ECLI:NL:GHDHA:2018:2726

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
BK-18/00547
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Giftenaftrek en de rol van loketinstellingen in belastingrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van een gift van belanghebbende aan een ANBI, die vervolgens het bedrag doorbetaalde aan een andere instelling zonder ANBI-status. De belanghebbende, [X], had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor 2015 een gift van € 2.800 opgevoerd, waarvan € 2.500 aan de ANBI [A] en € 120 aan de ANBI [B] Moskee. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft de gift aan [A] niet in aftrek toegelaten, omdat deze als loketinstelling had gefungeerd en de gift in werkelijkheid aan de niet-ANBI Vereniging [E] was gedaan. Het Hof overweegt dat de ANBI [A] de gift op verzoek van belanghebbende heeft doorbetaald aan de Vereniging [E], waardoor de gift niet als aftrekbaar kan worden aangemerkt. De rechtbank had eerder de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, en het Hof heeft deze bevestiging in hoger beroep gehandhaafd. De belanghebbende heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de gift niet op verzoek is doorbetaald aan de Vereniging [E]. Het Hof concludeert dat de gift aan de niet-ANBI niet in aanmerking komt voor aftrek, en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00547

Uitspraak van 16 oktober 2018

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: J. Borgstijn)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag,(vertegenwoordigers: M.J. van Os en B.A. van Adrichem), de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 maart 2018, nummer SGR 17/7029, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.646 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur
€ 42 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft op 6 juni 2018 een nader stuk, door hem aangeduid als verweerschrift, ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 september 2018, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft in diens aangifte IB/PVV 2015 een gift van € 2.800 opgevoerd met de omschrijving “Moskee”; na aftrek van de drempel resteert een aangegeven gift van € 2.504.
3.2.
De door belanghebbende in de aangifte opgevoerde giften betreffen betalingen tot de volgende bedragen aan de volgende instellingen:
- [A] ( [A] ) € 2.500;
- [B] Moskee € 120;
- [C] € 90;
- Vereniging [D] € 120;
- Vereniging [E] € 150.
3.3.
Van de in 3.2 genoemde instellingen beschikken [A] en [B] Moskee in het onderhavige jaar over de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI). De overige instellingen zijn geen ANBI’s.
3.4.
Belanghebbende heeft in reactie op een vragenbrief van de Inspecteur van 25 juni 2015 een brief van 31 december 2015 van de voorzitter van [A] overgelegd. Deze houdt het volgende in:
“Geachte heer [X] ,
Namens de Stichting [A] wil ik u aan het einde van 2015 hartelijk bedanken voor uw steun. U hebt een bedrag van € 2500,- gedoneerd.
Het gehele bedrag (€ 2500,-) is, zoals u wenste, aan het project van de Vereniging [E] uitgegeven.
Wij danken u voor uw steun.
Met vriendelijke groet,
Het bestuur van de stichting [A] ,
Namens deze.
Dhr. [F] ,
Voorzitter.”
3.5.
In hoger beroep heeft belanghebbende een brief van 19 maart 2018 van de voorzitter van [A] overgelegd. Deze luidt als volgt:
“L.S.,
Desgevraagd verklaart ondergetekende [F] in zijn hoedanigheid voorzitter; Dat de Heer [X] bovengenoemd ten tijde van de eveneens bovengenoemde donatie , niet op de hoogte was c.q. , dat het zeker niet zijn uitdrukkelijke wens was , dat dit geld werd doorgeleid naar Vereniging [E] .
Dit is gebeurd op initiatief van de Stiching [A] , de heer [X] is des tijds op de hoogte gebracht en verzocht of hij geen bezwaar had om het bedrag aan de vereniging [E] te schenken.
Vertrouwende U hiermede voldoende te hebben ingelicht ,
Hoogachtend ,
[F] ,
Voorzitter [A] ”.
3.6.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de giften niet in aftrek toegelaten.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
“1. In artikel 6.32, eerste lid, van de Wet IB 2001 is opgenomen dat aftrekbare giften zijn periodieke giften en andere giften. Ingevolge artikel 6.35 van de Wet IB 2001 zijn andere giften, giften aan instellingen, die ingevolge het bepaalde in artikel 6.39 van de Wet IB 2001 in aanmerking worden genomen voorzover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd en voorzover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan, en vervolgens tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Onder instellingen wordt verstaan algemeen nut beogende instellingen (Anbi’s).
