ECLI:NL:GHDHA:2018:2869

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
200.213.010/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ondeugdelijke nakoming van werkzaamheden en geschil over kleurkeuze bij leemstuc

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 23 januari 2017. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], wonende te Den Haag, en [geïntimeerde], eveneens wonende te Den Haag, over de uitvoering van werkzaamheden aan de woning van [appellante]. De werkzaamheden omvatten het aanbrengen van leemstuc op de muren en plafonds van de woning, waarbij [appellante] specifieke kleurwensen had geuit.

[appellante] heeft een offerte van [geïntimeerde] aanvaard voor het verrichten van deze werkzaamheden, maar was ontevreden over de uiteindelijke kleur van de leemstuc. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de plafonds niet in de afgesproken kleur Delphi Wit te schilderen. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000 en een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.

In hoger beroep heeft [appellante] de vordering uitgebreid en verzocht om een hogere schadevergoeding en vergoeding van andere kosten. Het hof heeft de grieven van [appellante] in samenhang beoordeeld en geconcludeerd dat [geïntimeerde] niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen, behalve wat betreft de kleur van de plafonds. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met uitzondering van de veroordeling tot schadevergoeding voor de kleur op de plafonds, die in stand is gebleven. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.213.010/01
Zaaknummer rechtbank : 5279478 \ RL EXPL 16-21693
arrest van 21 augustus 2018
inzake
[appellante],
wonende te Den Haag,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.A. Breetveld te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appelant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K. Zeylmaker te Leusden.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 27 maart 2017 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter te Den Haag (hierna de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 23 januari 2017. Bij arrest van 18 april 2017 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 10 mei 2017. Van de comparitie is proces verbaal gemaakt. Bij memorie van grieven tevens vermeerdering van eis met producties heeft [appellante] zes grieven aangevoerd en heeft zij haar eis vermeerderd. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld. [geïntimeerde] heeft zes grieven aangevoerd. [appellante] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel (met een productie).
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is een datum voor arrest bepaald.

2.Feiten, geschil en procedure in eerste aanleg

2.1.
De juistheid van een aantal van de door de kantonrechter vastgestelde feiten is zowel door [appellante] als [geïntimeerde] bestreden. Met inachtneming daarvan neemt het hof de volgende feiten als vaststaand aan.
2.2.
Op verzoek van [appellante] heeft [geïntimeerde] een op 23 november 2014 gedateerde offerte uitgebracht voor het verrichten van werkzaamheden door [geïntimeerde] in de door [appellante] te betrekken woning aan het adres [adres 1] (hierna: de woning). Deze offerte
vermeldt, voor zover in deze procedure relevant:

Alle plafonds schoonmaken met biologische reiniger,
vervolgens de plafonds voorstrijken met Tierrafino contactfine,daarna de plafonds schilderen met de kast in de kleur Delphi wit.
Wanden voorstrijken met contactprimer grof en vervolgens stucken met
Leemfinisch en Duro gemixed wat de muren harder maakt en de zelfde uitstraling
geeft als leemfinsch en geen zand korrels op de grond(…)Kosten voor deze werkzaamheden bedragen
Plafonds € 1500,-Wanden € 6572,26Basisleem € 890,-“
2.3.
[appellante] heeft deze offerte aanvaard.
2.4.
Daarnaast zijn partijen op 6 december 2014 overeengekomen dat [geïntimeerde] in de woning twee zogenoemde ‘Pavatex-wanden’ zou plaatsen. Bij e-mail van 6 december 2014 heeft [geïntimeerde] daarover het volgende aan [appellante] bericht:

De meerprijs voor het isoleren van de slaapkamerwand (…) met Pavatex houtvezel platen van 4 cm dik en daar de basisleem overde platen worden verlijmd met leem aan de muur en me[t] slagpluggen met schijfringen vast gezet.(…)kosten voor de extra werkzaamheden bedragen € 600,-.”
[appellante] heeft deze offerte op dezelfde dag aanvaard met de mededeling:

Hartelijk dank voor je offerte,De isolatie van de slaapkamer is ok.”
2.5.
[geïntimeerde] heeft eind december 2014 de Pavatex-wanden geplaatst en heeft aanvankelijk op drie wanden in de woning leemstuc aangebracht in de kleur Delphi Wit van het merk Tierrafino. Tijdens deze werkzaamheden heeft [appellante] aangegeven dat de kleur volgens haar niet overeenkwam met de kleur in haar voormalige woning in [adres 2]. In die woning was een aantal jaren daarvoor ook leemstuc in de kleur Delphi Wit aangebracht.
2.6.
Bij e-mail van 3 januari 2015 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende bericht:

