1.13.Artikel 13, eerste lid, van de Algemene Consumentenvoorwaarden NVM luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het is de consument, behoudens andersluidende afspraken, niet toegestaan om buiten de makelaar om overeenkomsten tot stand te brengen, onderhandelingen te voeren, gebruik te maken van soortgelijke diensten van anderen en/of activiteiten te ontplooien, die de makelaar bij het vervullen van zijn bemiddelingsopdracht kunnen belemmeren of zijn activiteiten doorkruisen.”
Artikel 14, eerste lid, luidt als volgt:
“De consument is de makelaar courtage verschuldigd indien tijdens de looptijd van de bemiddelingsopdracht een overeenkomst met betrekking tot een onroerende zaak tot stand komt. Dit geldt ook indien de overeenkomst niet het gevolg is van door de makelaar verleende diensten, tenzij het een opdracht betreft van een opdrachtgever-koper of –huurder en deze koopt of huurt buiten het gebied waarop de opdracht betrekking heeft.
Onder de totstandkoming van een overeenkomst wordt tevens verstaan het door opdrachtgever meewerken aan een handeling als gevolg waarvan de onroerende zaak geheel of gedeeltelijk wordt verkocht, verhuurd of toebedeeld aan de opdrachtgever en/of een derde en in verband daarmee de uitvoering van de opdracht geen verdere doorgang vindt.”
2. [appellante] heeft bij inleidende dagvaarding in conventie de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 5.156,56, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.498,40 vanaf de dag van de oorspronkelijke dagvaarding (zijnde 4 augustus 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening, met de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure.
3. Het bedrag van € 5.156,56 bestaat uit een hoofdsom van € 4.498,40, een bedrag van € 83,32 aan rente tot aan de dagvaarding en een bedrag van € 574,84 aan buitengerechtelijke kosten. De hoofdsom valt uiteen in twee onderdelen:
- i) een courtage van € 3.542,50, te weten (zo blijkt uit de nota van 23 januari 2015 die zich in het dossier bevindt) € 3.750,- (1,5% van de te verwachten opbrengst ad € 250.000,-), verminderd met de “intrekkingskosten verkoop [adres]” ad € 822,31 en vermeerderd met btw. Het bedrag van € 822,31 levert inclusief btw een bedrag van € 995,- op. Dit bedrag van € 995,- was eerder op grond van het contract van 21 augustus 2010, hiervoor genoemd onder 1.2, al in rekening gebracht en ook door [geïntimeerden] betaald.
- ii) een vergoeding van € 955,90 inclusief btw (zo blijkt uit de nota van 5 augustus 2013 die zich bij de stukken bevindt) voor het Mediaplan/de advertentiekosten, oftewel € 790,- exclusief btw: elke maand € 79,- gedurende 10 maanden van 16 juni 2011 tot 1 april 2012 (zie de bevestigingsmail stopzetting Mediaplan van 24 februari 2012, hiervoor genoemd onder 1.9).
4. [appellante] voert ter onderbouwing van haar vorderingen, samengevat, het volgende aan. [geïntimeerden] heeft op 21 augustus 2010 aan haar een bemiddelingsopdracht gegeven. Het ging daarbij om de “Euromakelaar-variant”, een beperkte en dus goedkopere vorm van dienstverlening. Dit is een initiatief van [appellante], zoals ook op haar website staat vermeld. Toen dit niet bleek te werken zijn partijen in juni 2011 overgestapt op de volledige dienstverleningsvariant. [geïntimeerden] heeft in strijd met haar contractuele verplichtingen zonder toestemming van [appellante] een huurovereenkomst gesloten. Op grond van artikel 13 en 14 van de algemene voorwaarden is zij daarom een courtage verschuldigd. Daarnaast is zij op grond van artikel 5 van de overeenkomst van 21 augustus 2010 verplicht om de kosten van het Mediaplan/de advertentiekosten te vergoeden.
5. [geïntimeerden] heeft verweer gevoerd. [geïntimeerden] heeft daarbij onder meer aangevoerd dat [appellante] niet vorderingsgerechtigd is omdat de bemiddelingsovereenkomst werd aangegaan met mevrouw [makelaar] in persoon, en omdat de Mediaplan-overeenkomst werd aangegaan met Cubic Media.
