Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de voorzieningenrechter onder punt 2 van zijn vonnis vastgestelde feiten, aangezien de juistheid van deze feiten in hoger beroep niet is bestreden.
2. Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
[geïntimeerde 1] is werkzaam als freelance journalist. In 2012 is hij een onderzoek gestart naar (de gang van zaken bij) (onder meer) Pretium en haar eigenaar/directeur [appellant 2] .
Pretium en [appellant 2] hebben in een (eerdere) bodemprocedure bij de rechtbank Den Haag een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens hen handelde door de wijze waarop hij zijn onderzoek verrichtte, met een verbod voor [geïntimeerde 1] om nog personen uit hun zakelijke of persoonlijke kring te benaderen met ongefundeerde beschuldigingen en/of suggestieve vragen, en een verbod om de beschuldigingen te publiceren. De rechtbank heeft de vorderingen bij vonnis van 24 februari 2016 afgewezen. Het hoger beroep dat Pretium c.s. tegen dit vonnis in de bodemzaak hadden ingesteld, hebben zij ingetrokken; die zaak is bij het hof op 7 november 2017 geroyeerd.
Kort na het vonnis van de rechtbank in de bodemzaak, op 30 maart 2016, heeft [geïntimeerde 1] een aantal concept-hoofdstukken van voorgenomen publicaties (van in totaal circa 145 pagina’s) aan Pretium voorgelegd met het verzoek daar commentaar op te leveren. Vanaf 30 oktober 2016 heeft [geïntimeerde 1] op de website van onder meer Reporters Online diverse delen van een “webboek” over Pretium en [appellant 2] gepubliceerd, genaamd “Dossier Pretium”. Pretium c.s. zijn van mening dat deze publicaties onrechtmatig jegens hen zijn, en hebben [geïntimeerden] in kort geding gedagvaard. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Pretium c.s. bij vonnis van 29 november 2016 afgewezen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
De vorderingen van Pretium cs
3. Pretium c.s. vorderen – na eiswijziging – in hoger beroep dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter zal vernietigen, en [geïntimeerden] alsnog zal veroordelen tot – kort en zakelijk weergegeven –:
- het verwijderen van de onrechtmatige publicaties van [geïntimeerde 1] over Pretium c.s. (waaronder het “Dossier Pretium”) op reportersonline.nl, blendle.nl, netkwesties.nl en elders op het internet;
- het verwijderen door [geïntimeerde 1] van alle tweets op zijn account met betrekking tot Pretium c.s., en het staken van het versturen van vergelijkbare tweets;
- het staken van ieder onrechtmatig handelen jegens Pretium c.s., waaronder begrepen het aandacht vestigen op voornoemde publicaties;
- het verwijderen door [geïntimeerde 1] van vermeldingen van en verwijzingen naar bedoelde publicaties;
- alles op straffe van een dwangsom van € 5000,- per keer of € 10.000,- per dag, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in de beide instanties.
4. Op grond van de memorie van grieven en het pleidooi van de advocaat van Pretium c.s. in hoger beroep, begrijpt het hof de vorderingen van Pretium c.s. aldus dat Pretium geen verwijdering vordert van één of meer passages uit de publicaties van [geïntimeerde 1] die als onrechtmatig jegens Pretium c.s. kunnen/moeten worden aangemerkt, maar dat Pretium verwijdering vordert van het geheel aan publicaties van [geïntimeerde 1] op het internet over Pretium c.s. (waaronder het integrale “Dossier Pretium”). Pretium c.s. leggen hieraan ten grondslag dat de publicaties van [geïntimeerde 1] in zijn geheel schadelijk zijn voor de bedrijfsvoering van Pretium, en een onrechtmatige inbreuk vormen op de persoonlijke levenssfeer van [appellant 2] . Daarbij wijzen Pretium c.s. er onder meer op dat [appellant 2] geen publiek figuur is en nooit de publiciteit zoekt, dat de publicaties niet alleen over [appellant 2] gaan maar ook over andere personen uit zijn privéleven zoals zijn beide zoons en zijn echtgenote, dat de beweringen van [geïntimeerde 1] over [appellant 2] vaak gebaseerd zijn op slechts één (al dan niet anonieme) bron, en dat [geïntimeerde 1] door het gebruik van retorische stijlfiguren bij de lezer bewust onjuiste en suggestieve beelden oproept over [appellant 2] . Als het webboek in zijn geheel wordt bekeken, is het duidelijk dat het de intentie van [geïntimeerde 1] is om [appellant 2] persoonlijk te schaden, evenals Pretium. [geïntimeerde 1] heeft het webboek als één geheel gepresenteerd en het moet ook als één geheel beoordeeld worden. Van serieuze onderzoeksjournalistiek is geen sprake. De wijze waarop [geïntimeerde 1] te werk is gegaan en de wijze waarop hij teksten heeft misbruikt, dragen bij aan de onrechtmatigheid van zijn publicatie. De grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [appellant 2] wordt niet gerechtvaardigd door een publiek belang, nieuwswaarde, of de journalistieke vrijheid van meningsuiting, aldus nog steeds Pretium c.s.
5. Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerden] dat Pretium c.s. geen spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Indien sprake is van een vordering die gegrond is op een onrechtmatige publicatie die inbreuk maakt op het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op bescherming van eer en goede naam, is het spoedeisend belang bij een vordering tot ongedaan making of aanpassing van die publicatie naar zijn aard spoedeisend. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat het spoedeisend belang in deze zaak ontbreekt, zijn niet gesteld of gebleken.
6. De advocaat van Pretium c.s. heeft bij pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat van de zijde van [geïntimeerden] bij pleidooi nieuwe argumenten naar voren zijn gebracht, die nog niet eerder in de procedure zijn gesteld, hetgeen in strijd komt met een goede procesorde. Zo hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat Pretium en [appellant 2] moeten worden vereenzelvigd, en dat door Pretium c.s. grote advertenties zijn geplaatst. Het hof verwerpt dit betoog, nu genoemde argumenten door [geïntimeerden] reeds eerder in dit hoger beroep zijn aangevoerd.
Het principaal hoger beroep
7. Het hof zal de principale grieven gezamenlijk bespreken, waarbij op onderdelen van de grieven zo nodig apart zal worden ingegaan.
8. Het hof overweegt dat tussen partijen door de rechtbank Den Haag op 24 februari 2016 vonnis is gewezen in een bodemprocedure, waarin de vraag centraal stond of het onderzoek dat [geïntimeerde 1] verrichtte naar [appellant 2] en Pretium al dan niet onrechtmatig was. Dit vonnis is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Hoewel in deze kort gedingprocedure, anders dan in de bodemprocedure, niet de beoordeling van het door [geïntimeerde 1] verrichte onderzoek aan de orde is, maar de inhoud van zijn publicaties die dateren van na het vonnis van de rechtbank in de bodemzaak, neemt dit niet weg dat het vonnis van de bodemrechter op onderdelen ook relevant is voor de beoordeling van de vorderingen in dit kort geding, aangezien genoemde publicaties de vrucht zijn van het eerder door de bodemrechter beoordeelde onderzoek. De kort geding rechter moet zich volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad immers richten naar het oordeel van de bodemrechter.
9. De bodemrechter heeft in het vonnis van 24 februari 2016 geoordeeld dat uitgangpunt is dat [geïntimeerde 1] informatie heeft vergaard respectievelijk heeft getracht te vergaren in zijn hoedanigheid van journalist, met het oog op een voorgenomen publicatie. Pretium c.s. betogen in grief 2 onder meer dat dit nog niet betekent dat [geïntimeerde 1] ook in deze kort geding procedure ten aanzien van zijn (aan de orde zijnde) publicaties over Pretium c.s. moet worden aangemerkt als journalist. Ten tijde van de bodemprocedure was de inhoud van de artikelen immers nog niet bekend. Aan de hand van de inhoud van de artikelen kan pas inhoudelijk worden beoordeeld of deze aangemerkt dienen te worden als journalistiek werk. Dat [geïntimeerde 1] subsidie ontvangt voor zijn webboek kwalificeert hem nog niet als journalist, althans kwalificeert zijn publicatie nog niet als journalistiek werk, laat staan dat dit een indicatie is voor naleving van de journalistieke gedragsnormen, aldus Pretium c.s.
