ECLI:NL:GHDHA:2018:3

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
200.191.714/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de geldigheid van een relatiebeding in uitzendovereenkomsten en de conversiemogelijkheden daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van een relatiebeding in uitzendovereenkomsten. De appellante, Inforcontracting B.V., had een relatiebeding opgenomen in haar arbeidscontracten dat werknemers verbood gedurende een jaar na het einde van de uitzendovereenkomst contact te onderhouden met klanten. De werknemers, die gezamenlijk als geïntimeerden optraden, stelden dat dit beding in strijd was met artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), dat uitzendkrachten beschermt tegen belemmeringen om in dienst te treden bij inlenende ondernemingen.

Het hof heeft in zijn tussenarrest van 11 april 2017 overwogen dat het relatiebeding nietig is op grond van artikel 9a Waadi, maar dat de vraag of het nietige beding kan worden geconverteerd naar een geldig beding, aan de orde is. Inforcontracting voerde aan dat de nietigheid van het beding niet verder zou moeten reiken dan noodzakelijk is en dat conversie mogelijk zou zijn. De werknemers betwistten dit en stelden dat het beding niet kan worden geconverteerd omdat het hen niet belemmerde om bij een concurrerend uitzendbureau in dienst te treden.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het relatiebeding niet voor conversie vatbaar is, omdat de strekking van artikel 9a Waadi geen ruimte laat voor een dergelijk beroep. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd en Inforcontracting veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de bescherming van uitzendkrachten en de strikte naleving van de wettelijke bepalingen die hen ten goede komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.191.714/01
Zaaknummer rechtbank : 4835864 VV EXPL 16-8
arrest van 9 januari 2018
inzake
Inforcontracting B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
appellante,
hierna te noemen: Inforcontracting,
advocaat: mr. J. van der Voet te Dordrecht,
tegen

1.[naam 1] , wonende te [woonplaats 1] ,

2. [naam 2]wonende te [woonplaats 2] ,
3. [naam 3]wonende te [woonplaats 2] ,
4. [naam 4]wonend te [woonplaats 2] ,
5. [naam 5]wonende te [woonplaats 2] ,
6. [naam 6]wonende te [woonplaats 2] ,
7. [naam 7]wonende te [woonplaats 2] ,
8. [naam 8]wonende te [woonplaats 2] ,
9. [naam 9]wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: de werknemers,
advocaat: mr. A.A.M. Broos te Utrecht.

1.Het verdere verloop van het geding

Het hof heeft op 11 april 2017 een tussenarrest gewezen. Hierop heeft Inforcontracting een “akte uitlaten conversie” genomen, waarop de werknemers hebben geantwoord met “een akte uitlaten conversie”. Tot slot is wederom arrest gevraagd