6. Bij het bestreden tussenvonnis heeft de kantonrechter [appellante] toegelaten te bewijzen dat zij vorderingsgerechtigd is ten aanzien van de bemiddelingsovereenkomst en ten aanzien van de advertentieovereenkomst. [appellante] heeft vervolgens mevrouw [makelaar] als getuige laten horen. Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] het bewijs niet heeft geleverd. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
7. In appel vordert [appellante] vernietiging van de bestreden vonnissen en alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure in beide instanties.
8. Met grief 1 betoogt [appellante], zo begrijpt het hof, dat de kantonrechter haar vorderingen niet juist heeft samengevat. Grief 2 luidt dat de kantonrechter ten onrechte in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat zonder nader bewijs niet vaststaat dat [appellante] vorderingsgerechtigd is ten aanzien van de bemiddelingsovereenkomst en de advertentieovereenkomst. Volgens [appellante] was een bewijsopdracht op dit punt niet nodig en bleek uit de overgelegde stukken reeds dat zij wel vorderingsgerechtigd was. Grieven 3 tot en met 11 bouwen hierop voort. [appellante] is het logischerwijs ook niet eens met de conclusie van de kantonrechter dat zij niet in de bewijsopdracht is geslaagd. Volgens [appellante] had een inhoudelijke behandeling moeten plaatsvinden en had de kantonrechter de vorderingen van [appellante] (direct) moeten toewijzen, nu de overige verweren van [geïntimeerden] naar haar mening geen stand kunnen houden.
9. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
De vordering van € 3.542,50
10. Anders dan de kantonrechter en met [appellante] is het hof van oordeel dat [appellante] moet worden aangemerkt als opdrachtnemer van [geïntimeerden] Op zichzelf is juist dat in de overeenkomst van 21 augustus 2010 als wederpartij van de opdrachtgevers
“het NVM-lid [makelaar]”staat vermeld, dat in die overeenkomst geen melding wordt gemaakt van de BV en dat [makelaar] de mail van 6 juni 2011, waarin ze de overgang naar volledige dienstverlening bevestigd, heeft gestuurd vanaf haar privémailadres. Daar staat echter tegenover dat:
- [geïntimeerden] in februari 2006 al een opdracht tot taxatie had verstrekt aan makelaarskantoor [appellante], waarbij [makelaar] één van de taxateurs was; zij was dus op de hoogte van het bestaan van de BV en het feit dat [makelaar] daarvoor werkzaam was. Dat wordt niet anders indien die taxatie ten behoeve van de verkrijging van de hypotheek in opdracht van een bank zou zijn verricht, zoals [geïntimeerden] aanvoert. Immers [geïntimeerden] wordt als opdrachtgever vermeld en de factuur waarop [appellante] is vermeld, is aan [geïntimeerden] verzonden;
- [makelaar] handelde vanuit het kantoorpand van [appellante];
- op 4 november 2010 en op 17 januari 2011 door een medewerkster van [appellante] (niet zijnde [makelaar]) onder vermelding van “[appellante] Makelaardij” bezichtigingsaanvragen aan [geïntimeerde 1] zijn doorgemaild vanaf [emailadres], een mailadres van [appellante];
- op 24 juni 2011 ook nog een opdrachtbevestiging is gestuurd door een medewerkster van [appellante]. Niet betwist is voorts dat de brief is gestuurd op het officiële briefpapier van [appellante].
Een en ander vormt voldoende bewijs voor de juistheid van de stelling van [appellante] dat [geïntimeerden] niet te maken had met [makelaar] (als privépersoon of als eenmanszaak), maar met het kantoor van [appellante] en dat [geïntimeerden] dit ook wist althans redelijkerwijs moest begrijpen.
11. In zoverre slagen de klachten in appel dus.
12. Dit leidt echter niet tot toewijzing van de vordering sub (i). Deze vordering heeft [appellante] gebaseerd op artikel 13 in verbinding met artikel 14 van de Algemene consumentenvoorwaarden NVM (hierna: de AV). Anders dan [geïntimeerden] aanvoert, volgt naar het oordeel van het hof uit het contract van 21 augustus 2010 in combinatie met de mail van [makelaar] van 16 juni 2011 dat deze AV wel van toepassing zijn (het
“niet van toepassing”– zie citaat hierboven in 1.2. – slaat op
“de tarieven zoals weergegeven in”en niet op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden zoals [geïntimeerden] stelt) en ter hand zijn gesteld. Dit geschilpunt kan gelet op het volgende echter verder onbesproken blijven nu die voorwaarden geen recht geven op de gevorderde courtage.