2. Niet in geschil is dat van de instelling waar [belanghebbende] zijn giften aan heeft gedaan alleen het [A] ( [A] ) en [B] Moskee Anbi’s zijn. De aan deze Anbi’s ( [A] € 2.500 en [B] Moskee € 120) gedane giften komen, gelet op bovenstaande wetsartikelen, in principe in aanmerking voor aftrek. Blijkens de brief van 31 december 2015 van de stichting [A] is de gift, op wens van [belanghebbende], uitgegeven aan het project van de Vereniging [E] . [A] heeft de gift alleen maar doorgegeven en in die zin gefungeerd als loketinstelling. [A] heeft de gift niet gebruikt voor haar eigen Anbi doelstellingen. De Vereniging [E] zelf heeft geen Anbi status, daarom komt de gift van € 2.500 niet in aanmerking voor aftrek. De gift aan de [B] Moskee zou wel voor aftrek in aanmerking komen, echter dit bedrag komt niet boven de voor [belanghebbende] in 2015 geldende drempel van € 296.
3. [ Belanghebbende] heeft nog aangevoerd dat [A] in de brief van 31 december 2015 dit wel zo op papier heeft gezet, maar dat hij nooit heeft gezegd of gevraagd dat de gift door moest worden gegeven aan de Vereniging [E] . [A] doet dat volgens [belanghebbende] altijd zo. [Belanghebbende] vertrouwde [A] en zij hebben het geld buiten hem om doorgegeven. Hetgeen [belanghebbende] stelt maakt echter niet dat de gift daarom wel als aftrekbaar moet worden aangemerkt. In de brief van 31 december 2015 staat letterlijk dat de gift “zoals u wenste” is uitgegeven aan het project van de Vereniging [E] . De enkele ontkenning van [belanghebbende] dat hij dat niet heeft bedoeld is onvoldoende om te maken dat de gift wel aftrekbaar zou zijn. Daarbij komt dat [de Inspecteur] naar aanleiding van de voorgenomen weigering van de aftrek, telefonisch contact heeft opgenomen met [belanghebbende]. [Belanghebbende] zou daarbij hebben aangegeven dat de manier van doneren zo was opgezet omdat de [A] wel over een Anbi status beschikte en de Vereniging [E] niet. [Belanghebbende] heeft dit onvoldoende weersproken.
4. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de gift van € 2.500. Meer in het bijzonder is in geschil of dit bedrag op verzoek van belanghebbende door [A] is doorbetaald aan de Vereniging [E] .
Niet in geschil is dat de overige in 3.2 vermelde giften terecht niet in aftrek zijn toegelaten.
5.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.142.
5.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij een gift heeft gedaan aan [A] .
6.2.
Het Hof stelt bij de beoordeling van deze stelling het volgende voorop. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds steunstichtingen of enige andere ANBI in het algemeen en anderzijds zogenoemde loketinstellingen. Waar een steunstichting/ANBI giften inzamelt ter verwezenlijking van haar eigen algemeen nuttige doelstellingen, worden bij loketinstellingen giften onder aanwijzing van de donateur aan een derde begunstigde gedaan. Op het moment dat deze derde de schenking aanvaardt, is sprake van een schenking rechtstreeks aan deze persoon. De bevoordelingsbedoeling van degene die de gift verricht, is bij loketinstellingen niet gericht op die instelling zelf maar op de derde. De gift wordt door een loketinstelling niet ontvangen en aangewend vanuit een eigen (algemeen nuttige) doelstelling, maar wordt op aanwijzing van de donateur ‘doorgesluisd’. De loketinstelling wordt niet verrijkt met het bedrag van de gift, maar geeft die slechts door op aanwijzing van de donateur (zie de conclusie van A-G IJzerman voor HR 22 april 2016, nr. 14/06262, ECLI:NL:PHR:2015:2256, BNB 2016/146).
6.3.
In de brief van 31 december 2015 van de voorzitter van [A] is vermeld dat het bedrag van € 2.500 “zoals u [
Hof: belanghebbende] wenste” is uitgegeven aan het project van de Vereniging [E] . De Inspecteur heeft - door belanghebbende niet weersproken - gesteld dat belanghebbende in de bezwaarfase telefonisch aan hem heeft meegedeeld dat deze manier van doneren zo is opgezet om aftrek te creëren, aangezien [A] over een ANBI-status beschikt en de Vereniging [E] niet; daarbij heeft belanghebbende aangegeven dat hij de gift rechtstreeks aan de Vereniging [E] had kunnen doen, maar dat de gift dan niet aftrekbaar zou zijn.
Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat [A] het bedrag op verzoek van belanghebbende heeft doorbetaald aan de Vereniging [E] . Het Hof kent geen waarde toe aan de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde verklaring van 19 maart 2018, omdat deze in tegenspraak is met de inhoud van de brief van 31 december 2015 - die is opgemaakt in het jaar van de gift - en met hetgeen belanghebbende in het telefoongesprek aan de Inspecteur heeft meegedeeld. Het Hof acht aannemelijk dat de brief van 19 maart 2018 op verzoek van belanghebbende achteraf is opgemaakt.
6.4.
Gelet op het oordeel dat de door belanghebbende aan [A] gedane betaling van € 2.500 door [A] op verzoek van belanghebbende is doorgegeven aan de Vereniging [E] , kan die betaling niet worden aangemerkt als een gift aan [A] . [A] is met betrekking tot deze gift opgetreden als loketinstelling. De betaling moet dan ook worden beschouwd als een gift van belanghebbende aan de Vereniging [E] . Aangezien de Vereniging [E] geen ANBI is, heeft belanghebbende voor deze gift geen recht op aftrek.
6.5.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier B. Knezevic. De beslissing is op 16 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.