2.1[appellant] heeft ontkend dat hij de telefoon heeft weggenomen, en heeft de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [appellant] in eerste aanleg, kort weergegeven, wedertewerkstelling met doorbetaling van loon. In reconventie vorderde [B.V.] , voor zover in hoger beroep nog van belang, een verklaring voor recht dat met het [appellant] op 29 januari 2015 gegeven ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst van partijen tot een einde gekomen is.
4. De kantonrechter heeft, na getuigenverhoor, bij vonnis van 18 november 2016 in conventie de vordering van [appellant] afgewezen en in reconventie de vordering als hierboven weergegeven, toegewezen.
5. [appellant] kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde. In dat kader overweegt het hof als volgt.
6. Het komt in deze zaak neer op de vraag of [appellant] de hem verweten gedraging, diefstal/verduistering van een bedrijfstelefoon, daadwerkelijk heeft begaan. [B.V.] heeft die diefstal/verduistering aan het [appellant] gegeven ontslag op staande voet ten grondslag gelegd en het is ook aan [B.V.] om die grondslag te bewijzen. De kantonrechter is van een en ander ook uitgegaan en heeft op grond daarvan [B.V.] toegelaten tot het bewijs als bedoeld. In dat kader zijn, zoals hiervoor al overwogen, in totaal drie getuigen gehoord, te weten de heren [Z], [V] en [X] . Op grond van die verklaringen en het in het dossier aanwezige schriftelijke bewijsmateriaal heeft de kantonrechter geoordeeld dat [B.V.] geslaagd is in het leveren van het haar opgedragen bewijs. In hoger beroep wordt opgekomen tegen de bewijswaardering door de kantonrechter en heeft [appellant] zichzelf nog als getuige laten horen. De bewijslastverdeling is tussen partijen niet in discussie. In het kader van de bewijswaardering overweegt het hof het volgende.
7. Het hof is van oordeel dat uit het Positie Details Rapport van de bedrijfswagen van [appellant] , in combinatie met de GPS gegevens van de bedrijfstelefoon van [X] , niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de telefoon van [X] zich op de betreffende ochtend vanaf het kwijtraken ervan door [X] tot in elk geval 8.18 uur (het moment van het laatste signaal) in de auto van [appellant] moet hebben bevonden. De locatiegegevens van de bedrijfsauto van [appellant] zijn nauwkeurig en sluiten exact aan bij de route die [appellant] die ochtend heeft gereden, inclusief het aanvankelijk parkeren van de bedrijfsauto ter hoogte van nummer […] en het op een later moment verplaatsen van de auto naar een parkeerplaats ter hoogte van nummer […]. Ook de GPS gegevens van de telefoon zijn nauwkeurig en sluiten tot aan het laatste signaal om 8.18 uur zowel wat de tijd als wat de locatie betreft precies aan bij de gegevens van de bedrijfsauto van [appellant] , die als enige geparkeerd heeft gestaan ter hoogte van nummer […]. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de telefoon van [X] zich in de bedrijfsauto van [appellant] bevond. [appellant] bestrijdt deze conclusie ook niet maar geeft als verklaring dat [X] of [V] op enig moment de telefoon in zijn auto verstopt moet hebben. Het hof overweegt hierover het volgende.
8. Dat de telefoon per ongeluk in de bedrijfsauto van [appellant] terecht kan zijn gekomen, is niet aannemelijk geworden. [appellant] heeft immers verklaard dat er niemand anders in zijn auto heeft gezeten. Bovendien heeft [Y] vanaf circa 8.00 uur meermalen naar de telefoon van [X] gebeld om te proberen deze te traceren, maar heeft niemand het rinkelen van de telefoon gehoord. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat deze zich al bevond in de auto van [appellant] , die een stuk verderop stond, maar dan moet [appellant] de telefoon hebben horen overgaan. Als de telefoon per ongeluk in zijn auto terecht zou zijn gekomen had [appellant] die toen moeten vinden, of was deze waarschijnlijk wel gevonden bij het doorzoeken van de auto van [appellant] . De door [appellant] genoemde mogelijkheid dat iemand anders, bijvoorbeeld [X] of [V] de telefoon in zijn auto verstopt moeten hebben om hem een streek te leveren, wordt eveneens verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat zij hiervoor een motief hadden noch dat zij hiertoe in de gelegenheid zijn geweest. [appellant] is ’s ochtends op het bedrijfsterrein aan [adres 1] immers de hele tijd in zijn auto geweest. Bovendien had [appellant] ook in dat geval de telefoon in zijn auto moeten hebben horen overgaan. Daarnaast staat vast dat de telefoon na 8.18 uur geen signaal meer heeft gegeven, hetgeen er op wijst dat deze toen is uitgezet. Ook hiervan is niet aannemelijk geworden dat dit door een ander kan zijn gedaan dan [appellant] , die op dat tijdstip zijn auto parkeerde ter hoogte van nummer 20/21. Daarbij komt bovendien nog dat, als iemand anders [appellant] een streek had willen leveren door hem op te laten draaien voor de diefstal van een telefoon, aannemelijk is dat deze persoon de telefoon zou hebben verstopt op een plaats waar die bij een controle eenvoudig zou worden gevonden. Het feit dat de auto van [appellant] is doorzocht en daarbij geen telefoon is aangetroffen maakt het door [appellant] geschetste scenario niet aannemelijk.