10. Het hof verwerpt dit betoog. Zoals volgt uit het vonnis van de bodemrechter, moet er van worden uitgegaan dat [geïntimeerde 1] onderzoek heeft gedaan als journalist, met het oog op een voorgenomen publicatie. Hieruit vloeit in beginsel voort dat [geïntimeerde 1] ook bij zijn – op de onderzoeksresultaten gebaseerde – publicaties heeft gehandeld als journalist. Noch de inhoud van de publicaties noch hetgeen Pretium c.s. in dit verband verder nog hebben aangevoerd leidt tot een ander oordeel. Of [geïntimeerde 1] de journalistieke gedragsnormen (volledig) in acht heeft genomen en of de publicaties in dat licht beschouwd kunnen worden aangemerkt als ‘journalistiek werk’ is voor de hoedanigheid waarin [geïntimeerde 1] zijn onderzoeksresultaten heeft gepubliceerd niet van doorslaggevend belang, en kan daarom als niet relevant in het midden blijven. Dat [geïntimeerde 1] zijn onderzoeksresultaten heeft gepubliceerd in een andere hoedanigheid dan als journalist, bijvoorbeeld als privé-persoon, is niet aannemelijk geworden.
11. De publicaties van [geïntimeerde 1] , waaronder het webboek “Dossier Pretium”, betreffen feiten en omstandigheden rond de bedrijfsvoering van Pretium en de persoon van [appellant 2] . Met deze publicaties wordt inbreuk gemaakt op het grondrecht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op bescherming van de eer en goede naam van [appellant 2] en Pretium. [geïntimeerde 1] beroept zich van zijn kant op het grondrecht op vrijheid van meningsuiting dat hem als journalist toekomt. Bij dit conflict van rechten moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een belangenafweging aan de hand van alle ter zake dienende omstandigheden. Bij genoemde afweging geldt niet als uitgangspunt dat steeds voorrang toekomt aan het door art. 7 Grondwet en art. 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor de door art. 8 EVRM beschermde rechten op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en op bescherming van eer en goede naam geldt hetzelfde. De toetsing dient in één keer te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van art. 10 lid 2 EVRM, dan wel van art. 8 lid 2 EVRM. (EHRM 8 juli 1986, ECLI:NL:XX:1986:AC0448; HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210; HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3627). Bij de belangenafweging komt aan de positie van een journalist bijzondere betekenis toe, gelet op enerzijds de taak van de pers in een democratie om informatie en ideeën van publiek belang te verspreiden en om zijn vitale rol van publieke waakhond te spelen en anderzijds het recht van het publiek informatie en ideeën te ontvangen. Hoe groot deze bijzondere betekenis is hangt mede af van de inhoud van de publicaties en de vraag in hoeverre sprake is van een publiek belang om hiervan kennis te nemen. 12. Voor de belangenafweging, zoals hierboven omschreven, acht het hof de volgende omstandigheden relevant:
- De bezwaren van Pretium c.s. in deze procedure richten zich hoofdzakelijk tegen (passages uit) het door [geïntimeerde 1] gepubliceerde “Dossier Pretium”. Dit webboek bevat diverse delen en omvat circa 145 bladzijdes. In het webboek worden onder meer de volgende onderwerpen besproken: de loopbaan van [appellant 2] , de groep bedrijven rond Pretium, de werkwijze van Pretium met ouderen als doelgroep, de politieke aandacht voor Pretium, de juridische procedures die Pretium en [appellant 2] hebben aangespannen, de persoon van [appellant 2] en zijn wijze van leidinggeven, en de familie van [appellant 2] voor zover (volgens [geïntimeerde 1] ) zakelijk relevant.
- Het webboek heeft ten aanzien van [appellant 2] en Pretium een kritische toonzetting. In het webboek wordt meermalen gebruik gemaakt van ironische en retorische stijlfiguren. Zo bevatten de publicaties onder meer de volgende passages:
“De werving van telefonieabonnementen voor Pretium was jarenlang goed voor een regen aan klachten. (...)
Klemmende vragen
Hoe kwam het tot zoveel klachten? Het ultieme kwaad van een kapitalistische narcist die er behagen in schept de grenzen van de wet op te zoeken? Slappe overheid die dit soort bedrijven niet aanpakt?
