huurpenningen heeft afgewezen. [appellant] voert aan dat hij in de periode van de renovatie, van 19 april 2015 tot 1 juli 2015, geen huur verschuldigd is omdat hij de woning heeft moeten verlaten en dus geen huurgenot van die woning heeft gehad. Hij heeft weliswaar in een wisselwoning verbleven, maar de kosten daarvan dient Woonbron geheel te dragen. Bovendien is voor die wisselwoning geen apart contract afgesloten tussen partijen. Daarnaast betrof het geen woning, maar twee mini-kamertjes in een bejaarden- of verzorgingscomplex, zonder eigen keuken of gebruik van keukenfaciliteiten en douche. Voor de renovatieperiode heeft Woonbron tegenover de door [appellant] betaalde huur dus slechts een ondergeschikt deel aan (woon)prestaties geleverd. [appellant] schat de waarde van de wisselwoning op ten hoogste 15% van de huurprijs van zijn eigen woning.
31. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat Woonbron aan [appellant] vervangende woonruimte ter beschikking heeft gesteld. Zij heeft tijdens de renovatieperiode dus wel woongenot aan [appellant] geboden en Woonbron mocht hiervoor een bedrag aan huur rekenen. Dat voor deze vervangende woonruimte geen apart contract was getekend, maakt dat niet anders. Voor zover het woongenot minder was dan [appellant] in zijn eigen woning genoot, geldt het volgende. De huurovereenkomst was niet ontbonden. Een huurprijsvermindering was niet overeengekomen en is ook niet (tijdig) gevorderd op grond van artikel 7:257 BW. Bovendien heeft Woonbron gesteld dat de renovatie langer heeft geduurd dan gepland omdat er vanwege de door [appellant] zelf veroorzaakte schade veel meer aan de woning moest gebeuren dan gepland was en dat [appellant] ten onrechte heeft geweigerd om mee te werken aan de renovatie, zodat Woonbron de aannemer later apart moest laten terugkomen voor de renovatie van de woning van [appellant] . Voor zover Woonbron al iets verschuldigd zou zijn, beroept Woonbron zich op verrekening van het door haar verschuldigde met deze schade (door Woonbron begroot op ruim € 50.000). Het hof stelt vast dat [appellant] geen recht heeft op huurprijsvermindering voorzover de renovatie of de duur daarvan aan hemzelf te wijten was en dat hij ook niet, althans niet voldoende gemotiveerd heeft betwist dat Woonbron schade heeft geleden als gevolg van zijn (onterecht gebleken) verzet tegen de renovatie. Voor zover over de renovatieperiode van ca. 2 1/2 maand enige mate van huurvermindering aan de orde zou zijn vanwege verminderd huurgenot in de wisselwoning, oordeelt het hof dat dat bedrag wegvalt tegen de daarmee te verrekenen schade van Woonbron. De vordering in reconventie ter zake van de huur moet dan ook worden afgewezen.
32. Voor zover partijen bewijsaanbiedingen hebben gedaan, gaat het hof daaraan voorbij, nu deze geen betrekking hebben op concrete, zich voor bewijs lenende feiten en omstandigheden danwel op stellingen die, mits bewezen, kunnen leiden tot een ander oordeel.
33. Het vonnis van de kantonrechter, voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal worden bekrachtigd. De vorderingen die [appellant] in hoger beroep heeft ingesteld, zullen worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.