Wat de kleur lee[m]stuk in mijn huidige appartement betreft, die is inderdaad heel anders. Veel geliger crème. De echte zandkleur dus, zoals ik die ken uit Frankrijk.Ik heb zandsteen op google opgezocht en ik kreeg een aantal kleurverschillen te zien in de steen (…) Hierbij 2 voorbeelden van de kleur die mij aanspreekt. De stenen bank is net iets te bruinrood. Het geel hierboven komt het dichtste bij de kleur die ik bedoel (…).”
2.7.
Nadat [appellante] en [geïntimeerde] op 4 januari 2015 samen een bezoek hadden gebracht aan de woning in [adres 2] (en een sample van de kleur Delphi Wit hadden vergeleken met de wanden in die woning) hebben partijen afgesproken dat [geïntimeerde] leemstuc met de kleur Zandsteen (Oker) zou aanbrengen. Dit is de kleur (met nummer 2) die [appellante] ook noemde in haar e-mail van de dag ervoor.
2.8.
Op 6 januari 2015 heeft [geïntimeerde] van de kleur Zandsteen een klein proefplankje gemaakt en heeft [appellante] deze kleur goedgekeurd. Daarna heeft [geïntimeerde] deze leemstuc in de woning aangebracht.
2.9.
Op 16 januari 2015 waren alle ruimtes behalve het halletje gestukt. Op deze dag heeft [geïntimeerde] de plafonds in de woning op eigen initiatief in de kleur Dover Wit geschilderd.
2.10.
Op dezelfde dag heeft [appellante] bij e-mail – voor zover van belang – het volgende aan [geïntimeerde] bericht:

Over de deal met de eikenhoutenvloer in [adres 2]. Je zou de schouwen en de hal opnieuw stucken in de zandsteenkleur over de Delpjhi heen. Ik zou liever hebben dat je een van de muren in de woonkamer wat lichter maakt in plaats van het halletje. Want de hal daar loop je zo doorheen, dus de kleur hindert daar minder.Wanneer je toch de schouwmuur overnieuw doet in de praktijkruimte neem dan ook de aangrenzende muur mee in die lichtere zandsteun kleur. Wat vind je van deze ruil?”
2.11.
Bij e-mail van 26 januari 2015 heeft [appellante] onder meer het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:

Ik ben niet tevreden over het werk dat je in de [adres 1] hebt verricht. De kleur bevalt mij helemaal niet. Het is ook niet geworden wat ik je aangaf, nadat de eerste keus voor de kleur Delhi in dit appartement te somber was. Jij weet omdat je een bedrijf in leemstuc hebt dat het nauw luistert en dat je moet afwachten hoe een bepaalde kleur uitpakt in een bepaalde omgeving. Je hebt na de Delphi een voorbeeld van de nieuwe kleur laten zien, uitgestreken op een houten plankje van 8 x 8 cm ongeveer. Die kleur kwam licht en creme over. Daar heb ik ja op gezegd.
De kleur die nu op de muren zit is dieper gelig en dat vliegt mij aan in huis. Je hebt zo’n hoog bedrag gerekend voor je werkzaamheden en ik merk dat je het niet behoedzaam doet en niet tijdig aftast of dit wel is wat ik wil.
Ook toen ik eerder nadat je mij foto’s had gezonden van de eerste muur die je samen met Pavel in deze huidige kleur had gestuct aangaf dat de kleur mij tegenviel, toen ben je gewoon door gegaan en hebt de andere muren ook in diezelfde kleur gestuct. Toen ik protesteerde hield je vol (…)
Ik heb spijt dat ik mij niet realiseerde dat je de pavatex wanden met ijzeren pluggen vast zette, anders had ik dat geblokkeerd. Ik heb teveel vertrouwd op je eco label. Je hebt een eco bedrijf dan moet je toch van op de hoogte zijn dat al die ijzeren plugs in de muur heel ongezond is voor de leefomgeving? Ik wil van dit huis een gezonde leefomgeving maken. Dat heb ik je vanaf dag 1 heel duidelijk gemaakt en nu is het iets heel anders geworden dan ik wilde. (…)”
2.12.
[geïntimeerde] heeft daarop aangeboden om één muur per kamer in een nieuwe, derde, kleur te stuken. Daartoe heeft hij een pallet gemaakt met verschillende kleuren, waaruit [appellante] kleur nummer 5 heeft gekozen. [geïntimeerde] is op 20 februari 2015 begonnen met het opnieuw stuken van een aantal schouwmuren.
2.13.
Bij e-mail van 22 februari 2015 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] geschreven:

