In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie na echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Den Haag aangevochten waarin haar verzoek om partneralimentatie was afgewezen. De vrouw stelde dat zij behoefte had aan een alimentatie van € 5.500,- netto per maand, terwijl de rechtbank had geoordeeld dat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien uit een vermogen van ongeveer € 2.000.000,- en een verdiencapaciteit van € 2.268,90 bruto per maand. De vrouw voerde aan dat zij in Portugal woonde, geen diploma's had en dat de werkloosheid daar hoog was, wat haar kansen op de arbeidsmarkt zou beperken. Het hof oordeelde echter dat de vrouw, gezien haar werkervaring en de aantrekkende economie in Nederland, in staat moest worden geacht om een inkomen te verwerven dat gelijk is aan het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Het hof ging verder in op de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de draagkracht van de man, maar concludeerde dat de vrouw in haar eigen behoefte kon voorzien en dat de verzoeken om partneralimentatie en gebruiksvergoeding niet konden worden toegewezen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd.