ECLI:NL:GHDHA:2018:2528

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
22-000184-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak na vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep met rolnummer 22-000184-17. De verzoeker, die eerder was vrijgesproken in een strafzaak, heeft verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. Het hof had eerder op 30 november 2017 het vonnis van de politierechter vernietigd en de verzoeker vrijgesproken van de tenlastelegging. Na deze vrijspraak heeft de verzoeker een verzoekschrift ingediend voor vergoeding van € 143,- voor de kosten van rechtsbijstand in de eerste aanleg en voor de kosten van het opstellen en indienen van verzoekschriften ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De raadkamer heeft het verzoek op 13 juli 2018 behandeld, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de zaak is geëindigd met een onherroepelijke vrijspraak. Het hof heeft echter het verzoek voor vergoeding van € 143,- voor de eigen bijdrage afgewezen, omdat de eigen bijdrage niet verschuldigd is in het geval van een vrijspraak. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een schadevergoeding van € 550,- toe te kennen aan de verzoeker voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is openbaar uitgesproken en de tenuitvoerlegging van de beschikking is bevolen.

Uitspraak

Rolnummer 22-000184-17
Datum uitspraak 14 september 2018

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gewezen naar aanleiding van een ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend namens:

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[adres],
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. G.V. van der Bom, aan de [adres].
Procesgang
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 30 november 2017 met bovengenoemd rolnummer het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag in de strafzaak tegen de verzoeker vernietigd en hem vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde.
Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Namens de verzoeker is vervolgens bij een tijdig ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift vergoeding gevraagd van € 143,- ter zake van kosten voor rechtsbijstand in zijn strafzaak in eerste aanleg en ter zake van kosten van het door zijn advocaat, mr. G.V. van der Bom, opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering.
De raadkamer van het hof heeft het verzoekschrift in het openbaar op 13 juli 2018 behandeld. Daarbij zijn gehoord de raadsman van de verzoeker, mr. G.V. van der Blom en de advocaat-generaal mr. R. Smits.
De verzoeker is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft – overeenkomstig de schriftelijke conclusie van zijn ambtgenoot – geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd met een beslissing die hem op grond van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, en –voor zover het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering wordt toegewezen- een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in die verzoekschriftprocedure.
Voor wat betreft de verzochte vergoeding van een bedrag van € 143,- voor kosten van rechtsbijstand in verband met de eigen bijdrage is artikel 44, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand van belang, dat luidt:
“De eigen bijdrage is niet verschuldigd, indien een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. De rechtsbijstandverlener restitueert de eigen bijdrage aan de rechtzoekende, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan.”
Voorts is van belang artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand, dat luidt:
“De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.”
Deze bepalingen dienen in de onderlinge samenhang aldus te worden verstaan dat, in het geval de behandeling van de zaak in hoger beroep eindigt in een onherroepelijke vrijspraak, zowel de eigen bijdrage voor de behandeling in hoger beroep als de eigen bijdrage voor de behandeling in eerste aanleg op nihil wordt gesteld, ook indien in eerste aanleg de zaak niet is geëindigd op de wijze zoals is bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstand.
Het verzoek dient derhalve in zoverre te worden afgewezen.
Voor het overige richt het verzoek zich op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu het hof bij eerdere beschikking van heden het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van verzoeker heeft toegewezen, geeft artikel 591a, eerste lid en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht op toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in die procedure.
Voorts zijn naar het oordeel van het hof ook de voor toekenning van die vergoeding vereiste gronden van billijkheid aanwezig, zoals bedoeld in het hier toepasselijke artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl geen omstandigheden aanwezig worden geacht die tot matiging zouden moeten leiden.
Gelet op het voorgaande dient aan verzoeker het forfaitaire bedrag van
€ 550,-te worden toegekend als vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

Het hof:
Wijst het verzoek toe, in die zin dat aan de verzoeker op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van de Staat een schadevergoeding wordt toegekend van een bedrag van in totaal

€ 550,- (vijfhonderdvijftig EURO).

Wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gewezen door mr. J.M. Reinking, voorzitter, mr. W.J. van Boven en mr. L.C. van Walree, leden,
in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk,
en op 14 september 2018 in het openbaar uitgesproken.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

Beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beschikking en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van dit hof van een bedrag van

€ 550,- (vijfhonderdvijftig EURO),

ten gunste van de verzoeker [verzoeker]

op het door zijn advocaat, mr. G.V. van der Bom, opgegeven bankrekeningnummer [x] , ten name van de Stichting Beheer Derdengelden Hofstadadvocaten.
Den Haag, 14 september 2018
De voorzitter,
J.M. Reinking