Uitspraak
[naam zoon],
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de rekeninghouder, in dit geval de minderjarige zoon van appellante, voor frauduleuze transacties die hebben plaatsgevonden op zijn jongerenrekening bij ING Bank N.V. De feiten zijn als volgt: de zoon, geboren in 2001, had een jongerenrekening bij ING. Op 2 oktober 2015 werd er een bedrag van € 2.409,- bijgeschreven op zijn rekening, afkomstig van een derde rekening. Kort daarna werden er opnames gedaan van zijn rekening, en ING constateerde dat er sprake was van fraude. ING heeft de rekeninghouder schadeloos gesteld en vorderde vervolgens het bedrag terug van de moeder, die als wettelijk vertegenwoordiger optreedt voor haar zoon.
De kantonrechter oordeelde dat de zoon zijn verplichtingen niet was nagekomen door pas op 20 oktober 2015 aangifte te doen van de fraude, terwijl zijn bankpas al op 2 oktober 2015 in het bezit van een onbevoegde was. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat ING niet voldoende had gedaan om de identiteit van de daders te achterhalen en dat haar zoon tijdig het verlies van zijn bankpas had gemeld. Het hof oordeelt echter dat de aangifte te laat was en dat er sprake was van grove nalatigheid van de zijde van de zoon, waardoor hij volledig aansprakelijk is voor de schade. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellante in de kosten van het hoger beroep.