In deze zaak gaat het om de appellante, die in het kader van de schuldsaneringsregeling een schone lei heeft aangevraagd na een eerdere veroordeling voor een strafbaar feit. De rechtbank Rotterdam had op 9 april 2018 de schone lei onthouden aan de appellante, omdat zij toerekenbaar tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had tijdens de looptijd van de regeling samen met een ander hennep weggenomen, waarvoor zij een gevangenisstraf en taakstraf had gekregen. De rechtbank oordeelde dat deze gedraging in strijd was met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling.
De appellante heeft hoger beroep ingesteld en het hof heeft de zaak op 5 juni 2018 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de appellante kampt met ernstige psychische problemen, waaronder een posttraumatische stressstoornis en andere stoornissen. Het hof heeft overwogen dat de gedraging van de appellante, hoewel strafbaar, niet volledig aan haar kan worden toegerekend gezien haar psychische toestand. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de appellante gedurende de schuldsaneringsregeling haar verplichtingen grotendeels is nagekomen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schone lei aan de appellante toegekend. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen niet toerekenbaar waren en dat de gevolgen van het onthouden van de schone lei onredelijk zouden zijn, gezien de omstandigheden van de appellante. De beslissing van het hof houdt in dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd met toekenning van de schone lei, waardoor de appellante een nieuwe kans krijgt om haar leven op te bouwen zonder de last van haar schulden.