Nu ik meer dan 12 uur naar de kleur op de schouwen heb gekeken en heb vergeleken met het voorbeeld van nr 5 komt het op mij over alsof er in de kleur op de schouwen ietsje teveel Dover zit. Het lijkt mij beter dat je voor de slaapkamer in de mix morgen ietsje minder Dover doet. Ok?
2.14.
Nadat [geïntimeerde] op 23 februari 2015 drie slaapkamermuren had gestukt, heeft hij geweigerd de vierde muur te stuken. Na een woordenwisseling tussen partijen heeft [geïntimeerde] de werkzaamheden beëindigd.
2.15.
[geïntimeerde] heeft voor de bevestiging van de Pavatex-wanden pluggen en schijfringen gebruikt. Op aandringen van [appellante] heeft [geïntimeerde] op 20 februari 2015 die
bevestigingsmaterialen uit één van de inmiddels afgewerkte wanden verwijderd
en daarvoor in de plaats de door [appellante] gewenste materiaalkeuze gebruikt. [geïntimeerde]
heeft daarna de muur aangeheeld.
2.16.
[appellante] heeft [geïntimeerde] in gebreke gesteld ter zake van de volgens haar ondeugdelijke dan
wel onvolledige uitvoering van de werkzaamheden.
2.17.
[appellante] heeft voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden in totaal € 10.500 betaald.
2.18.
[appellante] vorderde in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 12.045,30 (of, subsidiair en meer subsidiair – in combinatie met een beroep op ontbinding van de overeenkomst – € 10.500 en meer meer subsidiair € 8.272) ter zake van (vervangende) schadevergoeding, te vermeerderen met een vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
2.19.
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.000 (met rente vanaf 25 februari 2015) als schadevergoeding voor de door [geïntimeerde] toegepaste kleur op het plafond. Daarnaast is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 150 (met rente vanaf 28 juli 2016) ter vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is voor het overige afgewezen. De proceskosten zijn door de kantonrechter gecompenseerd.
2.20.
Het door [appellante] ingestelde hoger beroep strekt ertoe dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en [geïntimeerde] veroordeelt tot
1) betaling van € 12.045,30 ter zake van herstelkosten, althans € 10.500 als schadevergoeding (in combinatie met een vordering tot ontbinding);
2) betaling van € 6.250 ter waarde van de vloer;
3) vergoeding van de door [appellante] geleden schade van € 14.476 wegens gederfd woongenot;
4) betaling van wettelijke rente van € 1.617,26, althans € 1.541,01;
5) betaling van € 1.102,71, althans € 1.087,26 (met rente) aan buitengerechtelijke incassokosten;
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.21.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep tot bekrachtiging van het vonnis geconcludeerd, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het incidenteel hoger beroep strekt ertoe dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en de vorderingen van [appellante] alsnog afwijst, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
2.22.
[appellante] heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan.

