ECLI:NL:GHDHA:2018:3
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de geldigheid van een relatiebeding in uitzendovereenkomsten en de conversiemogelijkheden daarvan
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een relatiebeding in uitzendovereenkomsten. De appellante, Inforcontracting B.V., had een relatiebeding opgenomen in haar arbeidscontracten dat werknemers verbood gedurende een jaar na het einde van de uitzendovereenkomst contact te onderhouden met klanten. De werknemers, die gezamenlijk als geïntimeerden optraden, stelden dat dit beding in strijd was met artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), dat uitzendkrachten beschermt tegen belemmeringen om in dienst te treden bij inlenende ondernemingen.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 11 april 2017 overwogen dat het relatiebeding nietig is op grond van artikel 9a Waadi, maar dat de vraag of het nietige beding kan worden geconverteerd naar een geldig beding, aan de orde is. Inforcontracting voerde aan dat de nietigheid van het beding niet verder zou moeten reiken dan noodzakelijk is en dat conversie mogelijk zou zijn. De werknemers betwistten dit en stelden dat het beding niet kan worden geconverteerd omdat het hen niet belemmerde om bij een concurrerend uitzendbureau in dienst te treden.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het relatiebeding niet voor conversie vatbaar is, omdat de strekking van artikel 9a Waadi geen ruimte laat voor een dergelijk beroep. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd en Inforcontracting veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de bescherming van uitzendkrachten en de strikte naleving van de wettelijke bepalingen die hen ten goede komen.