ECLI:NL:GHDHA:2018:2622

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
200.234.464/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en behoefte in het kader van echtscheiding met betrekking tot verdiencapaciteit en eigen vermogen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie na echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Den Haag aangevochten waarin haar verzoek om partneralimentatie was afgewezen. De vrouw stelde dat zij behoefte had aan een alimentatie van € 5.500,- netto per maand, terwijl de rechtbank had geoordeeld dat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien uit een vermogen van ongeveer € 2.000.000,- en een verdiencapaciteit van € 2.268,90 bruto per maand. De vrouw voerde aan dat zij in Portugal woonde, geen diploma's had en dat de werkloosheid daar hoog was, wat haar kansen op de arbeidsmarkt zou beperken. Het hof oordeelde echter dat de vrouw, gezien haar werkervaring en de aantrekkende economie in Nederland, in staat moest worden geacht om een inkomen te verwerven dat gelijk is aan het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Het hof ging verder in op de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de draagkracht van de man, maar concludeerde dat de vrouw in haar eigen behoefte kon voorzien en dat de verzoeken om partneralimentatie en gebruiksvergoeding niet konden worden toegewezen. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.234.464/01
zaaknummer rechtbank : C/09/526478
beschikking van de meervoudige kamer van 19 september 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.H. van den Berg te Zeist,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Portugal,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. O. Hammerstein te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 2 maart 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De man heeft op 2 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 21 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op 22 maart 2018;
  • een akte van 3 augustus 2018 van de zijde van de man met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
Partijen zijn [in] 1998 te [plaats] met elkaar hertrouwd, nadat hun eerdere huwelijk (gesloten op [in] 1994 [in] 1996) was ontbonden.
Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw – onweersproken – gesteld dat de echtscheiding op 19 maart 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat het hof daarvan uitgaat.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder zijn, voor zover thans van belang, afgewezen de verzoeken van de vrouw, strekkende tot:
vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 5.500,- netto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaling dat de man met ingang van 1 januari 2017 maandelijks aan de vrouw tegen behoorlijke bewijs van kwijting dient te voldoen een gebruiksvergoeding van € 1.711,- per maand, zolang hij het uitsluitend gebruik van de gemeenschappelijke woning heeft, waarbij een gedeelte van de maand voor een volle maand wordt gerekend.
4.2
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoeken om partneralimentatie en (voorwaardelijk) een door de man aan de vrouw te betalen gebruiksvergoeding en, in zoverre opnieuw beschikkende:
  • de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast stellen op primair € 7.528,- per maand, subsidiair € 2.021,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren, in de periode dat de vrouw nog niet beschikt over het vermogen ten bedrage van tenminste € 2.000.000,- dat haar toekomt uit de huwelijksgemeenschap;
  • de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast stellen op primair € 7.528,- per maand, subsidiair € 2.021,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren, in de periode dat de vrouw beschikt over het vermogen ten bedrage van tenminste € 2.000.000,- dat haar toekomt uit de huwelijksgemeenschap;
  • te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2017, althans een zodanige datum als het hof vermeent te behoren, aan de vrouw een gebruikersvergoeding moet betalen van € 1.711,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, waarbij een gedeelte van de maand als volle maand wordt gerekend.
Kosten rechtens.
4.3
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder verbetering van gronden, met veroordeling van de vrouw tot betaling van de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Partneralimentatie
Hoogte van de behoefte vrouw
5.1
De behoefte van de vrouw van € 6.348,- per maand netto is niet in geschil en staat daarmee vast.
Behoeftigheid
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw kan voorzien in haar behoefte, uitgaande van een (rendement op het haar in het kader van de verdeling toevallende) vermogen van ongeveer € 2.000.000,- en een verdiencapaciteit van € 2.268,90 bruto per maand. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw dit (rendement uit) vermogen tevens kan aanwenden om de periode als werkzoekende te overbruggen.
5.3
De vrouw is het daar niet mee eens en voert in het beroepschrift het volgende aan, er van uitgaande dat de vrouw in Portugal blijft. De vrouw heeft weliswaar administratieve werkzaamheden voor de onderneming van de man verricht, maar is bijna 55 jaar, heeft geen diploma’s of certificaten op het administratieve gebied en spreekt, anders dan de man stelt, geen Portugees. Daarnaast is de werkeloosheid in Portugal erg hoog en het inkomen lager dan in Nederland. De vrouw moet een termijn worden gegund van drie jaren voor het zoeken van een baan met een maximaal inkomen van € 1.000,- bruto per maand. Verder is de vrouw nog niet volledig beschikbaar voor werkzaamheden doordat zij haar zoon nog naar school moet brengen en ophalen. Daarnaast is de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog niet vastgesteld door de rechtbank en de procedure daarover kan nog lang duren. Ook als de verdeling heeft plaatsgevonden, heeft de vrouw behoefte aan een bijdrage van de man. Het rendement uit vermogen, zowel met als zonder eigen arbeidsinkomen, is onvoldoende om te voorzien in de behoefte van de vrouw. De vrouw zal een woning moeten kopen van circa € 700.000,-, zodat er een bedrag van € 1.300.000,- resteert. De vrouw heeft geld moeten lenen van haar moeder en een bedrag opgenomen uit de onderneming voor haar vertrek uit de echtelijke woning. Deze bedragen zal zij moeten terugbetalen aan haar moeder en de onderneming. Het is niet terecht dat de vrouw zou moeten interen op haar vermogen in de periode dat zij nog geen werk heeft. Als laatste voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte de draagkracht van de man tot het betalen van partneralimentatie niet heeft vastgesteld en meegewogen in haar beslissing.
