ECLI:NL:GHDHA:2018:2370
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing voorlopige voorziening voor omgangsregeling tussen vader en minderjarige
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de afwijzing van een voorlopige voorziening door de rechtbank Den Haag. De vader verzoekt om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2008, na een verbroken relatie met de moeder. De moeder heeft het gezag over de minderjarige en verzet zich tegen het verzoek van de vader. De vader is van mening dat hij niet kan worden gevergd om de afloop van de bodemprocedure af te wachten, omdat er sinds juli 2017 geen contact meer is geweest met de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat er onvoldoende spoedeisend belang zou zijn. Het hof bevestigt deze afwijzing en oordeelt dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het hof verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige en de omgang met de vader. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.