ECLI:NL:GHDHA:2018:222

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
200.228.990/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling na beroep op de hardheidsclausule

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden, en dat zij haar verplichtingen niet naar behoren zou nakomen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 6 februari 2018 gehouden, waarbij [appellante] en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van haar beschermingsbewind.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. [appellante] had een totale schuldenlast van € 92.314,84, waarvan een aanzienlijk deel aan de Belastingdienst. De rechtbank had geoordeeld dat [appellante] niet te goeder trouw was, vooral vanwege een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst en het aangaan van nieuwe schulden tijdens het beschermingsbewind. [appellante] voerde aan dat de schulden aan KPN en Tele2 inmiddels waren vernietigd en dat zij haar verplichtingen aan H&M had voldaan.

Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel er twijfels waren over de goede trouw van [appellante], er ook positieve ontwikkelingen waren. [appellante] had haar financiële situatie onder controle gekregen, werkte samen met haar beschermingsbewindvoerder en was actief op zoek naar werk. Het hof concludeerde dat, ondanks de eerdere twijfels, de omstandigheden voldoende waren veranderd om haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met de voorwaarde dat [appellante] zich aan alle verplichtingen houdt die voortvloeien uit deze regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.228.990/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/538052 / FT EA 17/2185

arrest van 13 februari 2018

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. G.J.C.R. Romet te Den Haag.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 7 december 2017, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2017, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Op 20 december 2017 en 19 januari 2018 zijn de processtukken van de eerste aanleg en producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Verschenen zijn: [appellante] , bijgestaan door haar advocaat, en A. Middelkoop en K. Bito van Schellekens en Partners Bewindvoering.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 30 oktober 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde bijlage ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 92.314,84.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat (i) [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw) en (ii) [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw).
3. De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellante] betreurt het aangaan van de koopovereenkomsten met KPN en Tele2. Deze schulden zijn echter ontstaan nadat het beschermingsbewind op [appellante] van toepassing is verklaard. Dit betekent dat deze overeenkomsten vernietigbaar zijn. Zowel KPN als Tele2 zijn schriftelijk in kennis gesteld van de ongeldigheid van de rechtshandeling en de vernietigbaarheid van de gesloten overeenkomsten en gelijktijdig bij dat schrijven zijn de koopovereenkomsten vernietigd. Tele2 heeft bij e-mailbericht van 22 december 2017 laten weten dat de kosten worden kwijtgescholden zodra het toestel is geretourneerd, hetgeen inmiddels is gebeurd, en KPN heeft bij e-mailbericht van 29 december 2017 laten weten dat de vordering wordt verwijderd en het dossier wordt gesloten. [appellante] heeft dus nu geen schulden meer aan KPN en Tele2. Ten aanzien van de schuld aan H&M heeft [appellante] aangevoerd dat deze schuld inmiddels is voldaan. [appellante] doet tot slot, voor zover zij bij het ontstaan van haar schulden niet te goeder trouw is geweest, een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw.
4. Het hof zal eerst bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Die goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
5. Met inachtneming van dit criterium is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van een belangrijk deel van de schulden. [appellante] heeft een forse schuld van € 65.450,00 aan de Belastingdienst laten ontstaan, die volgens het overzicht van de Belastingdienst van 30 mei 2017 betrekking heeft op terugvorderingen van ten onrechte ontvangen toeslagen, waaronder kinderopvangtoeslag. Uit het overgelegde overzicht van de Belastingdienst blijkt dat de data van de aanslagen deels binnen de vijfjaarstermijn vallen, te weten voor een totaalbedrag van in totaal € 23.108,00. Dit gedeelte van de belastingschulden dient dan ook te worden betrokken bij de beoordeling van de goede trouw. Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze schuld, in het bijzonder dat deel dat ziet op ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag, te goeder trouw is ontstaan. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van [appellante] om de Belastingdienst juist en volledig te informeren, hetgeen zij kennelijk heeft nagelaten. [appellante] heeft hierover ter zitting van het hof verklaard, dat een persoon misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van [appellante] . [appellante] heeft haar DigiD-gegevens verstrekt aan deze persoon, waarna de voorschotten rechtstreeks aan een kinderopvangorganisatie zijn uitbetaald, zodat [appellante] deze gelden nooit ontvangen heeft. Dit verhaal heeft [appellante] echter niet met stukken onderbouwd, zodat het hof niet kan nagaan of het klopt. Maar ook als het waar is acht het hof dit onvoldoende om te concluderen dat daarmee die schuld als te goeder trouw ontstaan kan worden beschouwd. [appellante] heeft in dat geval zelf het risico van misbruik genomen door haar DigiD-gegevens aan een derde te verstrekken. De belastingschuld staat vanwege de verwijtbaarheid en de omvang ervan in beginsel aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
6. Ten aanzien van de schulden aan KPN en Tele2, waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze duiden op overbesteding en daarom niet te goeder trouw zijn ontstaan, constateert het hof dat deze inmiddels niet meer bestaan, omdat beide overeenkomsten door [appellante] zijn vernietigd, waardoor de grondslagen van de vorderingen van KPN en Tele2 zijn komen te vervallen. Voorts is gebleken dat de schuld aan H&M, die evenmin te goeder trouw is ontstaan, inmiddels is voldaan.
7. Het hof heeft vervolgens in het kader van het door [appellante] gedane beroep op de hardheidsclausule bezien of er – ondanks het ontbreken van de goede trouw – feiten of omstandigheden zijn die toelating rechtvaardigen. Gelet op hetgeen in dat kader door [appellante] naar voren is gebracht, is het hof er voldoende van overtuigd geraakt dat zij haar financiële en persoonlijke omstandigheden onder controle heeft gekregen. [appellante] heeft anderhalf jaar geleden een fout gemaakt door de overeenkomsten met KPN en Tele2 aan te gaan, maar zij heeft ervoor gezorgd dat deze overeenkomsten inmiddels ongedaan zijn gemaakt. [appellante] heeft verklaard dat zij zulke fouten niet meer maakt en dat zij thans alles bespreekt met haar beschermingsbewindvoerder, hetgeen ter zitting door de beschermingsbewindvoerder is bevestigd. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting van het hof verder verklaard dat het bewind, dat op 14 oktober 2015 is uitgesproken, inmiddels probleemloos verloopt, dat [appellante] haar afspraken goed nakomt en dat zij rondkomt van het leefgeld dat zij wekelijks ontvangt. Als [appellante] ergens extra geld voor nodig heeft, bespreekt zij dat nu vooraf met de beschermingsbewindvoerder. De beschermingsbewindvoerder verwacht dan ook geen problemen indien [appellante] zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. [appellante] heeft zich ter zitting van het hof gemotiveerd getoond om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Ook weegt mee dat [appellante] actief op zoek is gegaan naar werk, hetgeen erin heeft geresulteerd dat zij thans gemiddeld 16 uur per week als huishoudelijk medewerkster werkzaam is bij Stichting Humanitas. Hiermee is ook voldoende aannemelijk dat [appellante] zich zal inspannen om haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat zij [appellante] in staat acht te voldoen aan de (aanvullende) sollicitatieverplichting en dat zij [appellante] daarmee zo nodig nog kan helpen.
8. Het hof acht gezien het voorgaande het beroep op de hardheidsclausule geslaagd, hetgeen betekent dat [appellante] kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
9. Het hof wijst er op dat voor een succesvolle afronding van de schuldsanering is vereist dat [appellante] alles in het werk zal stellen om een fulltime baan te vinden, de door de te benoemen bewindvoerder gegeven aanwijzingen stipt zal opvolgen en dat [appellante] ook overigens, gevraagd én ongevraagd, aan alle verplichtingen die de wettelijke regeling haar oplegt zal voldoen, bij gebreke waarvan de schuldsaneringsregeling tussentijds zal kunnen worden beëindigd dan wel aan het einde van de schuldsaneringsregeling haar de zogenaamde ‘schone lei’ zal kunnen worden onthouden. Tussentijdse beëindiging zou bovendien betekenen dat zij gedurende tien jaar geen beroep meer op de regeling kan doen.
10. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2017;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, H.J. van Kooten en P.W. van Baal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.