5.4
De man voert daartegen gemotiveerd verweer.
5.5
Het hof stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van behoeftigheid bij de vrouw (degene die vaststelling van een partneralimentatie verzoekt), niet alleen haar inkomen maar ook haar vermogen van belang is. Of van degene die vaststelling van een partneralimentatie verzoekt, kan worden gevergd dat zij inteert op haar vermogen, hangt af van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF7412).
5.6
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de vrouw in de gegeven situatie in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en wel om de navolgende redenen.
Van de vrouw mag worden verwacht dat zij deels in haar eigen behoefte voorziet door te werken. De stellingen van de vrouw die betrekking hebben op Portugal (dat de werkeloosheid in Portugal hoog is, de vrouw de Portugese taal niet spreekt, het inkomen in Portugal lager is dan in Nederland en het niet kunnen werken in verband met het halen en brengen van de (inmiddels meerderjarige) zoon van partijen naar school in Portugal), passeert het hof, aangezien de vrouw thans woonachtig is in Nederland. Het is een feit van algemene bekendheid dat op dit moment de economie en de werkgelegenheid in Nederland aantrekt. Het moet voor de vrouw dan ook mogelijk zijn om een inkomen te verwerven gelijk aan het inkomen waar de rechtbank vanuit is gegaan (€ 2.268,90 bruto per maand). Weliswaar beschikt de vrouw niet over diploma’s of certificaten op het administratieve gebied, maar zij beschikt wel over de nodige werkervaring. Zo heeft de vrouw in het verleden een makelaarskantoor gehad en jarenlang administratieve werkzaamheden verricht voor de onderneming van de man. Hoewel de vrouw ter zitting heeft gesteld dat zij tot op heden vergeefs heeft gesolliciteerd, heeft zij nagelaten om ter onderbouwing daarvan stukken in het geding te brengen. Het hof ziet, gezien het huidige aanbod aan banen, geen aanleiding om de vrouw een termijn te gunnen van drie jaren voor het vinden van een baan.
Op dit moment is de procedure met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog aanhangig bij de rechtbank. De man heeft gesteld dat zijn accountant een opstelling heeft gemaakt van het totale vermogen van partijen, waaruit blijkt dat de vrouw in het kader van die verdeling gerechtigd is tot de helft daarvan, namelijk tot een vermogen van € 2.850.000,-, ofwel € 850.000,- meer dan waar de rechtbank vanuit is gegaan. Hoewel de vrouw de hoogte van dit bedrag bestrijdt, laat zij na aan te geven wat de hoogte van haar aandeel in het vermogen dan wel is. Het hof gaat dan ook uit van voormeld bedrag. Het aandeel waartoe de vrouw gerechtigd is, is naar het oordeel van het hof van een zodanige omvang dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij in haar resterende behoefte voorziet door het rendement op dit vermogen en zo nodig daarop inteert. De stelling van de vrouw dat haar vermogen lager is omdat zij een woning wenst te kopen van € 700.000,-, maakt niet dat het vermogen van de vrouw minder wordt, maar slechts dat het niet in contanten beschikbaar is. Het hof passeert die stelling dan ook.
5.7
Het hof begrijpt dat de vrouw op dit moment nog niet beschikt over liquide middelen, omdat de procedure met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog niet is afgerond. De vrouw verzoekt daarom de partneralimentatie te verdelen in een bedrag voor en een bedrag na de verdeling. Het hof ziet daartoe geen aanleiding aangezien de rechtbank ongeveer gelijktijdig met de uitspraak van dit hof uitspraak zal doen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het ligt op de weg van partijen om vervolgens zo spoedig mogelijk gezamenlijk uitvoering aan die verdeling te geven.
Draagkracht man
5.8
Gelet op het voorgaande, behoeft de draagkracht van de man geen bespreking meer.
Gebruiksvergoeding
5.9
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij alle woonlasten voor de woning in Portugal voor zijn rekening zal nemen en de helft niet op de vrouw zal verhalen, zodat het voorwaardelijke verzoek van de vrouw om een gebruiksvergoeding geen bespreking meer behoeft.
Proceskosten
5.1
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I. Obbink-Reijngoud en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier, en is op 19 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.