ECLI:NL:GHDHA:2018:2550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
200.242.340/01; 200.244.990/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in jeugdzaken zonder advocaat en zonder gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verzoeken van een moeder in jeugdzaken. De moeder had pro forma hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, maar had dit gedaan zonder tussenkomst van een advocaat en zonder de benodigde gronden van het beroep te vermelden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 4 juli 2018 een e-mail naar de griffie van het hof heeft gestuurd met de mededeling dat zij pro forma in hoger beroep wilde komen. Echter, het hof heeft de moeder op 5 juli 2018 geïnformeerd dat een beroepschrift in familiezaken door een advocaat ingediend moet worden en dat een pro forma beroepschrift niet mogelijk is. De moeder kreeg de gelegenheid om dit verzuim te herstellen, maar heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. Op 29 augustus 2018 vond er een mondelinge behandeling plaats, maar zowel de moeder als de gecertificeerde instelling waren niet verschenen. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij niet aan de vereisten voldeed en er geen bijzondere omstandigheden waren die haar situatie rechtvaardigden. De beslissing van het hof is dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroepen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.242.340/01 en 200.244.990/01
rekestnummers rechtbank : JE RK 17-1376 en JE RK 18-1150
zaaknummers rechtbank : C/10/525878 en C/10/548699
beschikking van de meervoudige kamer van 12 september 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg in de zaak met
zaaknummer 200.242.340/01verwijst het hof naar de beschikking van 13 april 2018 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder zaaknummer C/10/525878 en rekestnummer JE RK 17-1376. In deze beschikking heeft de kinderrechter:
- de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen
[de minderjarige 1] , geboren [in] 2012 in [geboorteplaats] , en
[de minderjarige 2] , geboren [in] 2014 in [geboorteplaats] ,
in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 18 juni 2018;
  • de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om, voorafgaand aan het KSCD-onderzoek, [naam] de mogelijkheid te bieden om de ouders met de kinderen te observeren;
  • het verzoek om de contactregeling tussen de ouders en de kinderen uit te breiden afgewezen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
1.2
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg in de zaak met
zaaknummer 200.244.990/01naar de beschikking van 13 april 2018 van eveneens de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder rekestnummer C/10/548699 en zaaknummer JE RK 18-1150. In deze beschikking heeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling (toediening van een anti-tetanusinjectie) van de minderjarige [de minderjarige 2] , geboren [in] 2014 in [geboorteplaats] .

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
De moeder heeft in de zaak met
zaaknummer 200.242.340/01op 4 juli 2018 een e-mailbericht naar de griffie van het hof gestuurd met daarin de mededeling dat zij pro forma in hoger beroep wil komen tegen de beschikking met zaaknummer C/10/525878. Uit de bijlagen bij deze e-mail heeft het hof kunnen afleiden dat de moeder ook in de zaak met
zaaknummer 200.244.990/01pro forma in hoger beroep heeft willen komen.
2.2
Het hof heeft de moeder op 5 juli 2018 per e-mailbericht te kennen gegeven dat een hoger beroepschrift moet worden ingediend door een advocaat. Tevens is de moeder daarbij medegedeeld dat in familiezaken het niet mogelijk is om een pro forma beroepschrift in te dienen. Bij brief van 11 juli 2018 is aan de moeder een termijn gegeven om uiterlijk op 25 juli 2018 het verzuim te herstellen.
2.3
De moeder heeft vervolgens per e-mailbericht van 23 juli 2018 om verlenging van de door het hof gegeven hersteltermijn met twee weken verzocht.
2.4
Het hof heeft de moeder bij brief van 24 juli 2018 bericht dat het niet mogelijk is om uitstel te verlenen van de eerder door het hof gegeven termijn voor het herstellen van het verzuim. In deze brief heeft het hof de moeder tevens medegedeeld dat het aan het hof is gebleken dat de moeder in het geheel geen gronden heeft aangevoerd waarom zij het niet met de bestreden beschikkingen eens is. Het hof heeft de moeder hierbij gemeld voornemens te zijn de moeder in de hoger beroepen niet-ontvankelijk te verklaren en aangegeven dat de moeder in de gelegenheid zal worden gesteld om te worden gehoord ten aanzien van deze niet-ontvankelijkheid. Bij brief van 31 juli 2018 is de moeder bericht dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden op 29 augustus 2018 om 14:30 uur in het Paleis van Justitie te Den Haag.
