ECLI:NL:GHDHA:2018:2077

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
22-004209-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in strafvervolging wegens onrechtmatige aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, maar heeft hoger beroep ingesteld. De zaak draait om de vraag of de verdachte beledigingen heeft geuit naar twee verbalisanten tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdediging stelde dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, omdat het aanleggen van handboeien bij de verdachte onrechtmatig was. Het hof heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die het aanleggen van handboeien rechtvaardigden, en concludeerde dat de verbalisanten vanaf dat moment niet rechtmatig handelden. Hierdoor zijn de uitlatingen van de verdachte niet te kwalificeren als beledigingen in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de beledigingen en de verdachte vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging. De overige verweren van de raadsman behoeven geen bespreking.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004209-17
Parketnummer: 09-159066-17
Datum uitspraak: 16 augustus 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1960,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 augustus 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van 500,- euro, te betalen in termijnen van elk 50,- euro per maand, bij niet betalen te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk twee ambtenaren, althans een ambtenaar, te weten [aangever 1], hoofdagent van politie, en/of [aangever 2], hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun althans zijn bediening, in hun althans zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen althans hun de woorden toe te voegen:
- Stelletje klootzakken
- Flapdrol
- Stelletje kleuters
- Snotneuzen
- Stelletje mongolen
- Klein kind
- Kleuter
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van alle tenlastegelegde beledigingen zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan € 250,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie – op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven - het Openbaar Ministerie ten aanzien van de beledigingen die als het tweede tot en met het zevende gedachtestreepje zijn tenlastegelegd, niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verbalisanten ten tijde van die uitingen niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, omdat het aanleggen van handboeien bij de verdachte onrechtmatig is geweest. Voorts ontbreekt een klacht strekkende tot vervolging, die vereist is voor de vervolging van eenvoudige belediging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de ten tijde van het tenlastegelegde geldende artikel 22, tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, volgt dat ten behoeve van het transport handboeien kunnen worden aangelegd indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
Het hof overweegt dat van dergelijke feiten en omstandigheden bij de aanhouding van de verdachte niet is gebleken. Uit het proces-verbaal van aanhouding komt niet anders naar voren dan dat de handboeien zijn aangelegd bij het transport van de verdachte. Enige redengeving daarvoor ontbreekt. Voorts is op de in het dossier gevoegde camerabeelden, die het hof ter terechtzitting heeft bekeken, te zien dat de verdachte vanaf zijn aanhouding en het aanleggen van de handboeien rustig is en meewerkt.
Het aanleggen van handboeien bij de verdachte is gelet op het vooroverwogene naar het oordeel van het hof onrechtmatig geweest. Dit heeft tot gevolg dat de verbalisanten vanaf dat moment niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. De woorden die de verdachte vanaf het aanleggen van de handboeien (het tweede tot en met het zevende gedachtestreepje) naar de verbalisanten heeft geuit, zijn derhalve geen beledigingen in de zin van artikel 266 juncto 267 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Het voorgaande heeft tot gevolg dat hoogstens sprake kan zijn van een eenvoudige belediging in de zin van artikel 266 Sr, waarbij vereist is dat door de aangever een klacht strekkende tot vervolging wordt gedaan (artikel 269 Sr), alvorens het Openbaar Ministerie over kan gaan tot strafvervolging.
Nu een dergelijke klacht van beide aangevers ontbreekt, zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van hetgeen ten laste is gelegd onder het tweede tot en met het zevende gedachtestreepje.
Vrijspraak
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging heeft het hof – mede gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden - niet de overtuiging bekomen dat de verdachte de betreffende woorden naar de verbalisanten heeft geuit en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan belediging van de verbalisanten.
De verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De overige verweren van de raadsman behoeven, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, geen bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het tweede tot en met het zevende gedachtestreepje ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder het eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 augustus 2018.
mr. L.A.J.M. van Dijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.