13. De opdracht strekte tot bemiddeling bij verkoop; weliswaar is het onderwerp verhuur tussen partijen ter sprake gekomen, maar voor zover [appellante] al heeft bedoeld te stellen dat dat zij daarnaast ook de opdracht had te bemiddelen bij een te sluiten huurovereenkomst, heeft zij deze (door [geïntimeerden] expliciet betwiste) stelling onvoldoende onderbouwd. Zo’n opdracht strookt ook niet met haar stelling dat bij de bespreking van de voorwaarden voor uitbreiding van de dienstverlening in 2011 is gesproken over tijdelijk verhuur verzorgd door [appellante] en dat [geïntimeerden] toen te kennen gaf daar
geengebruik van te maken. Van een situatie waarin [geïntimeerden] doelbewust buiten [appellante] om een huurovereenkomst heeft gesloten om aldus een courtage te ontlopen, is dus geen sprake.
14. Er is geen sprake van een beding waarin staat dat verhuur zonder toestemming van [appellante] verboden is. Wel volgt uit artikel 13 van de AV dat [geïntimeerden] geen overeenkomsten mocht sluiten en/of activiteiten mocht ontplooien die [appellante] bij het vervullen van zijn bemiddelingsopdracht konden belemmeren. [appellante] beroept zich hierop. [geïntimeerden] heeft echter gemotiveerd weersproken dat de tijdelijke verhuur van de woning de verkoop heeft belemmerd en [appellante] is daar niet meer op ingegaan. Bovendien staat vast dat [appellante] niet heeft geprotesteerd toen [geïntimeerde 1] bij mail van 22 februari 2012 in alle openheid mededeelde dat zij de woning had verhuurd, “in eerste instantie” voor een jaar (met andere woorden: kenbaar was dat het wellicht voor langere tijd zou zijn), laat staan dat zij [geïntimeerden] in gebreke heeft gesteld.
15. [appellante] meent kennelijk dat artikel 14 van de AV zo moet worden uitgelegd dat het enkele feit dat [geïntimeerden] zonder voorafgaande toestemming de woning tijdelijk heeft verhuurd, recht geeft op een courtage (bovenop de reeds betaalde € 995,-), ook al strekte de opdracht niet mede tot bemiddeling bij verhuur en ook al heeft de verhuur de verkoop niet belemmerd. Dit volgt het hof niet.
[appellante] vordert de hele courtage met een beroep artikel 14. Echter, in artikel 14 van de AV is geregeld dat courtage is verschuldigd indien tijdens de looptijd van de bemiddelingsopdracht een overeenkomst met betrekking tot de woning tot stand komt. Uit de samenhang tussen de eerste en tweede zin van artikel 14 AV kan naar het oordeel van het hof worden opgemaakt dat het daarbij gaat om de totstandkoming van het soort overeenkomst waartoe de bemiddelingsopdracht strekt of enige andere overeenkomst waardoor de uitvoering van de opdracht geen verdere voortgang vindt. Dat courtage ook in andere gevallen zou zijn verschuldigd vindt geen steun in de tekst van de AV. Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden geven tot een andere uitleg zijn voorts gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval geen sprake van de situatie waar artikel 14 AV op ziet, nu de opdracht strekte tot verkoop en de uitvoering van deze opdracht wel verdere voortgang vond en niet vanwege die verhuur is gestopt. Immers, reeds begin 2012 deed [geïntimeerden] melding van de verhuur en kort daarop bewoonde een huurder de woning. De uitvoering van de opdracht tot verkoop door [appellante] is toen gewoon doorgegaan – dit volgt ook uit de stelling van [appellante] dat zij pas achteraf “nadat zij in de achterliggende jaren vele werkzaamheden had ondernomen” met de verhuur werd geconfronteerd.
De stelling van [appellante] dat zij recht heeft op de gevorderde courtage is dus ongegrond.
Kosten Mediaplan/advertenties
16. Daarmee komt het hof toe aan vordering sub (ii), die strekt tot betaling van een bedrag van € 955,90 inclusief btw, als vergoeding van de kosten van het Mediaplan / de advertentiekosten als bedoeld in artikel 5 van de overeenkomst van 21 augustus 2010.
17. In de mail van [makelaar] van 16 juni 2011 staat dat de kosten van het Mediaplan door Cubic Media in rekening zullen worden gebracht, ofwel bij de verkoop, ofwel eerder als er binnen het jaar met het plan wordt gestopt. Hieruit volgt dat de kosten, in elk geval aanvankelijk, niet werden gedragen door [appellante], maar door Cubic Media. Dat wordt bevestigd door de algemene voorwaarden van NMGF BV respectievelijk de gebruiksvoorwaarden van MediaManager Cubic Media BV, die [appellante] heeft overgelegd en volgens welke betaald wordt aan ‘de Dienstverlener’, zijnde NMGF B.V. respectievelijk Cubic Media BV. Weliswaar is niet duidelijk hoe NMGF BV zich verhoudt tot Cubic Media BV, maar duidelijk is wel dat de dienst (het adverteren) werd geleverd door een externe partij en dat de kosten daarvan aan [geïntimeerden] in rekening zouden worden gebracht door die externe partij en niet door [appellante].
18. Omdat de uitvoering van het Mediaplan door Cubic Media te wensen overliet, heeft [appellante] die dienstverlening, waar zij eerst samen met Cubic Media voor zorgde, geheel overgenomen, aldus [appellante]. [appellante] heeft [geïntimeerden] daarover geïnformeerd bij brieven van 30 oktober 2013 en 16 april 2014, welke brieven [geïntimeerden] overigens pas later, eind december 2014, heeft ontvangen. Volgens [appellante] heeft zij de voor [geïntimeerden] reeds gemaakte advertentiekosten van het Mediaplan tot 22 februari 2012 (datum mail waarin [geïntimeerde 1] verzocht het Mediaplan tijdelijk stop te zetten) aan de curator van Cubic Media voldaan.
[appellante] heeft niet gespecificeerd welke kosten Mediaplan tot dan toe voor [geïntimeerden] had gemaakt; niets wijst er op dat die kosten gelijk zijn aan 10 keer de voor het Mediaplan overeengekomen maandvergoeding. Een onderbouwing van de gemaakte kosten is niet gegeven, en evenmin is een bewijsstuk van het aan de curator betaalde bedrag overgelegd. Nog daargelaten de vraag of het betalen aan de curator zou betekenen dat [appellante] aldus buiten medeweten van [geïntimeerden] om schuldeiser van [geïntimeerden] is geworden in plaats van Cubic Media, geldt dat [appellante] haar stelling dat zij de aan [geïntimeerden] in rekening gebrachte kosten (10 x € 79,-) aan de curator heeft voldaan, tegenover de betwisting door [geïntimeerden], niet heeft onderbouwd. Voor een nadere onderbouwing door stukken is in dit stadium van het geding geen plaats en een bewijsaanbod door getuigen dat aan de daaraan in appel te stellen eisen voldoet, ontbreekt op dit punt. Ook de vordering sub (ii) zal dus worden afgewezen. Aan de overige verweren van [geïntimeerden] komt het hof niet toe.
Buitengerechtelijke kosten
19. Gelet op het voorgaande komen ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking nog daargelaten dat [appellante], mede gezien het gemotiveerde verweer van [geïntimeerden], niet heeft onderbouwd dat sprake is van werkzaamheden die op de voet van 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen en dat sprake is van redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten.
20. De conclusie luidt dat de klachten weliswaar deels slagen, maar dat dit niet tot een ander eindoordeel leidt. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Het hof merkt daarbij op dat zijn andersluidende oordeel ten aanzien van de vorderingsgerechtigdheid mede is gebaseerd op hetgeen in appel is aangevoerd en overgelegd. Het hof volgt [appellante] dus niet in haar standpunt dat de kantonrechter op 4 maart 2016 (datum tussenvonnis) reeds had kunnen en moeten oordelen dat [appellante] vorderingsgerechtigd was.