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
In het tussenarrest heeft het hof in rechtsoverweging 2.14 het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de twee (bedoeld wordt: drie, hof) werknemers die voor bepaalde tijd in dienst zijn getreden bij een ander uitzendbureau, Tempo Team, (te weten: [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] ) en via deze werkzaamheden verrichtten bij Kompak, geldt het volgende. Artikel 9a Waadi verhindert Inforcontracting niet een beding in haar arbeidscontracten op te nemen dat haar werknemers belemmert in hun mogelijkheden bij een concurrerend uitzendbureau in dienst te treden. Het onderhavige relatiebeding verbiedt de werknemers gedurende een periode van één jaar na het einde van de uitzendovereenkomst contacten met klanten te (doen) leggen en/of te (doen) onderhouden met klanten en maakt aldus geen onderscheid tussen de situatie waarbij de werknemer in dienst treedt bij de klant en de situatie dat de werknemer door een andere uitzendorganisatie wordt uitgezonden naar de klant. De vraag rijst of Inforcontracting een beroep kan doen op het relatiebeding jegens de eerdergenoemde werknemers die bij Tempo Team in dienst zijn getreden, hoewel dit beding op grond van artikel 9a lid 2 Waadi nietig is. Het hof wijst erop dat uit de wetsgeschiedenis niet direct blijkt dat de wetgever – ondanks het gebruik van de term “nietig” in artikel 9a lid 2 Waadi – de bedoeling heeft gehad om een beding dat in strijd is met artikel 9a lid 1 Waadi in stand te laten voor situaties die niet onder het verbod van artikel 9a Waadi vallen. Dit zou impliceren dat aan Inforcontracting slechts een beroep op het relatiebeding toekomt voor zover het (op grond van artikel 9a Waadi) nietige (want te ruim geformuleerde) relatiebeding kan worden geconverteerd naar een geldig relatiebeding (waaruit het in het beding besloten gelegen verbod tot indiensttreding bij een klant is geëcarteerd).”
2.2
In rechtsoverweging 2.15 heeft het hof overwogen dat de vraag of het nietige beding in aanmerking komt voor conversie, dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:42 BW. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
2.3
Inforcontracting heeft aangevoerd dat integrale nietigheid van het relatiebeding een te verstrekkend middel is, alsmede niet in verhouding staat tot de aard en de strekking van artikel 9a Waadi. De bepaling beoogt om tegen te gaan dat een uitzendbureau verhindert dat uitzendkrachten in dienst treden bij de inlenende onderneming. Op grond van HR 5 januari 2007, JAR 2007, 38 dient de nietigheid van een beding niet verder te reiken dan de strekking daarvan meebrengt. Volgens Inforcontracting kan met partiële nietigheid worden bereikt dat de belangen van de werknemer worden beschermd overeenkomstig doel en strekking van artikel 9a Waadi. Inforcontracting heeft verder aangevoerd dat conversie van het nietige relatiebeding mogelijk is omdat het beding kan worden geconverteerd in een beding dat uitsluitend verhindert dat de werknemer in dienst treedt bij een concurrent. Volgens Inforcontracting kan worden aangenomen dat partijen daarover overeenstemming zouden hebben bereikt als zij daarover bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst hadden onderhandeld.
2.4
De werknemers brengen in herinnering dat de uitzendovereenkomsten twee bedingen bevatten: een beding dat (kort gezegd) werknemers verbood gedurende een jaar na het einde van het dienstverband contact te onderhouden met klanten, leveranciers en andere relaties van Inforcontracting (het relatiebeding) en een beding dat werknemers verbood gedurende een jaar na het einde van het dienstverband activiteiten te ontwikkelen die gelijk(soortig) zijn aan de activiteiten van Inforcontracting (het concurrentiebeding). Het doel van beide bedingen is te voorkomen dat een werknemer na beëindiging van de uitzendovereenkomst direct of indirect zaken zou gaan doen met (ex-)opdrachtgevers van werkgever. De beide bedingen verhinderen werknemers dus niet bij een concurrerend uitzendbureau in dienst te treden. Er is dan ook geen reden om het nietige beding te converteren in een beding dat werknemers wel zou verhinderen bij concurrenten in dienst te treden.
2.5
Het hof overweegt als volgt. Of het nietige beding in aanmerking komt voor conversie dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:42 BW. Voor het antwoord op de vraag of conversie mogelijk is, is mede van belang de aard, het doel en de strekking van het nietigheidsvoorschrift en het stelsel van de wettelijke regeling waarvan het deel uitmaakt. Artikel 9a Waadi strekt – evenals artikel 9 van de richtlijn 2008/104/EG van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid, hierna: de richtlijn, waarvan artikel 9a Waadi de omzetting is – ter bescherming van uitzendkrachten. Meer in het bijzonder hebben deze bepalingen tot doel dat uitzendkrachten niet worden belemmerd na beëindiging van de uitzendovereenkomst een arbeidsverhouding aan te gaan met de inlener. Dit doel wordt gefrustreerd indien het werkgevers zou zijn toegestaan een te ruim geformuleerd relatiebeding in de uitzendovereenkomst op te nemen, zodat voor werknemers niet aanstonds duidelijk is dat bepaalde, door het relatiebeding verboden gedragingen niettemin (op grond van artikel 9a Waadi) zijn toegelaten. Het hof wijst in dit verband op artikel 10 van de richtlijn dat onder meer bepaalt dat de lidstaten passende sancties treffen ter naleving van de richtlijn (lid 1), dat de lidstaten sancties vaststellen die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, dat alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen en dat deze sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn (lid 2). Dit leidt ertoe dat, naar het oordeel van het hof, het nietige relatiebeding niet voor conversie vatbaar is. Nu de strekking van artikel 9a Waadi, in het licht van de richtlijn, geen ruimte laat om tot conversie over te gaan, komt het hof ook niet meer toe aan de vraag of het nietige relatiebeding in dit geval zou kunnen worden geconverteerd in een beding dat werknemers (slechts) zou verbieden bij een ander concurrerend uitzendbureau in dienst te treden.
2.7
Met het beroep van Inforcontracting op partiële nietigheid, bedoelt zij kennelijk dat het relatiebeding buiten toepassing zou kunnen worden gelaten wanneer het in strijd komt met artikel 9a Waadi, maar zou kunnen worden gehandhaafd in die situaties waarin het relatiebeding niet op grond van artikel 9a Waadi ontoelaatbaar is. Naar het oordeel van het hof is er dan echter geen sprake van partiële nietigheid, maar van het buiten toepassing laten van een (in de ogen van Inforcontracting: op zichzelf geldig) beding in situaties die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 9a Waadi. Het hof verwerpt dan ook het beroep op partiële nietigheid. Daarbij komt nog het volgende. De gevolgen van het beding vallen – ook in de gedachtegang van Inforcontracting – ten dele onder het bereik van artikel 9a Waadi en ten dele niet. Gelet op het doel en de strekking van artikel 9a Waadi (zoals hiervoor beschreven), brengt dit mee dat het gehele beding het lot moet volgen van het deel dat valt onder artikel 9a Waadi.
2.8
Het vorenstaande leidt ertoe dat voorshands aannemelijk is dat de bodemrechter het relatiebeding niet alleen nietig zal verklaren ten aanzien van de werknemers die bij Kompak in dienst zijn getreden, maar ook ten aanzien van de werknemers die in dienst zijn getreden bij Tempo Team.
2.9
De grieven 1 en 3 behoeven geen bespreking meer. In het tussenarrest was reeds geoordeeld dat grief 2 ongegrond was. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en Inforcontracting veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 21 april 2016;
- veroordeelt Inforcontracting in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de werknemers tot aan deze uitspraak bepaald op € 314,- aan verschotten en € 1.341,- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.J. van Cleef-Metsaars en A.J.P. van Beurden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.