ECLI:NL:GHDHA:2018:2730
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid en gezag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2018 aangevochten, waarin het verzoek om de minderjarige onder toezicht te stellen was afgewezen. De vader, die geen gezag heeft, stelt dat de moeder grote problemen ervaart in de opvoeding van de minderjarige en dat hij in staat is om een positieve rol in zijn leven te spelen. De Raad voor de Kinderbescherming ondersteunt het verzoek tot ondertoezichtstelling, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en de opvoedingssituatie. De moeder verzet zich tegen de ondertoezichtstelling en stelt dat de vader een bedreiging vormt voor de minderjarige.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder met de minderjarige op het moment van indienen van het verzoek in Nederland woonde, waardoor de rechtbank bevoegd was. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. In de inhoudelijke beoordeling heeft het hof de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en de problematiek tussen de ouders meegewogen. Het hof heeft geoordeeld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de conflicten tussen de ouders en de opvoedingssituatie. Daarom heeft het hof besloten om de bestreden beschikking te vernietigen en de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen.