ECLI:NL:GHDHA:2018:2171

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
200.226.550/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in hoger beroep met betrekking tot verstekzaak

In deze zaak gaat het om een vordering tot terugbetaling van een geldlening die door de appellante is verstrekt aan de geïntimeerden. De appellante heeft op 22 februari 2017 de geïntimeerden gedagvaard voor de rechtbank Den Haag, waarbij zij hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 172.750,- met rente heeft gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellante bij vonnis van 19 april 2017 afgewezen, omdat de door de geïntimeerde sub 1 aangevoerde gronden niet voldoende onderbouwd waren. De appellante is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen, maar ook in hoger beroep zijn de geïntimeerden niet verschenen, waardoor er verstek is verleend.

In hoger beroep heeft de appellante haar vorderingen opnieuw gepresenteerd, waarbij zij nu een bedrag van € 164.092,- vordert, met contractuele rente van 6% vanaf 14 september 2017. De appellante heeft haar vorderingen onderbouwd met verschillende producties, waaronder overeenkomsten van geldlening en bewijsstukken van betalingen. Het hof heeft vastgesteld dat de door de appellante aangevoerde gronden niet zijn weersproken door de niet verschenen geïntimeerden en dat de vorderingen tegen de geïntimeerde sub 1 en DBS toewijsbaar zijn.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen tegen de geïntimeerde sub 1 en DBS toegewezen, terwijl de vordering tegen de geïntimeerde sub 3 is afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. Tevens zijn de kosten van beide instanties aan de zijde van de appellante toegewezen, evenals de beslagkosten en nakosten. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 augustus 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.226.550/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/529135 / HA ZA 17-313
arrest van 14 augustus 2018
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E. Sonneveld te Bleiswijk,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],

wonende te [woonplaats],
hierna: [geïntimeerde sub 1],

2. DBS Belastingadviseurs B.V.,

gevestigd te [woonplaats],
hierna: DBS,
3. [geintimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geintimeerde sub 3],
geïntimeerden,
hierna tezamen te noemen: [geintimeerden],
niet verschenen.

