De beoordeling van het hoger beroep
5. [appellante] vordert in hoger beroep het bestreden vonnis, zowel in conventie als in reconventie, te vernietigen en:
- in conventie de vordering van [appellante] alsnog toe te wijzen;
- in reconventie de vorderingen van Delta Lloyd af te wijzen, en
- in conventie en reconventie Delta Lloyd te veroordelen in de kosten van beide instanties.
6. De grieven van [appellante] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij strekken ten betoge dat geen sprake is van opzet tot misleiding van de verzekeraar en dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast aldus heeft verdeeld, dat op [appellante] de bewijslast is gelegd dat sprake is van een (onopzettelijke) authentieke aanrijding.
7. Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In deze zaak is sprake van een verzekerde gebeurtenis in de zin van art. 6 van de polisvoorwaarden (als hiervoor geciteerd). De schade aan de Volkswagen van [appellante] is immers plotseling veroorzaakt door een gebeurtenis die tijdens de looptijd van deze verzekering heeft plaatsgevonden, te weten door de aanrijding tussen deze Volkswagen, bestuurd door [Y] , en de Mercedes van [X] op zondag 27 april 2014 rond 2.30 uur. Verder kan, bij gebreke van concrete stellingen en/of feiten die in een andere richting wijzen, als vaststaand worden aangenomen dat [appellante] deze gebeurtenis niet kon voorzien toen zij de verzekering afsloot (in 2008). Ook op dat punt is dus voldaan aan het bepaalde in de (primaire) dekkingsomschrijving van art. 6.
Dat aan art. 6 een andere dan de hiervoor bedoelde betekenis (of toepassing) zou toekomen in die zin dat de aanrijding alleen onder de primaire dekking zou vallen indien deze “authentiek” is (dat wil zeggen “onopzettelijk”) met toepassing van het Haviltex-criterium en/of aan de hand van objectieve factoren, is door Delta Lloyd overigens niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd gesteld. Nog daargelaten dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan [appellante] heeft moeten begrijpen dat Delta Lloyd bedoeld heeft uitsluitend “authentieke” aanrijdingen onder de dekkingsomschrijving van art. 6 te laten vallen.
8. Nu sprake is van een verzekerde gebeurtenis in de zin van art. 6 van de polisvoorwaarden, is het hof met [appellante] van oordeel dat de kantonrechter haar ten onrechte heeft opgedragen te bewijzen dat de aanrijding onopzettelijk/authentiek was.
9. Delta Lloyd heeft een beroep gedaan op verval van dekking ingevolge art. 18 van de polisvoorwaarden, omdat zij meent dat sprake is van fraude in de zin van art. 25 van de polisvoorwaarden, respectievelijk van opzet tot misleiding van de verzekeraar in de zin van art. 7:941 lid 5 BW. Zij stelt daartoe dat sprake is van een geënsceneerde aanrijding. Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv. draagt Delta Lloyd de bewijslast van deze stelling, die strekt tot bevrijding van haar verplichting tot uitkering onder de polis. Het hof zal het over en weer bijgebrachte bewijs (in beide instanties) opnieuw zelfstandig waarderen teneinde te beoordelen of Delta Lloyd in dit bewijs is geslaagd.
10. Vooropgesteld wordt dat Delta Lloyd niet heeft bewezen of aannemelijk gemaakt dat [X] en [Y] elkaar kenden op het moment van de aanrijding en/of dat sprake is geweest van gezamenlijk overleg tussen hen met het oog op het ensceneren van de aanrijding. [X] heeft als getuige verklaard dat hij [Y] noch [appellante] kende, en uit de getuigenverklaring van [Y] kan dat evenmin worden afgeleid .
De stelling van Delta Lloyd dat [appellante] (overigens niet [Y] ) en [X] werkzaam zijn in “de taxibranche in en om Rotterdam” is naar het oordeel van het hof te algemeen om aan te kunnen nemen dat [Y] en [X] elkaar wel kenden en/of hebben samengespannen in voormelde zin. De stelling dat [X] en [Y] hun verklaringen gelijktijdig hebben gewijzigd, is evenmin redengevend, aangezien vast staat dat zij ongeveer gelijktijdig nadere vragen hebben gekregen naar aanleiding van de resultaten van het door OAN (nader) verrichte onderzoek. Het feit dat beiden naar aanleiding van die onderzoeksresultaten toen pas voor het eerst hebben verklaard dat tevens sprake is geweest van een uitloopbotsing tegen een lantaarnpaal, is op zichzelf onvoldoende aanwijzing dat enig (voorafgaand) overleg tussen hen met het oog op het ensceneren van een aanrijding heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat [X] de door [naam medewerker Delta Lloyd] opgestelde verklaring, in door hem gewijzigde vorm, pas heeft ondertekend na ontvangst van de bedoelde onderzoeksresultaten. Er kan dan ook niet zonder meer van uit worden gegaan dat de oorspronkelijke weergave van dat telefoongesprek, als opgesteld door [naam medewerker Delta Lloyd] , juist en volledig is (hetgeen door [X] is ontkend blijkens zijn getuigenverklaring).
11. Ook uit de feitelijke toedracht van de aanrijding, als blijkend uit de processtukken, kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid afleiden dat sprake is geweest van een geënsceneerde aanrijding. Daartoe is het navolgende redengevend.
12. Uit de getuigenverklaringen van zowel [X] als [Y] valt af te leiden dat er op de betreffende kruising een aanrijding tussen de Volkswagen en de Mercedes heeft plaatsgevonden, en dat vervolgens sprake is geweest van een uitloopbotsing van de Mercedes tegen een lantaarnpaal.
[X] heeft in dit verband onder meer verklaard dat hij ongeveer 50 km per uur reed en dat hij de auto van [Y] wel zag aankomen, maar verwachtte dat de Volkswagen wel zou stoppen. Hij ( [X] ) werd rechtsachter geraakt. Zijn auto maakte als gevolg daarvan een beweging en hij ( [X] ) kwam scheef tegen een lantaarnpaal terecht. Er was voor hem geen tijd om bij te sturen of de paal te ontwijken, aldus [X] .
[Y] heeft (onder meer) het volgende verklaard. Toen hij rijdend over de Oudelandseweg bij de betreffende kruising kwam en deze wilde oversteken richting de A15, kwam er een auto van links en botsten zij tegen elkaar. Na de botsing is [Y] (na enige tijd) uit de auto gestapt en zag hij de andere auto staan, die stond tegen een paal. De zijkant van die auto was kapot, aldus [Y] .
13. In hun brief van 10 april 2015 hebben de experts van partijen ( [expert namens OAN] en [naam tegenexpert] namens [appellante] ) twee vragen beantwoord. De vraag of zij kunnen uitsluiten dat [X] 40 tot 50 kilometer per uur heeft gereden, hebben zij in bevestigende zin beantwoord en daarbij vermeld dat de Mercedes ten tijde van de aanrijding met een snelheid van hooguit 15 km/uur heeft gereden, maar dat de oorspronkelijke naderingssnelheid hoger kan zijn geweest. Op de vraag of uitgesloten kan worden dat [X] na de aanrijding, als gevolg hiervan, tegen de lantaarnpaal tot stilstand is gekomen hebben de beide experts geantwoord dat het onaannemelijk maar niet onmogelijk is dat de Mercedes met een snelheid van ongeveer 10 tot 15 km/uur tegen de lantaarnpaal is gebotst na de voorafgaande botsing met de Volkswagen.
14. Bezien in het licht van de antwoorden van de experts, ziet het hof onvoldoende reden om aan te nemen dat de getuigenverklaring van [X] over de snelheid waarmee hij reed voorafgaand aan de aanrijding (zo’n 50 kilometer per uur) niet juist kan zijn. De aanvankelijke snelheid van de Mercedes kan volgens de experts immers hoger zijn geweest dan 15 km/u. Daarnaast is het volgens de experts, hoewel niet aannemelijk, niet onmogelijk dat de Mercedes met een snelheid van ongeveer 10 tot 15 km/uur tegen de lantaarnpaal is gebotst na de voorafgaande aanrijding met de Volkswagen.
