De Rechtbank
4. De Rechtbank heeft na de terugwijzing overwogen:
4. Na terugwijzing door het Hof is alleen nog in geschil het antwoord op de vraag of voor de onderwerpelijke personenauto’s, waarvoor niet in geschil is dat die alle meer dan normale gebruiksschade hebben en waarvoor steeds een gedetailleerde schadecalculatie is overgelegd, heeft te gelden dat 100% van het getaxeerde schadebedrag in aftrek komt, zoals [belanghebbende] bepleit, dan wel niet meer dan 72%, zoals [de Inspecteur] voorstaat. Meer specifiek is in geschil of de door [belanghebbende] in het geding gebrachte gegevens voor elk van de auto’s, waaronder het taxatierapport, de schadecalculatie en het beeldmateriaal, voldoende zijn om [belanghebbende] te volgen in haar stelling dat de waardeverminderingen van de auto’s hoger zijn (100%) dan de vastgestelde norm (72%).
5. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank stelt voorop dat zij voorbijgaat aan alles wat [belanghebbende] heeft aangevoerd met betrekking tot de (on)verbindendheid van de Nederlandse regelgeving op het terrein van de Bpm, daar het Hof in zijn uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende] reeds heeft geoordeeld dat die regeling op geen enkel onderdeel strijdig is met het Unierecht en deze grieven de opdracht die het Hof bij de terugwijzing aan de rechtbank heeft gegeven (zie r.o. 5.4. t/m 5.6. van de uitspraak van het Hof) ook te buiten gaan. De rechtbank beperkt
zich in deze uitspraak tot de beoordeling van de in geschil zijnde vraag zoals hiervoor onder 4. is weergegeven.
7. In artikel 10, achtste, negende en tiende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en artikel 8 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling), in samenhang bezien met Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling, is - kort gezegd - neergelegd dat de waardevermindering van auto’s met meer dan normale gebruiksschade kan worden vastgesteld met gebruikmaking van een taxatierapport, waarbij de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld op 72% van het schadebedrag. Voor het geval de taxateur van mening is dat de waardevermindering voor het te taxeren motorrijtuig hoger is dan de vastgestelde norm van 72%, is in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling bepaald dat dit dan gemotiveerd wordt aangegeven, gestaafd met deugdelijke schadecalculatie en beeldmateriaal.
8. De rechtbank heeft gelet op hetgeen het Hof heeft overwogen in r.o. 5.4 t/m 5.6, zoals hiervoor [] weergegeven, voor elk van de 20 auto’s bezien wat [belanghebbende] aangaande de schade heeft gesteld en onderzocht of op basis van het taxatierapport, de schadecalculatie en het beeldmateriaal aannemelijk is dat de waardevermindering als gevolg van de schade meer bedraagt dan de norm van 72% van het schadebedrag.
9. Ook na terugwijzing door het Hof ziet de rechtbank in wat [belanghebbende] in beroep heeft aangevoerd en overgelegd, niet een gemotiveerde uiteenzetting van de taxateur van [belanghebbende] over de reden voor een waardevermindering (die) groter (is) dan de vastgestelde norm van 72% van het schadebedrag in de onderwerpelijke gevallen. Weliswaar maken gedetailleerde schadecalculaties en beeldmateriaal onderdeel uit van de onderscheidenlijke taxatierapporten, maar enige motivering waaróm de daaruit blijkende schades een waardevermindering van meer dan de wettelijk vastgestelde norm van 72% tot gevolg hebben is in de taxatierapporten niet gegeven. Meer dan de in de taxatierapporten opgenomen zin 'Van de vermeende herstelkosten hebben wij 72% opgevoerd als waardevermindering' is hierover niet opgenomen in de taxatierapporten. Ook overigens is een dergelijke motivering niet gegeven, noch door de taxateur van [belanghebbende], noch door haar gemachtigde. In zoverre kan het er naar het oordeel van de rechtbank, overeenkomstig hetgeen [de Inspecteur] ook stelt, niet voor worden gehouden dat [belanghebbende] heeft voldaan aan de in dit verband, op grond van het bepaalde in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling, op haar rustende bewijslast. Voor zover [belanghebbende] stelt dat een dergelijke motivering wel is gegeven, vindt de rechtbank daarvoor geen steun in de gedingstukken.
10. De rechtbank heeft desondanks, gelet op de specifieke terugwijzingsopdracht door het Hof op basis van de in het geding gebrachte gegevens voor elk van de auto’s onderzocht of het bewijs, waaronder het taxatierapport, de schadecalculatie en het beeldmateriaal, tegenover de betwisting door [de Inspecteur], voldoende is om [belanghebbende] te volgen in haar stelling dat de waardeverminderingen van de auto’s hoger zijn (100%) dan de vastgestelde norm (72%).
11. De rechtbank is van oordeel dat het door [belanghebbende] aangedragen bewijs onvoldoende is om haar te volgen in haar hiervoor weergegeven stelling. Daarbij overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel in de onderscheidenlijke schadecalculaties, ook in samenhang bezien met het in de onderscheidenlijke taxatierapporten opgenomen beeldmateriaal, onvoldoende steun is te vinden voor de conclusie dat met betrekking tot één of meer van de auto’s sprake is van schade die tot een hogere waardevermindering dan 72% van de gecalculeerde herstelkosten dient te leiden. De schades zoals die blijken uit het door [belanghebbende] aangedragen bewijs, beoordeelt de rechtbank als onvoldoende uitzonderlijk van aard om die conclusie te rechtvaardigen. Nu verder noch door (de gemachtigde van) [belanghebbende], noch door haar taxateur gemotiveerd is aangegeven welke specifieke schade(s) die conclusie wel zou(den) rechtvaardigen, kan daarin ook geen aanleiding worden gevonden om [belanghebbende] te volgen in haar stelling. Ook overigens vindt de rechtbank in de onderscheidenlijke taxatierapporten geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Bij dit alles acht de rechtbank tevens van belang dat, naar [de Inspecteur] ook terecht heeft aangevoerd, [belanghebbende] taxatierapporten heeft ingediend die zijn opgesteld door een deskundige taxateur en dat die taxateur bij het opstellen van de taxatierapporten - naar volgt uit de inhoud daarvan - ook geen noodzaak heeft gezien een hogere aftrek van schade dan 72% in acht te nemen. Ook in zoverre kan in de taxatierapporten geen ondersteuning worden gevonden voor de stelling dat er met betrekking tot de bewuste auto’s objectieve argumenten zijn om een hogere aftrek toe te passen.
12. De rechtbank blijft derhalve, zij het nu onder de hiervoor weergegeven motivering, bij haar in haar eerdere uitspraak gegeven oordeel dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waardevermindering als gevolg van de schade aan de auto’s meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag (de gecalculeerde herstelkosten).
13. Al hetgeen [belanghebbende] overigens heeft aangevoerd, heeft met het vorenstaande niets van doen en behoeft daarom geen behandeling.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.