3.Beoordeling van het hoger beroepPrincipaal appel

3.1.
De grieven 1 tot en met 3 hebben betrekking op het oordeel van de kantonrechter over de door [geïntimeerde] in de woning aangebrachte kleur op de wanden. In grief 1 wordt gesteld dat – anders dan de kantonrechter als vaststaand heeft aangenomen – partijen niet zijn overeengekomen dat de kleur Delphi Wit moest worden aangebracht, maar exact de kleur Delphi Wit zoals deze in [adres 2], de voormalige woning van [appellante], was aangebracht. In grief 2 bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat de kleur Delphi Wit een standaardkleur is in het assortiment van het merk Tierrafino en dat [geïntimeerde] daarom geen onderzoek naar de kleur in [adres 2] hoefde te doen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] haar had moeten berichten dat de kleur Delphi Wit aanzienlijk kan verschillen per opgraving en dat hij [adres 2] eerst had moeten bezichtigen voordat hij met het werk in de woning begon. Grief 3 komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat van [geïntimeerde], nadat hij het werk had verlaten, niet kon worden verlangd de wanden van de woning van weer een andere kleur te voorzien. De kantonrechter heeft dit oordeel gestoeld op de overweging dat [geïntimeerde]’s vertrek van het werk plaatsvond nadat hij herhaaldelijk op verzoek van en in overleg met [appellante] de eerdere kleur(en) had aangepast. In grief 3 betoogt [appellante] onder meer dat [geïntimeerde] onzorgvuldig heeft gehandeld door geen proefvlak te maken. De grieven hebben dus betrekking op de vraag wat partijen zijn overeengekomen en of er een verdergaande verplichting op [geïntimeerde] rustte dan het aanbrengen van de kleur Delphi Wit.
3.2.
Het hof zal deze grieven in samenhang met elkaar bespreken. Met betrekking tot de vraag wat partijen zijn overeengekomen wordt het volgende overwogen. De door [appellante] betrokken stelling dat zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst expliciet aan [geïntimeerde] heeft duidelijk gemaakt dat de muren in de woning in exact dezelfde kleur moesten worden gestukt als in de woning aan [adres 2] was aangebracht, is gemotiveerd door [geïntimeerde] bestreden. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] niet meer verzocht dan dat hij zou werken met de kleur Delphi Wit van het merk Tierrafino, met welke kleur [appellante] bekend was omdat haar oude woning daarmee was gestuukt.
3.3.
De door [geïntimeerde] opgestelde offerte – waarin overigens uitsluitend ten aanzien van de plafonds is vermeld dat deze in Delphi Wit zouden worden geschilderd – geeft naar het oordeel van het hof geen steun aan de stelling van [appellante]. Weliswaar heeft [appellante] gesteld dat zij bij de eerste bezichtiging van [geïntimeerde] in de woning, dus nog voor het opstellen van de offerte, aan [geïntimeerde] te kennen heeft gegeven dat zij de kleur wenste die in de woning in [adres 2] was aangebracht, maar zij heeft in hoger beroep geen concreet bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen aanleiding om [appellante] ambtshalve in de gelegenheid te stellen bewijs te leveren van haar stelling. Grief 1 faalt dus.
3.4.
Ook indien echter met [appellante] wordt aangenomen dat zij voor aanvang van de werkzaamheden op een voor [geïntimeerde] voldoende kenbare wijze heeft duidelijk gemaakt dat zij in de woning exact dezelfde kleur Delphi Wit wilde als in [adres 2] was aangebracht, is [geïntimeerde] niet in zijn verplichtingen uit de overeenkomst tekortgeschoten. Allereerst is voor dit oordeel van belang dat [geïntimeerde] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende weersproken heeft gesteld dat het kleurverschil tussen de verschillende batches van de kleur Delphi Wit minimaal is en alleen zichtbaar is als twee verschillende batches naast elkaar worden gebruikt. Deze stelling sluit ook aan bij hetgeen in het productblad van het merk Tierrafino over de kleurstelling van de leemstuc van Tierrafino is vermeld (door [appellante] overgelegd als productie 2 bij de dagvaarding). In dat productblad, waarin melding wordt gemaakt van acht basiskleuren, is op pagina 1 vermeld dat door het gebruik van aardpigmenten lichte kleurafwijkingen kunnen ontstaan tussen verschillende charges van dezelfde kleur. Gebruikers wordt daarom aangeraden om bij gebruik van verschillende charge-nummers deze onderling te mengen om eventueel kleurverschil te voorkomen. Voor zover [appellante] aan dit productblad juist de stelling wil ontlenen dat er duidelijk zichtbare kleurverschillen bestaan, is