9. Verder acht het hof voor de bewijswaardering relevant dat [appellant] als getuige op een aantal punten een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd, althans een verklaring die niet aansluit bij de overige bewijsmiddelen. Zo verklaart [appellant] dat op het tijdstip dat hij op de [adres 1] arriveerde, even na 07.30 uur, zijn collega [Y] al op het terrein aanwezig was, terwijl uit de ritteninformatie van de auto van [Y] blijkt dat [Y] pas om 08.00 uur op de [adres 1] aan kwam. Ook uit de verklaring van [X] komt naar voren dat [Y] niet voor 08.00 uur op het bedrijfsterrein van [B.V.] aanwezig was. Verder valt uit de overgelegde stukken (de gps-informatie) af te leiden dat [appellant] zijn bedrijfsauto om 07.36 uur achter op het terrein van [adres 1] parkeerde en om 07.38 uur de auto iets naar voren heeft verplaatst. Uit de verklaringen van [V] en [X] (en de gps-informatie) valt af te leiden dat [appellant] toen zijn auto naast de tractor geplaatst heeft - waar [X] bezig was deze te smeren - en (vanuit de auto) met [X] een praatje heeft gemaakt. Toen [X] klaar was met het smeerwerk is hij op de tractor gestapt en heeft hij deze gekeerd en de tractor met de voorkant naar de weg geplaatst (hetgeen ook blijkt uit de gps-informatie) waarna hij, zo verklaart [X] , met [V] gesproken heeft. [appellant] is toen weer naar achteren gereden, zo blijkt eveneens uit de gps-informatie. De lezing die [appellant] geeft wijkt significant af van de verklaringen van [V] en [X] . Zo verklaart [appellant] dat hij na aankomst op het terrein [adres 1] zijn auto voor een loods geparkeerd heeft en niet achter op het bedrijfsterrein, dat hij zijn auto niet verplaatst heeft en dat [X] met een koffiekan en bekertjes op hem kwam afgelopen en hem koffie heeft aangereikt. Eerst later heeft [appellant] , naar hij verklaart, zijn auto ongeveer drie meter naar voren gereden en even later weer terug naar de plaats waar hij aanvankelijk stond. Verder verklaart [appellant] dat de tractor die [X] gesmeerd had, steeds op dezelfde plaats gestaan heeft zoals aangegeven op de door hem gemaakte tekening (met de voorkant richting weg) en dat op een gegeven moment zowel [X] als [V] bij de achterklep van zijn auto stonden.
Aangekomen op de locatie [adres 2] parkeerde [appellant] niet bij de auto van [V] ter hoogte van nr. […] , hoewel daar volgens de verklaring van [V] wel degelijk plek was, maar net iets uit het zicht, ter hoogte van nr. […], om 08.18 uur. Vervolgens kwam [appellant] maar niet naar het werk, reden waarom [V] , zo verklaart hij, na vijf a tien minuten naar de bus van [appellant] liep om te vragen waar hij bleef. [appellant] verklaart dat [V] niet pas na vijf a tien minuten maar al direct nadat hij geparkeerd had naar hem kwam toegelopen met de vraag “wat doe je nog daar”. Een dergelijke opmerking is echter alleen te verklaren als [appellant] op dat moment al een tijdje geparkeerd stond maar nog niet aan het werk was. Deze conclusie vindt steun in het voicemailbericht op de telefoon van [X] van 08.32 uur die ochtend. Daarop zijn de stemmen van [V] en [appellant] te horen, en is volgens de verklaring van de getuige [Z] te horen dat [V] [appellant] werkinstructies geeft. [appellant] verklaart daarover dat spontaan met zijn telefoon het nummer van [X] gebeld moet zijn, terwijl hij al aan het werk was (een zogenaamd broekzakgesprek). Volgens [appellant] moet dat gekomen zijn door een bepaalde beweging die hij gemaakt heeft. De verklaring van [appellant] dat de opname gemaakt is terwijl hij al aan het werk was, lijkt, gelet op het feit dat [V] in dit opgenomen gesprek werkinstructies geeft aan [appellant] , niet erg waarschijnlijk. Het hof gaat er dan ook van uit dat de voicemailopname is gemaakt op het moment dat [V] [appellant] kwam vragen waar hij bleef. Dit betekent dat [appellant] om 8.18 uur zijn auto heeft geparkeerd, maar die om 8.32 uur nog niet had verlaten om aan het werk te gaan. Een aannemelijke verklaring wat [appellant] in die tussentijd heeft gedaan heeft hij niet gegeven.
10. Naar het oordeel van het hof vinden de verklaringen van [appellant] geen enkele steun in het (overige) bewijsmateriaal, zijn deze op onderdelen daarmee in strijd en op sommige punten aantoonbaar onjuist.
11. Gelet op het feit dat onbestreden is dat de vermiste telefoon in de auto van [appellant] getraceerd is en de telefoon daar weliswaar niet is gevonden maar ook niet is uitgesloten dat de telefoon goed was verborgen of zich in de kleding van [appellant] bevond, gevoegd bij de ongerijmdheden dan wel aantoonbare onjuistheden in de verklaring van [appellant] , komt het hof tot het oordeel dat het niet anders gegaan kan zijn dan dat [appellant] zich de telefoon van Kuipers heeft toegeëigend. De verklaring dat Kuipers en/of [V] de telefoon in zijn auto verstopt zouden hebben om hem een hak te zetten is ongeloofwaardig bij gebrek aan motief en gelegenheid. Dat [appellant] te vaak ziek zou zijn kan voor [X] en/of [V] geen motief opleveren. Dat niemand daadwerkelijk heeft gezien dat [appellant] de telefoon in zijn bezit heeft gehad en dat deze ook niet is gevonden, is in het licht van het overige bewijsmateriaal onvoldoende zwaarwegend voor een ander oordeel.
12. Vorenstaande betekent dat [B.V.] een valide grond had om [appellant] op staande voet te ontslaan. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. De vordering van [appellant] wordt afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van het hoger beroep.