De verdeling van de onroerende zaken en de daarmee samenhangende vorderingen
18. Het hof bespreekt allereerst de grieven die betrekking hebben op de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en de daarmee samenhangende vorderingen van partijen. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat uit het memorandum van notaris mr. [naam] van 6 maart 2015 onder meer het volgende volgt:
- Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd tot het eeuwigdurend recht van erfpacht met betrekking tot de woning te Den Haag. Het eigendom is verworven op 25 juli 1994. De koopprijs was € 38.571,-. De aankoop van het pand is grotendeels gefinancierd met een hypothecaire lening van de Postbank. Deze lening is vervangen door een lening van de Fortis Bank Nederland NV. De hypothecaire geldlening bedroeg op 24 juli 2013 € 54.454,-.
- Bij akte van 15 juli 2005 hebben partijen de onverdeelde helft van de woning te Antwerpen in eigendom verkregen. De onroerende zaak bestaat uit drie verhuurde appartementen. De koopprijs was € 192.500,-. De aankoop is gefinancierd met een lening van BNP Paribas Fortis van € 147.394,85. Daarnaast heeft de man een bedrag van € 75.000,- van zijn eigen vermogen aangewend. Het was de bedoeling dat de rente en aflossing van de hypothecaire schuld zouden worden voldaan uit de huuropbrengsten van de appartementen. De huuropbrengst van twee van de drie appartementen wordt geïnd door de man en de huuropbrengst van het derde appartement wordt geïnd door de vrouw. Sinds augustus 2011 betaalt de man € 1.089,11 aan rente en aflossing aan voormelde bank. Per oktober 2013 bedroeg de lening € 77.390,41. In het kader van de financiering van de woning te Antwerpen heeft de man op de vrouw een vordering van € 30.976,38. De vrouw heeft niet onderbouwd hoe zij, bij toedeling van deze woning aan haar, de financiering kan voldoen.
19. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen zullen de vordering tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap en de daarmee samenhangende vorderingen beoordeeld worden naar Nederlands recht. De rechter kan conform artikel 3:185 BW de verdeling van een eenvoudige gemeenschap vaststellen of de wijze van verdeling gelasten. Bij de verdeling dient de rechter rekening te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter komt in het kader van artikel 3:185 BW een grote discretionaire bevoegdheid toe. Het vaststellen van de (wijze van) verdeling door de rechter heeft geen goederenrechtelijke werking. Voor de overgang van het eigendom is een afzonderlijke goederenrechtelijke levering vereist.
20. Uit de memorie van grieven volgt dat de man wenst dat de onroerende zaken te Den Haag en Antwerpen aan hem worden toegedeeld. In dat verband wijst de man op het volgende. De vrouw heeft in 2000 de echtelijke woning van partijen (de woning) te Den Haag verlaten en is met de kinderen in Brussel gaan wonen in een appartement van haar ouders. De man heeft de woning te Antwerpen gekocht door aanwending van privévermogen. Hij is altijd zeer betrokken geweest bij deze woning. De vrouw heeft pas bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 april 2016 kenbaar gemaakt dat zij de woning te Antwerpen in het kader van de verdeling wenst te verkrijgen, terwijl zij tot dan toe heeft betoogd dat deze woning verkocht moest worden. Ten slotte voert de man aan dat de vrouw financieel niet in staat is om de woning te Antwerpen over te nemen en de lasten daarvan te dragen.
21. Uit het betoog van de vrouw volgt dat zij nog steeds wenst dat de woning te Antwerpen aan haar wordt toegedeeld. De vrouw is van mening dat haar betrokkenheid tot deze woning groter is dan de man. De vrouw ontkent dat zij de woning niet gefinancierd krijgt. Zij wenst zelf in het pand te gaan wonen met haar kinderen.
22. Het hof overweegt als volgt. De redelijkheid en billijkheid brengt in het onderhavige geval met zich dat de onroerende zaken te Den Haag en Antwerpen in het kader van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen aan de man worden toegedeeld. Daartoe acht het hof de volgende omstandigheden van belang. De man is zelf woonachtig in het pand te Den Haag. De man heeft aannemelijk gemaakt dat hij met zijn inkomen als arts beide onroerende zaken kan financieren, in tegenstelling tot de vrouw die met een minimum inkomen niet in staat moet worden geacht de woning te Antwerpen te kunnen financieren. Tijdens het pleidooi heeft de vrouw haar stelling dat zij deze woning wel kan financieren verder niet althans onvoldoende onderbouwd. Voorts acht het hof relevant dat de woning te Antwerpen door partijen is aangekocht als beleggingsobject, zodat een woonfunctie voor (een van) partijen minder voor de hand ligt.
23. Nu partijen geen overeenstemming hebben over de datum van de waardering van de onroerende zaken dient voor de waarde van de zaken uitgegaan te worden van de waarde drie maanden gelegen na datum van het onderhavige arrest. Met betrekking tot de woning te Den Haag moet uitgegaan worden van de waarde in het vrije economische verkeer, dus in onverhuurde staat. Met betrekking tot de woning te Antwerpen moet uitgegaan worden van de waarde in verhuurde staat. Het hof geeft partijen in overweging ieder een deskundige aan te wijzen en af te spreken dat deze deskundigen een derde deskundige aanwijzen. Deze deskundigen dienen gezamenlijk de waarde van de onroerende zaken bindend voor partijen vast te stellen.