het hof van oordeel dat de gegeven informatie op het productblad daarvoor onvoldoende steun geeft. Bij gebrek aan een (voldoende gemotiveerde) betwisting neemt het hof de juistheid van de door [geïntimeerde] betrokken stelling daarom als vaststaand aan. Bovendien heeft [appellante] weliswaar gesteld dat bij het bezoek aan de woning in [adres 2] duidelijke kleurverschillen zijn geconstateerd, maar [geïntimeerde] heeft dat gemotiveerd bestreden. Volgens zijn stelling hadden het sample en de wanden in [adres 2] dezelfde kleur en was alleen in de slaapkamer een klein nuanceverschil in kleur te zien, die volgens hem gebruikelijk is bij een natuurproduct als leemstuc en temeer verklaarbaar is nu de leemstuc in [adres 2] viereneenhalf jaar daarvoor was aangebracht. [geïntimeerde] heeft in dit verband verder nog – onweersproken – gesteld dat de beleving van de kleur ook afhankelijk is van de omvang en indeling van de ruimte en de lichtinval. In het licht van deze gemotiveerde betwisting lag het op de weg van [appellante] nader te onderbouwen dat sprake was van een zodanig – en op objectieve wijze vast te stellen – (nuance)verschil dat er een duidelijk kleurverschil bestond tussen de op de wanden in [adres 2] aangebrachte leemstuc en de wanden in de woning. Die nadere onderbouwing is niet gegeven. Voor nadere bewijslevering ziet het hof dan ook geen aanleiding. Het in de memorie van grieven onder 57 vervatte bewijsaanbod zal dan ook worden gepasseerd.
3.5.
Het hof neemt dus als vaststaand aan dat er (in de slaapkamer van de woning) slechts sprake was een gering nuanceverschil ten opzichte van de aangebrachte kleur in [adres 2]. Op deze vaststelling alsmede de vaststelling dat het kleurverschil tussen de verschillende batches van de kleur Delphi Wit alleen zichtbaar is als twee verschillende batches naast elkaar worden gebruikt stuiten de grieven 2 en 3 af. Dit betekent dat [geïntimeerde] [appellante] voorafgaand aan de werkzaamheden niet hoefde te informeren dat er nuanceverschillen tussen batches kunnen bestaan en geen onderzoek hoefde te doen naar de kleur in [adres 2] of een proefvlak te maken. De inhoud van de in hoger beroep door [appellante] overgelegde brief van het Technisch Bureau Afbouw van 22 juni 2017, kan daarom onbesproken blijven. Dat [appellante] de door [geïntimeerde] in de woning aangebrachte kleur mogelijk anders heeft ervaren dan de kleur in [adres 2] doet aan dit oordeel niet af. De conclusie is dat [geïntimeerde] door het aanbrengen van de kleur Delphi Wit aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan.
3.6.
Het hof neemt op grond van bovenstaande overwegingen aan dat [geïntimeerde] uitsluitend coulance halve in tweede instantie op verzoek van [appellante] de Zandsteenkleur heeft aangebracht en volgt [geïntimeerde] in zijn betoog dat [appellante] met deze keuze de opdracht heeft aangepast. Voor zover [appellante] wil betogen dat zij bij deze tweede keuze nog steeds de in [adres 2] aangebrachte kleur Delphi Wit voor ogen heeft gehad, wordt die stelling verworpen. Gegeven het feit dat het hier een
anderebasiskleur van hetzelfde merk Tierrafino betrof – in welk verband het hof verwijst naar de onweersproken gebleven stelling van [geïntimeerde] in de conclusie van antwoord op pagina 4 (en de memorie van antwoord onder 60) – dat Zandsteen een geheel andere kleur is dan Delhi Wit, lag het op de weg van [appellante] om nader te verklaren dat zij desalniettemin dezelfde kleur als was aangebracht in [adres 2] voor ogen had. Die toelichting is echter niet gegeven.
3.7.
Evenmin kan [geïntimeerde] verweten worden dat hij heeft volstaan met het maken van een klein proefvlak van de kleur Zandsteen. Niet gesteld of gebleken is immers dat [appellante] niet voor de kleur Zandsteen had gekozen als het proefvlak iets groter was geweest. Bovendien heeft [geïntimeerde] onder verwijzing naar de e-mail van [appellante] van 16 januari 2015 – tien dagen nadat [geïntimeerde] was begonnen met het aanbrengen van de leemstuc in Zandkleur – naar het oordeel van het hof terecht betoogd dat de door [appellante] bedoelde “deal”, die kennelijk inhield dat [geïntimeerde] ook de schouwen en de gang opnieuw zou stuken in de kleur Zandsteen in ruil voor de oude vloer van [adres 2], erop duidt dat [appellante] op dat moment tevreden was over de aangebrachte kleur Zandsteen. Deze conclusie vindt ook steun in de e-mail van 18 januari 2015 van [appellante] aan [geïntimeerde] (overgelegd als productie 9 bij conclusie van antwoord), waaruit blijkt dat [appellante] op die dag in de woning is geweest. [appellante] gaf in deze e-mail echter geen blijk van ontevredenheid over de kleur op de wanden. Dat de leemstuc ruim daarvoor droog was, heeft [geïntimeerde] eveneens onbestreden gesteld (zie onder meer de stelling in de conclusie van antwoord op pagina 5 dat op 7 januari 2015 het stukwerk al droog was), zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [appellante] pas in tweede instantie (op 22 februari 2015) niet tevreden was over de nieuwe kleur.
