ECLI:NL:GHDHA:2018:2364

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.234.330/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van faillissement in schuldsaneringsregeling met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij hun verzoek tot opheffing van hun faillissementen onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk werd verklaard. Het faillissement van appellanten was uitgesproken op 1 maart 2016. Appellanten hebben op 1 november 2017 een verzoek ingediend tot opheffing van hun faillissementen, maar de rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard omdat het faillissement op aanvraag van een derde was uitgesproken. Echter, tijdens de procedure is gebleken dat het faillissement op eigen aanvraag van appellanten was uitgesproken, wat de basis vormde voor het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat appellanten hun financiële en persoonlijke situatie onder controle hebben gekregen. De curator heeft positief geadviseerd over het verzoek van appellanten om hun faillissementen op te heffen en de schuldsaneringsregeling toe te passen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de ontwikkeling van appellanten na hun faillissement en hun huidige werkstatus. Het hof heeft geoordeeld dat appellanten in staat zijn om hun verplichtingen na te komen en dat de schuldsaneringsregeling kan worden toegepast.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, de faillissementen opgeheven en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De zaak is verwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.234.330/01
Insolventienummers rechtbank : C/09/16/124 en C/09/16/126

arrest van 4 april 2018

inzake
1. [appellante],en

2. [appellant],

beiden wonende te Zevenhuizen,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellante], [appellant], en tezamen: appellanten,
advocaat: mr. M.C. de Jong te Amsterdam.

Het geding

Bij vonnis van 1 maart 2016 is ten aanzien van appellanten het faillissement uitgesproken. Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 28 februari 2018, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2018, waarbij zij in hun verzoek tot opheffing van de faillissementen onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet-ontvankelijk zijn verklaard. Appellanten verzoeken het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hen alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Op 1 maart en 15 maart 2018 is een aantal producties aan het hof toegezonden.
Bij brief van 13 maart 2018 heeft de curator in de faillissementen van appellanten mr. J.D. Hartgring, advocaat te Zoetermeer, zijn advies aan het hof toegezonden.
Op 16 maart 2018 heeft mr. G.M.H. Smelt, rechter in de rechtbank Den Haag, een brief aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Verschenen zijn: appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en de curator voornoemd.
Bij faxbericht van 27 maart 2018 heeft de curator de actuele stand van de preferente crediteuren, waaronder het salaris van de curator, aan het hof toegezonden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Appellanten hebben op 1 november 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot opheffing van de faillissementen onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat appellanten op aanvraag van een derde in staat van faillissement zijn verklaard en niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerden wegens hen toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3 lid 1 Fw, geen verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling hebben ingediend. Bij de brief van 16 maart 2018 heeft mr. Smelt het hof laten weten dat na het wijzen van het vonnis is gebleken dat het faillissement van appellanten niet op verzoek van een derde, maar op eigen aanvraag is uitgesproken. Het bestreden vonnis is dan ook gebaseerd op een feitelijke onjuistheid. Gelet op het bepaalde in artikel 15b lid 1 Fw zal het hof appellanten dan ook ontvangen in hun verzoek.
2. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat appellanten zowel hun financiële als hun persoonlijke situatie thans onder controle hebben gekregen als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. Daarnaast is het hof ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat appellanten hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3. Op 1 maart 2016 is het faillissement van appellanten uitgesproken, tegelijk met het faillissement van Swanla administratie v.o.f. (hierna: Swanla), waarvan appellanten beiden vennoot zijn. De oorzaak van het faillissement was gelegen in het feit dat appellanten geen overzicht meer hadden over de eigen administratie en die van Swanla. Nadat [appellant] in 2014 overspannen was geraakt, heeft [appellante] het management van Swanla op zich genomen. Vanaf dat moment werd de administratie niet meer correct bijgehouden en werden financiële verplichtingen niet meer voldaan. [appellante] heeft nog getracht het financiële tekort aan te vullen door gelden van een stichting waarvan zij penningmeester was te verduisteren. Hiervoor is [appellante] ook veroordeeld tot een taakstraf. [appellante] heeft dit alles tot februari 2016 verborgen gehouden voor haar echtgenoot. De gedragingen van [appellante] werden veroorzaakt door een angststoornis. Tussen februari 2016 en november 2017 heeft [appellante] voor deze angststoornis onder behandeling gestaan. Uit de verklaring van de behandelend psycholoog W. Bredewout van 17 november 2017 blijkt dat [appellante] een duidelijke ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat er diagnostisch gezien geen sprake meer is van een angststoornis.
De ambtshalve aanslagen van de belastingdienst zijn door eigen inspanningen van appellanten teruggebracht van ongeveer € 85.000 naar € 27.000. Te verwachten valt dat de vordering kan worden voldaan.
Verder is ter zitting van het hof nog gebleken dat appellanten thans beiden een fulltime baan hebben.
4. De curator heeft verklaard dat appellanten, na een kleine terugval halverwege 2016, altijd hun volledige medewerking hebben verleend. Het netto inkomen boven het vrij te laten bedrag is aan de boedel afgedragen en appellanten informeren de curator gevraagd en ongevraagd. De curator adviseert het hof dan ook positief ten aanzien van het verzoek van appellanten hun faillissementen op te heffen onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2018;
- heft de op 1 maart 2016 ten aanzien van appellanten uitgesproken faillissementen op en spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellanten uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, S.R. Mellema en P. Kuipers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.