De omdraai-hypothese: niets van waar, maar kleinzerigheid, klaagzucht en gebrek aan echte ellende bij de ‘gedupeerden’. Pretium-baas [appellant 2] is een weldoener. Hij helpt ouderen en anderen aan goedkoop bellen zodat ze sociaal beter meedoen. Hij verdient een Ridderorde van koning Willem-Alexander. (...)
[appellant 2] zag zijn carrière op hoog niveau mislukken en nam zijn toevlucht tot ‘oorlog voeren’ met Pretium.”
“De 36-jarige [naam 1] uit [woonplaats] is dood gebleven bij een ongeluk in de mijn Gouley te Würzelen bij Aken. De man was gehuwd en vader van vijf nog kleine kinderen. (...)
Twee regels nieuws, en op zich irrelevante informatie. Want dit is niet [naam 1] ( [appellant 2] ), de baas van Pretium. ‘Mijn’ [naam 1] werd geboren op [geboortedatum] in Zuid-Limburg. Nog geen half jaar oud op het moment van dat mijnongeluk. Echter, stel je eens voor: verloor de door media, collega’s, vrienden en klanten zwaar bekritiseerde baas van Pretium z’n vader toen ie nog een baby was?
Zou dat de diepere oorzaak kunnen zijn van alle ellende die [appellant 2] vergezelt gedurende zijn volwassen bestaan? Het doet me ook twijfelen. (...) Toeval bestaat niet: [appellant 2] blijkt op een paar honderd meter van me te wonen. (...) Nog mooier: zijn en mijn jongste kind bezochten dezelfde hockeyclub. De moeder van [appellant 2] ’ zoon staat op internet als schoolhulp, met foto. Ex-collega’s kennen deze knappe vrouw als HR-manager bij Pretium, waar ze ondanks het grote leeftijdsverschil het ‘liefje van de baas’ werd. Ze studeerde Bedrijfskunde in Groningen vanaf 1987. Op deze plek stonden links naar haar Facebook, Twitter en LinkedIn profielen, en haar Vimeo-pagina waar ze films van [naam 2] in de VS, de zoon uit een eerdere relatie van [appellant 2] , aanbeveelt. In wezen zelf verkozen openbaarheid, een moderne paradox. Moet ik dan nog privacy beschermen? Waarom niet?(...) Anonimiteit in journalistiek is even minderwaardig als soms noodzakelijk. Maar het is (te) eenvoudig om [appellant 2] anoniem te vergelijken met de ergste heersers in wereldgeschiedenis in de afgelopen 75 jaar. De namen passeerden vlot; even ongepast als zinloos. Dus zoiets laat je weg, net als vergelijkingen met een bekende film met schreeuwende heersers..”
-
Aanvankelijk door [geïntimeerde 1] gebruikte werktitels voor de hoofdstukken van het webboek waartegen Pretium c.s. bezwaar maken, zijn door hem niet gepubliceerd.
- Het webboek wordt op de website netkwesties.nl aangekondigd als: “Dossier Pretium: lezen, lachen en huiveren”.
-
Gesteld noch gebleken is dat de publicaties van [geïntimeerde 1] over Pretium c.s. feitelijke onjuistheden bevatten. [geïntimeerde 1] heeft onweersproken gesteld dat hij Pretium en [appellant 2] vooraf inzage heeft gegeven in vrijwel alle concepten, en dat hij in geval van een feitelijke onjuistheid deze direct corrigeert. Het webboek is gebaseerd op een door [geïntimeerde 1] verricht uitgebreid onderzoek, en bevat verwijzingen, noten en vermeldingen van (deels anonieme) bronnen.
-
Pretium is in het verleden meermalen (negatief) in het nieuws geweest, waarbij zij ervan werd beschuldigd om met behulp van een agressieve en misleidende verkooptechniek met name oudere mensen te bewegen een overeenkomst met Pretium aan te gaan.