3.8.
De conclusie is dat [geïntimeerde] ook bij de verdere werkzaamheden, nog daargelaten dat deze volledig coulancehalve zijn verricht, niet is tekortgeschoten. Ook de door [appellante] onder 36 van de memorie van grieven onder iv en v gemaakte verwijten die betrekking hebben op deze fase van de werkzaamheden, kunnen daarom niet slagen. Dit een en ander leidt tot het oordeel, zo overweegt het hof volledigheidshalve, dat ook het aanbrengen van de derde kleur onverplicht door [geïntimeerde] is gedaan.
3.9.
Het hof komt tot de slotsom dat [geïntimeerde] niet gehouden was tot het verrichten van de door [appellante] gewenste herstelwerkzaamheden. Voor veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellante] in dit verband gestelde schade bestaat geen grond, noch voor een ontbinding van de overeenkomst.
3.10.
Grief 4 heeft betrekking op het oordeel van de kantonrechter dat het gebruik door [geïntimeerde] van metalen pluggen in de Pavatex wanden geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert omdat [geïntimeerde] daarmee heeft voldaan aan de wens van [appellante] dat er ecologische materialen zouden worden gebruikt (r.o. 4.8. van het bestreden vonnis). Volgens [appellante] is dit oordeel niet juist omdat zij naar haar zeggen tegen [geïntimeerde] heeft duidelijk gemaakt dat de door hem te gebruiken materialen afkomstig moesten zijn van de groothandel Eco-logisch te Amsterdam, die uitsluitend plastic pluggen zou verkopen. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] aangegeven aan deze wens te zullen voldoen.
3.11.
[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord onder 33 en 34 voor het eerst gesteld dat hij, anders dan [appellante] veronderstelt, plastic pluggen heeft gebruikt. Andere pluggen verkoopt de groothandel Eco-logisch, waar [geïntimeerde] stelt de pluggen te hebben gekocht, volgens hem ook niet. Hij heeft naar zijn zeggen wel metalen slagnagels en schijfringen gebruikt. [appellante] heeft in de memorie van antwoord in het incidenteel appel onder 14 – waarin zij, zo begrijpt het hof, een reactie heeft gegeven in het kader van het principaal appel – volstaan met de herhaling van haar stelling dat [geïntimeerde] metalen pluggen heeft gebruikt zonder in te gaan op het door [geïntimeerde] gevoerde verweer. Het hof houdt het er daarom op dat [geïntimeerde] plastic pluggen heeft gebruikt en metalen slagnagels en schijfringen.
3.12.
Ook indien echter wordt aangenomen dat [geïntimeerde] toch metalen pluggen heeft gebruikt of dat [appellante] bedoelt te zeggen dat [geïntimeerde] geen metalen slagnagels en schijfringen had mogen gebruiken, kan de grief niet slagen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] haar stellingen, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde], onvoldoende onderbouwd. In de e-mail van 6 december 2014 is uitsluitend te lezen dat de platen worden verlijmd met leem en met slagpluggen en schijfringen worden vastgezet. Over het te gebruiken materiaal van de slagpluggen en schijfringen is in de e-mail niets concreets gezegd. [appellante] heeft deze offerte bij e-mail van dezelfde dag aanvaard, zonder daarbij nadere eisen te stellen ten aanzien van het te gebruiken materiaal. Nergens blijkt uit dat [appellante] anderszins aan [geïntimeerde] heeft duidelijk gemaakt dat zij wilde dat hij de wanden zou bevestigen met van de groothandel Eco-logisch afkomstig plastic bevestigingsmateriaal. Nu ook op dit punt geen voldoende concrete onderbouwing is gegeven en evenmin een specifiek bewijsaanbod in hoger beroep is gedaan, is voor nadere bewijslevering geen plaats en kan niet van de juistheid van de stelling van [appellante] worden uitgegaan. Nu [geïntimeerde] op zichzelf onweersproken heeft gesteld dat het door hem gebruikte materiaal ecologisch is (conclusie van antwoord op bladzijde 2), is het hof van oordeel dat hij niet in zijn verplichtingen uit de overeenkomst is tekortgeschoten door het gebruik van dit materiaal. Voor zover enige schade aan de wanden is ontstaan doordat [geïntimeerde] op verzoek van [appellante] een deel van de pluggen heeft verwijderd, moet deze dan ook voor haar rekening blijven. Hetzelfde geldt voor het door haar gestelde verlies aan geluiddempende werking van de Pavatex-wanden als gevolg van de verwijdering van de pluggen.