2.5
De moeder heeft op 25 juli 2018 en op 26 juli 2018 een tweetal e-mailberichten naar de griffie van het hof gestuurd waarin zij aangeeft dat zij pro forma beklag en pro forma bezwaar indient tegen de brief van het hof van 24 juli 2018, omdat het hof onjuiste informatie in het dossier zou hebben gehanteerd.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2018 plaatsgevonden. Zowel de moeder als de gecertificeerde instelling zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.7
De moeder heeft de griffie van het hof op 29 augustus 2018 om 14:01 uur een e-mailbericht gestuurd waarin zij het hof verzoekt om een aanhouding van één tot drie weken. Het hof heeft van dit e-mailbericht pas na de mondelinge behandeling, die op bovengenoemde datum om 14:30 uur plaatsvond, kennis kunnen nemen. Dit aanhoudingsverzoek is door het hof op 29 augustus 2018 per e-mailbericht van 15:42 uur afgewezen.
2.8
De moeder heeft het hof op 29 augustus 2018 om 19:10 uur een e-mailbericht gestuurd waarin zij schrijft dat zij, wanneer er geen uitstel wordt verleend, alsnog bij de zitting van 29 augustus om 14:30 uur aanwezig zal zijn. Het hof heeft de moeder op 30 augustus 2018 als antwoord het volgende e-mailbericht gestuurd:
“Het hof heeft uw email van woensdag 29 augustus ’18 om 19:10 uur in goede orde ontvangen. Zoals u gisteren eveneens per mail, verzonden om 15:42 uur, door de administratie is medegedeeld heeft de behandeling op de zitting gisteren, derhalve op woensdag 29 augustus om 14.30 uur, plaatsgevonden. Het hof ziet geen aanleiding een nadere mondelinge behandeling te bepalen en het door u verzochte uitstel te verlenen. U kunt de beschikking tegemoet zien op 12 september 2018.”

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Het hof overweegt ten aanzien van het verzoek van de moeder om pro forma in hoger beroep te gaan in beide zaken als volgt. Artikel 281 lid 1 in verbinding met artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) bepaalt dat, wanneer het beroepschrift ten onrechte niet door een advocaat is ingediend, de rechter de verzoeker de gelegenheid geeft om binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Indien de verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik maakt, wordt hij in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Herstel is slechts mogelijk door een exemplaar van het oorspronkelijk ingediende beroepschrift alsnog door een advocaat te laten ondertekenen en indienen (vgl. Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:219). Verder dient ingevolge het bepaalde in artikel 359 in verbinding met artikel 278 Rv. het beroepschrift de gronden van het hoger beroep in te houden. Het ontbreken van de gronden waarop het hoger beroep berust leidt behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden eveneens tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
3.2
Het hof heeft de moeder de volgende dag dat zij een e-mailbericht naar de griffie van het hof heeft gestuurd met daarin de mededeling dat zij pro forma in hoger beroep wil komen, namelijk op 5 juli 2018, te kennen gegeven dat het beroepschrift moet worden ingediend door tussenkomst van een advocaat. Ook is de moeder daarbij medegedeeld dat in familiezaken het niet mogelijk is om een pro forma beroepschrift in te dienen. Hierbij is de moeder een termijn van twee weken gesteld waarin zij dit verzuim kan herstellen.
3.3
De verzuimen zijn door de moeder binnen de door het hof gestelde termijn niet hersteld. Dit betekent dat het hof de moeder in haar verzoek tot hoger beroep in beide zaken niet-ontvankelijk moet verklaren, nu gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden die het indienen van een beroepschrift zonder de gronden waarop het beroep berust rechtvaardigen.
3.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroepen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, J.A. van Kempen en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2018.