Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten
3.De procedure in eerste aanleg
- de totale hoeveelheid inbreukmakende producten die bij Esveco per datum van het te dezen te wijzen vonnis aanwezig zijn;
- de totale hoeveelheid inbreukmakende producten die door Esveco zijn verkocht sinds 1 april 1990, dan wel een zodanige datum als de rechtbank juist acht, tot aan de dag van het vonnis;
- de door Esveco intern gerekende kostprijzen, alsmede de door haar gehanteerde verkoopprijzen sinds 1 april 1990, dan wel een zodanige datum als de rechtbank juist acht, tot aan de dag van het vonnis;
- het totale bedrag van de door Esveco als gevolg van de verhandeling van de inbreukmakende producten gerealiseerde omzet, brutowinst en nettowinst, onder opgave van de daarbij in mindering gebrachte kosten;
4.Het geschil in hoger beroep
5.De beoordeling
eerste grief– beknopt weergegeven – aan dat de rechtbank haar ten onrechte in r.o. 3.3. van het vonnis heeft bevolen tot het doen van met bewijzen onderbouwde opgave van aantallen verkochte producten en daarvoor geldende kost- en verkoopprijzen
sinds 1 april 1990. Esveco legt aan deze grief ten grondslag dat zij niet in staat is om hieraan te voldoen, aangezien haar administratie niet verder terug gaat dan 2006. Zij onderbouwt dit – onder meer – met het in hoger beroep door haar overgelegde rapport van 20 juli 2016 van [naam en naam] Accountants, waarin wordt vermeld:
- dat aan de verklaring van 21 juli 2016 geen of slechts beperkte waarde kan worden gehecht, omdat deze niet voldoet aan de eisen die daaraan in r.o. 2.28. van het vonnis door de rechtbank zijn gesteld (er is geen controle- of beoordelingsopdracht uitgevoerd, geen accountantscontrole toegepast en geen beoordelingsopdracht uitgevoerd; [naam en naam] Accountants heeft zich beperkt tot een onderzoek van het aan haar gepresenteerde cijfermateriaal);
- dat het onwaarschijnlijk is dat een onderneming van het formaat van Esveco niet over een archief beschikt waarin zij haar (geschoonde) administratie bewaart. In dit verband vraagt [geïntimeerde] zich af hoe Esveco zo zeker stelt te weten dat zij tussen 1990 en 2003 geen (variant op het) Korpa-spel op de markt heeft gebracht, als zij geen administratie over die jaren heeft;
- dat Esveco en [naam en naam] Accountants niet consistent hebben verklaard met betrekking tot de cijfers die zij kennelijk wel kunnen produceren, hetgeen de onbetrouwbaarheid van de verklaringen zijdens Esveco bevestigt.
feitelijke aanwezigheidvan de administratie van voor 1 januari 2006. De verklaring dat geen zekerheid kan worden ontleend aan de getrouwheid van het cijfermateriaal en de toelichting daarop, kan daaraan geen afbreuk doen.
tweede griefvoert Esveco aan dat de rechtbank haar ten onrechte in r.o. 3.3. van het vonnis heeft opgedragen om de in dat onderdeel bedoelde opgave en bewijsstukken te laten certificeren door een accountant. Esveco vordert dat de opgave niet door een accountant hoeft te worden gecertificeerd, maar moet zijn voorzien van een schriftelijke verklaring van een accountant, waaruit blijkt dat deze de opgave van Esveco heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van Esveco, of een accountsverklaring met een door het hof bepaalde inhoud. Esveco legt daaraan ten grondslag dat onduidelijk is wat de rechtbank met de term “certificeren” heeft bedoeld en dat, als daarmee is bedoeld dat een accountantscontrole moet plaatsvinden, dat niet kan worden toegepast in het onderhavige geval. Zij verwijst in dit kader naar jurisprudentie met betrekking tot de vraag of accountantscontrole dan wel verificatie van de stukken door een accountant mogelijk is. Daarnaast verwijst zij naar de toelichting van [naam en naam] Accountants op het rapport van 20 juli 2016, waar [naam en naam] Accountants schrijft dat zij, in overeenstemming met de Nederlandse Standaard 4400, “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”, slechts verslag doet van feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden en dat dit betekent dat op het in het object van onderzoek opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen geen accountantscontrole is toegepast of een beoordelingsopdracht is uitgevoerd.
assuranceheeft. Een accountant kan die
assuranceop grond van zijn beroepsregels alleen geven als aan specifieke vereisten is voldaan. [geïntimeerde] heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd bestreden dat in dit geval niet aan die vereisten kan worden voldaan. Wordt een bevel tot het verstrekken van een zodanige opdracht toch gegeven, dan leidt dat gemakkelijk tot executieproblemen (zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de zaak Stichting Pictoright/Art & Allposters International B.V.: onder meer ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8701, ECLI:NL:GHSHE:2013:3019 en met name ECLI:NL:GHSHE:2014:809). Om die reden slaagt de tweede grief van Esveco.
geverifieerdaan de hand van de administratie van Esveco. Het hof zal Esveco bevelen haar opgave te voorzien van een door een accountant opgesteld rapport van feitelijke bevindingen naar aanleiding van een vergelijking van de opgave van Esveco met de administratie van Esveco, zonder
assuranceover de volledigheid en betrouwbaarheid van die administratie en opgave, zoals het rapport van [naam en naam] Accountants van 20 juli 2016.
derde griefricht zich tegen r.o. 3.5. van het vonnis, waarin de rechtbank heeft bepaald dat Esveco bij het niet voldoen aan r.o. 3.3. van het vonnis, althans aan onderdelen daarvan, een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,00 per dag met een maximum van
6.Beslissing
assuranceover de volledigheid en betrouwbaarheid van die administratie en opgave,