1.Het geding

Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding d.d. 13 juli 2017;
- het tegen geïntimeerden op 31 oktober 2017 verleende verstek;
- de memorie van grieven, met producties.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
Bij inleidende dagvaarding van 22 februari 2017 heeft [appellante] [geintimeerden] gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en daarbij gevorderd de hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden] tot betaling van € 172.750,- met rente vanaf de datum van de dagvaarding en met veroordeling van [geintimeerden] in de proceskosten. Tegen de in eerste aanleg niet verschenen [geintimeerden] is verstek verleend. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] bij vonnis van 19 april 2017 afgewezen. De rechtbank overwoog hiertoe dat de door [geïntimeerde sub 1] aangevoerde gronden, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, het gevorderde niet kunnen dragen.
2.2
Tegen dat vonnis is [appellante] in hoger beroep gekomen, onder aanvoering van één grief. Ook in hoger beroep is [geintimeerden] niet verschenen en is tegen hen verstek verleend.
2.3
De grief strekt ertoe dat het hof de vorderingen zal toewijzen op de daarvoor onder de grief (alsnog) gegeven nader gespecificeerde en met producties onderbouwde gronden.
2.4
[appellante] vordert in hoger beroep – de appeldagvaarding en memorie van grieven in samenhang bezien – de hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden] tot betaling van
€ 164.092,-, met de contractuele rente ad 6% vanaf 14 september 2017 en met veroordeling van [geintimeerden] in de kosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
2.5
Volgens [appellante] zijn haar vorderingen toewijsbaar op de volgende, hierna samengevat weergegeven, gronden.
[geïntimeerde sub 1] en DBS hebben zich jegens [appellante] verbonden tot (terug)betaling van de in 2011 aan [geïntimeerde sub 1] geleende gelden met rente en zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun uit de overeenkomsten voortvloeiende (terug)betalingsverplichtingen. Op grond van de gesloten overeenkomst(en) is [appellante] gerechtigd jegens [geïntimeerde sub 1], zijn in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenote [geintimeerde sub 3] en DBS de verschuldigde (restant)hoofdsom en rente op te eisen. De desbetreffende vordering bedroeg volgens het in de memorie van grieven opgenomen schema op 13 september 2017 een bedrag van € 164.092,-.
2.6
[appellante] heeft haar stellingen onderbouwd met een aantal bij het, bij memorie van grieven overgelegde, beslagverlof horende producties, waaronder:
- een (niet ondertekend) stuk met de titel ‘overeenkomst van geldlening’ waarin is vermeld dat [appellante] op 24 juni 2011 aan [geïntimeerde sub 1] € 173.000,- ter beschikking stelt uit hoofde van geldlening, deze over de (restant)hoofdsom 6% rente is verschuldigd en (het restant van) de hoofdsom terstond opeisbaar is in geval de schuldenaar de overeenkomst niet nakomt (prod. 1);
- een uittreksel KvK d.d. 28 september 2017 van DBS waarin [geïntimeerde sub 1] als [functienaam] is vermeld (prod. 13);
- een door [geïntimeerde sub 1] namens DBS ondertekende overeenkomst d.d. 28 augustus 2014, waarin is vermeld dat [appellante] in 2011 in totaal € 170.000 aan DBS heeft geleend en waarin DBS zich verplicht de in 2011 geleende hoofdsom op redelijke termijn te voldoen (prod. 3).
- een door [geïntimeerde sub 1] namens DBS ondertekende overeenkomst gedateerd november 2014 (prod. 8) waarin is vermeld dat [appellante] in totaal een bedrag van € 173.000,- aan DBS heeft geleend en dat de aflossing minimaal € 13.000 per jaar dient te zijn;
- brieven d.d. 21 en 29 april 2015 (prods. 4 en 6) waarin [geïntimeerde sub 1] schrijft dat DBS wekelijks aflost en toezegt alles eraan te doen de geleende gelden terug te betalen en inmiddels ‘een kleine € 40.000,-’ aan [appellante] heeft betaald;
- een uitdraai van de ING-rekening van [appellante] van 3 december 2012 tot en met 20 februari 2017 (prod. 7), waarop betalingen van DBS zijn vermeld, volgens [appellante] tot een totaalbedrag van € 46.249,-;
- sommatiebrieven van mr Sonneveld aan DBS en aan [geïntimeerde sub 1] d.d. 26 september 2017 met betrekking tot een betalingsachterstand voor termijnbetalingen over de weken 1 tot en met 39 van 2017 (prod. 12) en waarin is vermeld dat bij het uitblijven van betaling tot opeising van het totaal verschuldigde zal worden overgegaan.
2.7
Deze door [appellante] aangevoerde en met voormelde stukken onderbouwde gronden zijn door de niet verschenen [geintimeerden] niet weersproken en kunnen de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] en DBS dragen, zodat deze in zoverre toewijsbaar zijn. De stelling dat [geïntimeerde sub 1] in gemeenschap van goederen is getrouwd met [geintimeerde sub 3] is evenwel niet onderbouwd terwijl [geintimeerde sub 3] ook geen schuldenaar is van deze vordering. De vordering tegen [geintimeerde sub 3] moet op die grond worden afgewezen.

3.Slotsom

3.1
De grief slaagt gedeeltelijk. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 1] en DBS zullen alsnog worden toegewezen. De vorderingen tegen [geintimeerde sub 3] zullen worden afgewezen.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde sub 1] en DBS in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,31
- griffierecht
€ 78,-
totaal verschotten € 175,31
- salaris advocaat € 1.421,- (1 punt x tarief V).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,31
- griffierecht
€ 313,-
totaal verschotten € 410,31
- salaris advocaat € 3.161,- (1 punt x tarief V).
3.3
Toewijsbaar zijn eveneens de beslagkosten. Deze worden, op grond van de overgelegde beslagstukken, vastgesteld op:
- kosten beslagrekesten € 2.304,- (griffierecht 2 x € 78,- + 2 punt x tarief II)
- explootkosten
€ 1.688,72
Totaal € 3.992,72.
3.4
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank te Den Haag van 19 april 2017,
en, opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en DBS hoofdelijk tot betaling aan [appellante] van € 164.092,- te vermeerderen met de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 14 september 2017 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en DBS in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 175,31 voor verschotten en op € 1.421,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 410,31 voor verschotten en op € 3.161,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
- veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en DBS tot betaling aan [appellante] van € 3.992,72 aan beslagkosten;
- veroordeelt [geïntimeerde sub 1] en DBS in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geintimeerden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, J.M.T. van der Hoeven-Oud en C.J. Verduyn en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.