- [appellant 2] is directeur van de zogenoemde DEM-groep, waartoe Pretium en Delphi Communications B.V. behoren. [appellant 2] is (althans was in de periode waarin Pretium negatief in het nieuws was) de drijvende kracht achter Pretium. Afgezien van enkele reacties in de media in de periode dat Pretium negatief in het nieuws was, heeft [appellant 2] zelf niet of nauwelijks de publiciteit gezocht.
- Pretium c.s. vorderen (zoals hierboven overwogen) verwijdering door [geïntimeerden] van alle op hen betrekking hebbende publicaties en tweets van [geïntimeerde 1] , waaronder het gehele “Dossier Pretium”.
13. Alles afwegende, is het hof van oordeel dat het belang van de vrijheid van meningsuiting van [geïntimeerde 1] in dit geval prevaleert boven het belang van [appellant 2] en Pretium bij bescherming van hun persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam, en dat de vorderingen zoals deze zijn ingesteld door Pretium c.s. moeten worden afgewezen. De bezwaren van Pretium c.s. richten zich, zoals weergegeven onder 4 van dit arrest, met name op de publicatie van privé gegevens van [appellant 2] en mensen uit zijn familie- en kennissenkring, en op de wijze waarop [geïntimeerde 1] zijn webboek heeft geschreven, namelijk op (volgens Pretium c.s.) voor [appellant 2] zeer negatieve en kwetsende wijze en met gebruikmaking van retorische en suggestieve stijlfiguren. In dit verband acht het hof van belang dat de passages waar Pretium c.s. naar verwijzen ter onderbouwing van hun bezwaren, slechts een relatief klein deel vormen van het omvangrijke “Dossier Pretium”, terwijl de resterende delen van het webboek naar het oordeel van het hof wat betreft inhoud en toonzetting weliswaar kritisch (en mogelijk kwetsend voor [appellant 2] ) zijn maar voor de beoordeling van de onrechtmatigheid ervan niet op één lijn kunnen worden gesteld met de door Pretium c.s. expliciet genoemde passages. De stelling van Pretium c.s. dat het webboek voor de beoordeling van de (on)rechtmatigheid als één geheel moet worden gezien wordt daarmee verworpen. De door Pretium c.s. gevorderde verwijdering van het gehele “Dossier Pretium” vormt in dat licht beschouwd een te vergaande inbreuk op het recht op vrije meningsuiting van [geïntimeerde 1] . Ook als het hof er veronderstellenderwijs van uit gaat dat het “Dossier Pretium” passages bevat die geen toegevoegde waarde hebben voor het publiek debat en die op zichzelf beschouwd als onrechtmatig jegens Pretium en/of [appellant 2] moeten worden aangemerkt, hetgeen [geïntimeerden] overigens gemotiveerd betwisten, dan nog rechtvaardigt dit niet de veroordeling van [geïntimeerden] tot verwijdering van (onder meer) het gehele “Dossier Pretium”. De inbreuk op de vrijheid van meningsuiting dient niet verder te gaan dan strikt noodzakelijk is om een eventuele onrechtmatigheid op te heffen. Anders dan het geval is bij een gewoon boek dat in drukvorm is verschenen en in winkels ter verkoop wordt aangeboden, is het bij een op internet gepubliceerd (omvangrijk) webboek als hier aan de orde eenvoudig mogelijk om eventuele onrechtmatigheden in de voor een lezer toegankelijke inhoud aan te passen of te verwijderen, zonder dat hiervoor de algehele verwijdering van het werk nodig is. Nu Pretium c.s. expliciet geen aanpassing of schrapping van bepaalde passages vorderen, maar verwijdering van het gehele werk van [geïntimeerde 1] , zijn deze vorderingen niet toewijsbaar.
14. Uit het voorgaande volgt dat het principaal appel wordt verworpen. Pretium c.s. zullen worden veroordeeld in de proceskosten in het principaal appel.
In het incidenteel appel:
15. De incidentele grief A richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant 2] een eigen belang heeft bij de bescherming van de privacy van de mensen die zich in zijn privéleven bevinden, nu informatie over die derden wordt gegeven in het kader van een onderzoek naar de achtergrond van [appellant 2] en zij uitdrukkelijk aan [appellant 2] worden gerelateerd, en dat niet valt in te zien dat deze gegevens relevant zijn voor het publieke debat.