3.13.
In grief V bestrijdt [appellante] de juistheid van de feitelijke vaststelling door de kantonrechter onder 1.1 van het bestreden vonnis, te weten dat [geïntimeerde] de Pavatex-wanden zou plaatsen in ruil voor de houten vloer uit de woning aan [adres 2]. Partijen zijn het erover eens dat deze vaststelling onjuist is. Volgens [appellante] was er in het geheel geen sprake van ruil. In de visie van [geïntimeerde] – die ditzelfde punt in grief 1 in het incidenteel appel aansnijdt – zijn partijen aanvankelijk overeengekomen dat hij de woning aan [adres 2] zou opruimen in ruil voor het verkrijgen van de houten vloer en heeft [appellante] naderhand – bij e-mail van 16 januari 2015 – voorgesteld dat [geïntimeerde] in ruil voor de vloer een van de muren van de woonkamer wat lichter zou maken. De inhoud van deze e-mail duidt naar het oordeel van het hof inderdaad op de juistheid van de door [geïntimeerde] gestelde ruil. Het hof neemt – bij gebreke van een nadere toelichting van [appellante] op deze e-mail – daarom als vaststaand aan dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] in ruil voor de houten vloer een van de muren van de woonkamer lichter zou maken.
3.14.
Voor zover [appellante] een beroep doet op vernietiging van deze overeenkomst van ruil wegens misbruik van omstandigheden wordt dit beroep, mede in het licht van haar eigen, in de voornoemde e-mail van 16 januari 2105 vervatte, voorstel, bij gebrek aan een voldoende onderbouwing verworpen. Van ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake nu tegenover de verkrijging van de vloer een verplichting stond waaraan [geïntimeerde] heeft voldaan. Daarop stuit ook af de vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de gestelde aanschafprijs van € 6.250 voor de houten vloer. Ook grief V kan dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
3.15.
Wat hiervoor is overwogen maakt duidelijk dat ook grief VI, waarin [appellante] heeft gesteld dat zij woongenot derft doordat zij haar intrek in een niet volledig ecologisch opgeknapte woning heeft moeten nemen, niet kan slagen. Het hof volgt de kantonrechter in het oordeel dat het niet aan [geïntimeerde] is toe te rekenen dat de werkzaamheden (nog) niet naar wens van [appellante] zijn afgerond.
3.16.
De conclusie is dat geen van de grieven tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden. Voor een veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het door [appellante] betaalde bedrag of tot vergoeding van enige schade bestaat dus ook geen grond.
Incidenteel appel
3.17.
Grief I is onder 3.11 van dit arrest al besproken.
3.18.
De grieven II en III hebben betrekking op de vraag of [geïntimeerde] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst door de plafonds van de woning wit en niet in de kleur Delphi Wit te schilderen. Ook indien juist is de stelling van [geïntimeerde] dat de plafonds niet in de kleur krijtwit zijn geschilderd, zoals de kantonrechter heeft aangenomen, maar in de kleur Dover Wit – een basiskleur van het merk Tierrafino –, kunnen deze grieven niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Niet in geschil is immers dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst gehouden was de plafonds in de kleur Delphi Wit te schilderen. De omstandigheid dat [appellante] begin januari 2015 voor de wanden heeft gekozen voor de kleur Zandsteen, welke kleur volgens [geïntimeerde] niet paste bij Delphi Wit, rechtvaardigde niet dat [geïntimeerde] zonder enig overleg met [appellante] de plafonds in een door hem zelf gekozen kleur schilderde. Door zijn handelwijze heeft [geïntimeerde] niet voldaan aan zijn verplichting uit de overeenkomst. Dit oordeel wordt niet anders door de stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] pas eind juni 2015, dus ruim vijf maanden na het schilderwerk, schriftelijk heeft geklaagd over de kleur op de plafonds. Ook indien [appellante] toen pas heeft geklaagd – hetgeen zij heeft weersproken – brengt dat niet mee dat van een tekortkoming geen sprake is. Ook het hierop gebaseerde beroep op schending van de klachtplicht (artikel 6:89 BW) kan niet slagen. Voor het antwoord op de vraag of [appellante] binnen bekwame tijd over de kleur van de plafonds heeft geklaagd zijn niet alleen de aard en waarneembaarheid van het gebrek van belang, maar in het bijzonder ook de mate waarin de belangen van [geïntimeerde] zijn geschaad doordat pas na vijf maanden na het schilderwerk is geklaagd. In het licht van de omstandigheid dat [geïntimeerde] zelf eind februari 2015 zijn werkzaamheden heeft beëindigd valt redelijkerwijs niet in te zien dat hij in zijn belangen is geschaad doordat [appellante] mogelijk pas maanden later over het plafond heeft geklaagd. Hierop stuiten de grieven II en III af. De veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 1.000 aan schadevergoeding wegens de tekortkoming, blijft daarom in hoger beroep in stand.