15. Voor het overige acht het hof de getuigenverklaringen van [X] en [Y] eveneens voldoende duidelijk en consistent, ook bezien in samenhang met hun eerdere, ondertekende verklaringen. Dit alles wijst niet op een geënsceneerde aanrijding. Daarbij is, als gezegd, tevens van belang dat niet kan worden aangenomen dat [X] en [Y] elkaar kenden. Het hof tekent hierbij overigens nog aan dat uit de getuigenverklaring van [X] naar voren komt dat hij in de nacht van de botsing als taxichauffeur aan het werk was. Hij heeft verklaard dat hij die nacht 3 passagiers in de Mercedes had die hij naar twee adressen vervoerde, en dat hij op het moment van de botsing nog één passagier in de auto had (op weg naar het tweede adres). Delta Lloyd heeft niet toegelicht hoe deze omstandigheid past in het aanrijdingsscenario. Dat de (in de auto achtergebleven) klant volgens de verklaring van [X] weigerde als getuige te verklaren over de botsing, acht het hof overigens niet van beslissende betekenis in het kader van het door Delta Lloyd te leveren bewijs. De beschrijving van de toedracht van de botsing tussen de Mercedes en de Volkswagen op het aanrijdingsformulier en de gegeven toelichting van [Y] op het schadeaangifteformulier, wijken niet in beslissende mate af van de hiervoor bedoelde verklaringen van [X] en [Y] . Het enkele feit dat zij pas later over de vervolgaanrijding van de Mercedes tegen de lantaarnpaal hebben verklaard (naar aanleiding van nadere, daarop gerichte vragen), acht het hof – als gezegd – niet doorslaggevend.
16. Hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht doet naar het oordeel van het hof niet af aan het voorgaande en behoeft geen afzonderlijke bespreking. Delta Lloyd is niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat sprake is van opzet tot misleiding. Dit betekent dat de grieven slagen, dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de vordering in conventie van [appellante] in beginsel toewijsbaar is. Over de omvang van deze vordering oordeelt het hof als volgt.
17. [appellante] vordert een bedrag van € 7.629,26 (inclusief BTW) ter zake van schade aan de Volkswagen, gebaseerd op het overgelegde taxatierapport van CED van 30 april 2014 (prod. 3 bij inleidende dagvaarding). Delta Lloyd sluit zich bij die taxatie aan (conclusie van antwoord onder 53), zodat dit bedrag kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (als in hoger beroep gevorderd).
18. Verder vordert [appellante] een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding uit hoofde van art. 6:106 lid 1 sub b BW. Deze vordering komt naar het oordeel van het hof niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof leest in de processtukken en in de overgelegde correspondentie tussen partijen geen smaad(schrift), laster of belediging. Delta Lloyd heeft op basis van door haar verricht (objectief) feitenonderzoek de vordering om inhoudelijke redenen afgewezen. Dat die afwijzing uiteindelijk in rechte geen stand houdt en er alsnog onvoldoende reden blijkt te bestaan voor de verdenking van fraude als bedoeld in de polisvoorwaarden, betekent (zonder bijkomende feiten en omstandigheden, welke ontbreken) niet dat sprake is van aantasting van eer en goede naam, als bedoeld in voornoemd wetsartikel. Daar komt overigens bij dat Delta Lloyd onweersproken heeft gesteld dat zij [appellante] (anders dan [appellante] meent) niet heeft geregistreerd in het externe verwijzingsregister (conclusie van dupliek in conventie onder 30).