16. Het hof verwerpt de grief. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat [appellant 2] een eigen belang heeft bij de bescherming van de privacy van de mensen die zich in zijn privéleven bevinden. Het belang van [appellant 2] bij het niet openbaar worden van deze informatie in het kader van de bescherming van zijn eigen privacy, betreft weliswaar een ander belang dan het belang dat deze familie en kennissen zelf hebben bij de bescherming van hun privacy, maar dit neemt niet weg dat onder de bescherming van de privacy van [appellant 2] ook eventuele aan hem gerelateerde informatie over zijn familie- en kennissenkring kan worden begrepen. Gelet op het oordeel van het hof in het principaal appel, kan in het midden blijven of de door [geïntimeerde 1] gepubliceerde gegevens over de familie- en kennissenkring van [appellant 2] relevant zijn voor het publieke debat en of de publicatie van deze gegevens een inbreuk vormt op de privacy van [appellant 2] ..
17. De incidentele grief B richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [appellant 2] niet als publiek figuur moet worden beschouwd. [geïntimeerde 1] stelt dat [appellant 2] wel degelijk een publiek figuur is, aangezien [appellant 2] Pretium
is,en door vrijwillig in een televisieprogramma te verschijnen er bewust voor heeft gekozen om zélf een rol te spelen in het publieke debat over de maatschappelijke misstand waarvan volgens de media sprake was bij Pretium c.s. Daardoor is [appellant 2] persoonlijk het gezicht van Pretium geworden. Verder wijst [geïntimeerde 1] op de grote advertenties die Pretium c.s. hebben geplaatst, op de vele openbare juridische procedures die Pretium en [appellant 2] hebben gevoerd, en op het feit dat [appellant 2] vanwege zijn carrière in het bedrijfsleven voordat hij Pretium begon al regelmatig in de publiciteit was.
18. Het hof stelt voorop dat de voorzieningenrechter blijkens zijn vonnis het begrip ‘publiek figuur’ heeft opgevat op de wijze zoals dit in de (vaste) jurisprudentie wordt gebruikt. Uit deze jurisprudentie blijkt dat kan worden gesproken van een publiek figuur, als het – kort gezegd – gaat om iemand die regelmatig in de publiciteit komt, bijvoorbeeld door eigen publicaties, optredens in de media, het geven van interviews, het aanschuiven bij praatprogramma’s en dergelijke. Gesteld noch gebleken is dat [appellant 2] een persoon is die regelmatig in de media is opgetreden. De stelling van [geïntimeerde 1] dat [appellant 2] als eigenaar/oprichter van Pretium met Pretium moet worden vereenzelvigd, en reeds daarom als publiek figuur moet worden aangemerkt, wordt verworpen nu deze stelling naar het oordeel van het hof in zijn algemeenheid te ver gaat. Het hof verenigt zich met het oordeel van de voorzieningenrechter dat een enkel optreden van [appellant 2] , jaren geleden, in de media in de periode dat zijn bedrijf Pretium negatief in de schijnwerpers stond, onvoldoende is om [appellant 2] als publiek figuur aan te merken. Ook het indertijd plaatsen van grote advertenties en het voeren van veel juridische procedures, hoewel openbaar, maakt dit niet anders. Ditzelfde geldt voor het feit dat [appellant 2] , voorafgaande aan de oprichting van Pretium, wel eens in de publiciteit is geweest wegens zijn toenmalige functies in het bedrijfsleven.
19. De incidentele grief C tenslotte richt zich tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van de door [geïntimeerde 1] gevorderde volledige proceskostenveroordeling. Ook deze grief wordt verworpen. Voor een volledige proceskostenveroordeling is slechts aanleiding ingeval van ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Hiervan is slechts sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit is het geval als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (ECLI:NL:HR:2017:2366). Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat bovenstaande situatie zich in deze zaak niet voordoet. 20. Uit het bovenstaande volgt dat ook het incidenteel appel wordt verworpen. [geïntimeerde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incidenteel appel, vermeerderd met de door Pretium c.s. gevorderde nakosten.
21. Aangezien zowel het principaal als het incidenteel appel falen, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
22. Voor bewijslevering ziet het hof, nu het hier gaat om een kort geding-procedure, geen aanleiding.