3.19.
Voor zover grief IV, die betrekking heeft de op de in eerste aanleg toegewezen vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, voortbouwt op de grieven II en III kan ook deze grief niet slagen. [geïntimeerde] betoogt daarnaast dat de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden voor het leeuwendeel betrekking hebben op de wanden en dat alleen een enkele brief de ondeugdelijkheid van het schilderwerk aan de plafonds aan de orde stelt. Dit betoog kan [geïntimeerde] niet baten. Voor toewijzing van een vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten is sinds de inwerkingtreding van de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten voldoende dát deze kosten zijn gemaakt. Nu [geïntimeerde] ook zelf stelt dat in elk geval bij brief van 26 juni 2015 is geklaagd over de plafonds en uit de gedingstukken blijkt dat vervolgens bij brief van de advocaat van [appellante] van 2 oktober 2015 [geïntimeerde] aansprakelijk is gesteld ter zake van onder meer het werk aan de plafonds, stelt het hof vast dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Deze constatering brengt mee dat de kantonrechter op juiste gronden de vordering heeft toegewezen. Grief IV faalt.
3.20.
Uit het voorgaande volgt dat in grief V tevergeefs erover wordt geklaagd dat de kantonrechter wettelijke rente over de hoofdsom van € 1.000 en de buitengerechtelijke incassokosten heeft toegewezen. In de grief wordt verder geklaagd over de ingangsdatum van de wettelijke rente over de hoofdsom van € 1.000. De kantonrechter heeft de ingangsdatum van de rente over dit bedrag bepaald op 25 februari 2015, te weten twee dagen nadat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden heeft gestaakt. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder c BW treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. In dit geval heeft [appellante] [geïntimeerde] op 25 februari 2015 gesommeerd het werk te hervatten. [geïntimeerde] heeft daarop bij brief – foutief gedateerd op 24 februari 2015 – gereageerd. Daarin heeft [geïntimeerde] aan [appellante] laten weten dat hij de opdracht afbreekt wegens gewichtige redenen en ook: “
Uw huis is op een paar stukjes na geheel conform uw derde kleurwens gestuukt en nu u mij een mail stuurt waarin u mij beschuldigd van wanprestatie kan ik zo niet verder werken.” Uit deze mededeling heeft [appellante] mogen afleiden dat [geïntimeerde] de werkzaamheden niet zou hervatten. Dat hij, zoals hij verderop in de brief nog heeft vermeld, alleen bereid was tegen betaling de overige werkzaamheden af te maken – waarbij hij kennelijk niet het oog had op het schilderwerk aan de plafonds, dat immers al was verricht –, doet daar niet aan af. Er is dus geen grond voor een latere ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag van € 1.000.
3.21.
Grief VI klaagt er ten slotte over dat de rechtbank de proceskosten heeft gecompenseerd terwijl slechts 1/12 deel van de vordering van [appellante] is toegewezen. Deze grief slaagt niet. Ook indien slechts een gering deel van de vordering wordt toegewezen, is er geen rechtsregel die meebrengt dat de partij die voor een klein deel in het gelijk is gesteld, de proceskosten moet dragen. Ook voor het toegewezen deel van de vordering zijn immers kosten gemaakt. De door de kantonrechter uitgesproken compensatie van de proceskosten past naar het oordeel bij de uitkomst in eerste aanleg.
3.22.
Ook in het principaal appel falen alle grieven.
slotsom
3.23.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. In de omstandigheid dat de grieven in het principaal en incidenteel appel worden verworpen, ziet het hof aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
Het hof:
in het principaal en het incidenteel appel:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 23 januari 2017;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Aarts, M. Flipse en P.M. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.