19. Voorts vordert [appellante] vergoeding van kosten in verband met het onderzoek van [naam tegenexpert] , die neerkomen op een bedrag van € 2.659,39. Zij heeft dit bedrag genoegzaam toegelicht. Het hof acht zowel het inschakelen van [naam tegenexpert] als de hoogte van deze expertisekosten, gelet op de inhoud en omvang van de overgelegde rapportages van [naam tegenexpert] , redelijk en zal deze kosten toewijzen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente als in hoger beroep gevorderd. Dat [appellante] een rechtsbijstandverzekering bij DAS heeft doet hieraan niet af. Immers, blijkens de overgelegde brief van DAS van 10 augustus 2015 betreffen de door DAS onder de titel van buitengerechtelijke kosten betaalde bedragen slechts een voorschot, en dient [appellante] deze kosten (waar mogelijk) op de wederpartij te verhalen. Anders dan Delta Lloyd betoogt, leest het hof in deze brief overigens niet dat DAS [appellante] slechts zou hebben verzocht buitengerechtelijke kosten te verhalen die
nietvoor vergoeding onder de polis in aanmerking komen. In die brief valt te lezen dat buitengerechtelijke kosten (zonder onderscheid, hof)
waar mogelijkdienen te worden verhaald op de wederpartij. In de brief is verder vermeld dat het totaal van alle externe kosten, zoals expertisekosten (die hier aan de orde zijn, hof) tot maximaal de limiet van € 25.000,- “zullen worden vergoed”. Het hof begrijpt dit aldus, dat indien de expertisekosten niet verhaalbaar mochten blijken te zijn (hetgeen hier wel het geval is), die kosten – hoewel oorspronkelijk voorgeschoten – niet worden vergoed indien en voor zover de bedoelde limiet wordt overschreden. Hierbij wordt tevens gewezen op de volgende passage in de brief: “Voor zover de externe kosten (zoals de expertisekosten, hof) boven het kostenmaximum uitkomen, zijn deze kosten voor rekening van verzekerde”.
20. Daarnaast vordert [appellante] een bedrag van € 3.938,- (inclusief BTW). Dit bedrag bestaat uit getuigentaxen en kosten advocaat in het kader van het gehouden voorlopig getuigenverhoor (opstellen verzoekschrift, bijwonen van het getuigenverhoor en besprekingen van [appellante] met haar advocaat). [appellante] is van mening dat deze kosten, die volgens haar redelijk zijn, ingevolge art. 6:96 BW ook voor rekening van Delta Lloyd komen.
21. Het hof is van oordeel dat het bij de uitkomst van deze zaak past dat de kosten van het voorlopig getuigenverhoor voor rekening van Delta Lloyd komen, zij het niet op grond van art 6:96 BW maar op grond van art. 241 Rv. Het gaat om vergoeding van de advocaatkosten in verband met het opstellen van het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor en het bijwonen van het verhoor (aan eigen zijde). Het hof zal hiervoor in totaal 2 punten overeenkomstig het destijds toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg toekennen (kantonzaken). Deze kosten ad € 600,- zullen worden begrepen in de proceskostenveroordeling van Delta Lloyd, als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij in conventie (in eerste aanleg). De taxen met betrekking tot de drie gehoorde getuigen bedragen blijkens het proces-verbaal van 30 november 2015 nihil en komen dus verder niet aan de orde.
22. In reconventie geldt het volgende. Nu geen sprake is van opzet tot misleiding en de vordering van [appellante] tot uitkering van de schade onder polis gegrond is, kan het beroep van Delta Lloyd op art. 25 sub 5 en 6 van de polisvoorwaarden (als hiervoor geciteerd) niet slagen. De vordering in reconventie tot vergoeding van onderzoeks- en behandelingskosten dient dan ook alsnog te worden afgewezen, met veroordeling van Delta Lloyd in de kosten van de procedure in reconventie in eerste aanleg.
23. De bewijsaanbiedingen van partijen over en weer in hoger beroep dienen als te vaag - nu zij onvoldoende duidelijk zijn betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen - dan wel niet ter zake dienende - nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd.
24. Aangezien de grieven slagen, zal Delta Lloyd (tevens) worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.