24. De man stelt voorts dat hij eigen vermogen heeft geïnvesteerd in de woning te Antwerpen, te weten een bedrag van € 75.000,- dat hij heeft verkregen uit hoofde van een letselschade-uitkering van OHRA. De man heeft in zijn memorie van grieven uiteengezet op welke wijze hij het bedrag van € 75.000,- heeft aangewend voor de woning te Antwerpen, te weten een aanbetaling van € 17.500,- op de rekening van de notaris en een overboeking naar de rekening van de notaris van een bedrag van € 33.153,35 en van € 291,55, terwijl het restant van het bedrag is aangewend voor de verbouwing van het pand tot drie appartementen.
25. De vrouw betwist dat de man aangetoond zou hebben dat hij de letselschade-uitkering van € 75.000,- aangewend heeft voor de aankoop en de verbouwing van de woning te Antwerpen. Volgens de vrouw heeft de man dat bedrag aangewend voor de aflossing van een schuld aan [naam] BVBA, zijnde een vennootschap van de vrouw.
26. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de koopprijs en de aankoopkosten van de woning te Antwerpen aanzienlijk hoger waren dan de verstrekte hypothecaire geldlening. Niet betwist is door de vrouw dat het pand te Antwerpen is verbouwd tot drie appartementen. De vrouw heeft geen duidelijkheid verschaft over de vraag met welke middelen de aankoop en de verbouwing van de woning is gefinancierd, behoudens een door de bank verstrekte hypothecaire geldlening. Daartegenover staat de onderbouwde stelling van de man dat hij uit eigen middelen heeft aangewend een bedrag van € 50.944,90 voor de aankoop van de woning en een bedrag van € 25.000,- voor de verbouwing van het pand. De juistheid van deze stelling wordt ook onderschreven in het memorandum van notaris mr. [naam] , waarin bij (het voorstel tot) de vermogensrechtelijke afwikkeling wordt uitgegaan van een inbreng van de man van € 75.000,- terzake de woning te Antwerpen. Gelet op de gedetailleerdheid waarmee de man zijn stelling heeft onderbouwd, de bevindingen in het memorandum van notaris mr. [naam] , en daartegenover de enkele betwisting door de vrouw dat de man niet uit eigen vermogen een bedrag van € 75.000,- in de woning heeft geïnvesteerd zonder een verklaring te geven voor de wijze van financiering en verbouwing van de woning, volgt het hof de man in zijn stelling dat hij uit eigen vermogen een bedrag van € 75.000,- in de woning heeft geïnvesteerd. Voormeld bedrag dient de man in het kader van de afwikkeling van de eenvoudige gemeenschap vergoed te krijgen.
27. Ten aanzien van de lasten van de onroerende zaken overweegt het hof als volgt. Gezien het feit dat de man woonachtig is in de woning te Den Haag, acht het hof het redelijk en billijk dat hij alle lasten draagt met betrekking tot dit pand met uitzondering van de aflossing op de hypothecaire geldlening. De aflossing op de hypothecaire geldlening dient door partijen te geschieden bij helfte. Met betrekking tot de woning te Antwerpen – een beleggingspand – is het hof van oordeel dat de lasten gelijk tussen partijen moeten worden gedragen en voorts dat de vruchten van dit pand aan beide partijen gelijk toekomen.
28. De man heeft onder IV van zijn petitum subsidiair gevorderd dat de vrouw de helft van de totale door de man betaalde hypothecaire lasten (rente en aflossing) aan hem dient te betalen. Het hof zal deze vordering van de man afwijzen, omdat op basis van de beschikbare gegevens het hof niet in staat is om vast te stellen hoeveel deze hypothecaire lasten en de inkomsten bedragen. Het hof spoort partijen aan om een opstelling te maken van de lasten en de inkomsten, waarbij geldt dat een positief saldo gelijk tussen partijen moet worden verdeeld en een tekort door partijen gelijk moet worden gedragen.
29. In grief XI vordert de man een bedrag aan kosten die hij heeft gemaakt met betrekking tot de woning te Antwerpen. De vrouw heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en onder meer gesteld dat het de man niet is toegestaan om met deze vordering een nieuw geschil toe te voegen in hoger beroep. Voorts stelt zij dat de man geen inzicht geeft in de opbouw van de vordering. Ten slotte voert de vrouw aan dat zij geen toestemming heeft gegeven voor de werkzaamheden.
30. Het hof overweegt als volgt. De – tijdige – eisvermeerdering van de man in appel is toegestaan, aangezien de vordering van de man op zich zelf genomen duidelijk en voldoende specifiek is, zodat de wederpartij zich daartegen voldoende heeft kunnen verweren. Dat neemt niet weg dat de man onvoldoende inzicht geeft in de opbouw van zijn vordering, zodat de vordering reeds op deze grond moet worden afgewezen. Voorts is gebleken dat de man de vrouw heeft gedagvaard voor de rechtbank te Antwerpen met betrekking tot herstelwerkzaamheden aan en onderhoudskosten voor de woning te Antwerpen. Deze procedure is ingeleid bij dagvaarding van 11 oktober 2016. De memorie van grieven van de man – waarin de eisvermeerdering is vervat – dateert van 25 april 2017. Dit betekent dat de Belgische rechter, als eerst aangezochte rechter, zich zal moeten uitlaten over de herstelwerkzaamheden aan en onderhoudskosten voor de woning te Antwerpen.