ECLI:NL:GHDHA:2018:1842

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
200.213.363/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal van een bedrijfstelefoon met bewijsproblemen en ongeloofwaardige verklaringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een ontslag op staande voet van een werknemer, [appellant], door zijn werkgever, [B.V.]. De werknemer was in dienst sinds 10 april 2000 en had een bruto maandsalaris van € 2.407,03. Het ontslag werd gegeven op 29 januari 2015, omdat de werknemer beschuldigd werd van diefstal van de bedrijfstelefoon van een collega, [X]. De werkgever baseerde het ontslag op GPS-gegevens van de bedrijfsauto van de werknemer en de telefoon van [X], die op het moment van de diefstal in de nabijheid van de werknemer waren. De werknemer ontkende de beschuldigingen en stelde dat het ontslag onterecht was.

De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de werknemer afgewezen en het ontslag op staande voet bevestigd. In hoger beroep werd de bewijswaardering van de kantonrechter ter discussie gesteld. Het hof concludeerde dat de GPS-gegevens en de verklaringen van getuigen, waaronder [Z], [V] en [X], voldoende bewijs boden voor de diefstal. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de werknemer ongeloofwaardig waren en niet in overeenstemming met het bewijs. Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter dat de werkgever een valide grond had voor het ontslag op staande voet.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de werknemer in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de werkgever tot dat moment waren begroot op € 716,-- aan verschotten en € 2.148,-- aan salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.213.363/02
Rolnummer rechtbank : 4329008/ CV EXPL 15-33300

Arrest van 7 augustus 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R. Scheltes te Rotterdam,
tegen

[naam] Groenvoorzieningen B.V.,

gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [B.V.] ,
advocaat: mr. L.P. Quist te Zwijndrecht.

De procedure

1. In deze zaak is op 3 oktober 2017 een tussenarrest gewezen waarbij [appellant] de gelegenheid geboden is zichzelf alsnog als getuige te laten horen. Het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 22 november 2017, waarna beide partijen geconcludeerd hebben na enquête (de memorie van [B.V.] bevat daarbij een aantal producties) en arrest hebben gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. In deze procedure kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1955, is op 10 april 2000 in dienst getreden van
[B.V.] . Zijn loon bedroeg laatstelijk € 2.407,03 bruto per maand bij een 38-urige
werkweek, met als functie [functienaam] .
2.2
Een collega van [appellant] , de heer [X] (hierna: [X] ) is op 28 januari
2015 rond 7.00 uur in de ochtend aangekomen op het bedrijfsterrein van [B.V.] aan de
[adres 1] . Hij heeft daar, blijkens de factuur met daarop de belgegevens
van zijn van bedrijfswege verstrekte telefoon, die dag om 7.18 uur nog gebeld met zijn echtgenote. Daarna heeft hij liggend op de grond een tractor gesmeerd.
2.3
Volgens het Positie Details Rapport met daarin GPS gegevens van de
bedrijfswagen met kenteken [kentekennummer] (de bedrijfsauto van [B.V.] waarmee [appellant]
rijdt) arriveert [appellant] in deze bedrijfsauto rond 7.32 uur op het bedrijfsterrein van
[B.V.] aan [adres 1] . In de tijd tot vertrek van het bedrijfsterrein heeft [appellant] deze auto even verplaatst en weer teruggezet op de plek waar hij bij aankomst parkeerde.
2.4
Rond 8.00 uur constateert [X] dat hij zijn telefoon kwijt is. Vanaf dat moment
wordt de telefoon van [X] verschillende malen gebeld met de telefoon van de ook op het bedrijfsterrein aanwezige heer [Y] , een collega van [X] en [appellant] . Het belgeluid van de telefoon wordt niet gehoord.
2.5
Op 28 januari 2015, even na 08.10 uur, zijn [V] , een andere werknemer van [B.V.] , en [appellant] , elk met een eigen voertuig, vertrokken naar [adres 2] , waar ter hoogte van huisnummer […] aan het openbaar groen werkzaamheden verricht moesten worden. [appellant] is daarbij achter [V] aangereden. Uit het Voertuig Ritten Rapport van de bedrijfsauto van [V] blijkt dat deze auto om 8.11 uur is vertrokken van [adres 1] en om 8.15 uur aankomt bij [adres 2] alwaar [V] zijn bedrijfswagen heeft geparkeerd. [appellant] is een stukje doorgereden alvorens zijn auto te parkeren ter hoogte van nummer […] . Op een later moment heeft hij zijn auto verplaatst naar een parkeerplaats dichter bij het werk ter hoogte van nummer […] . Blijkens het Positie Details Rapport bevindt de bedrijfswagen van [appellant] zich van 8.18 uur tot 8.57 ter hoogte van [adres 3] . Vanaf 8.58 uur tot 12.23 uur wordt deze bedrijfsauto ter hoogte van [adres 2] geregistreerd.
2.6
De locatiehistorie van de telefoon van [X] , die met behulp van GPS gegevens is vastgesteld, heeft (onder meer) het volgende geregistreerd:
- 7.23 uur [adres 1] ; -.
- 8.15 uur [adres 2];
- 8.18 uur [adres 3] .
Om 8.18 uur wordt voor de laatste maal een signaal door de telefoon afgegeven.
2.7
Rond 8.32 uur is er met de telefoon van [appellant] gebeld naar de telefoon van
[X] . Hiervan is een voicemail bericht opgenomen. Op dit bericht is te horen dat [V]
met [appellant] spreekt.
2.8
Zowel de heer [Z] , werkzaam bij [B.V.] , als de politie heeft de
bedrijfsauto van [appellant] doorzocht. Ook is zijn tas doorzocht. De bedrijfstelefoon van
[X] is niet aangetroffen.
2.9
Op 29 januari 2015 is [appellant] op staande voet ontslagen. Als reden is hieraan
ten grondslag gelegd dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de
bedrijfstelefoon van zijn collega [X] , zodat hij goederen van zijn werkgever heeft
gestolen, althans verduisterd.
2.1
[appellant] heeft ontkend dat hij de telefoon heeft weggenomen, en heeft de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [appellant] in eerste aanleg, kort weergegeven, wedertewerkstelling met doorbetaling van loon. In reconventie vorderde [B.V.] , voor zover in hoger beroep nog van belang, een verklaring voor recht dat met het [appellant] op 29 januari 2015 gegeven ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst van partijen tot een einde gekomen is.
4. De kantonrechter heeft, na getuigenverhoor, bij vonnis van 18 november 2016 in conventie de vordering van [appellant] afgewezen en in reconventie de vordering als hierboven weergegeven, toegewezen.
5. [appellant] kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van het in eerste aanleg gevorderde. In dat kader overweegt het hof als volgt.
6. Het komt in deze zaak neer op de vraag of [appellant] de hem verweten gedraging, diefstal/verduistering van een bedrijfstelefoon, daadwerkelijk heeft begaan. [B.V.] heeft die diefstal/verduistering aan het [appellant] gegeven ontslag op staande voet ten grondslag gelegd en het is ook aan [B.V.] om die grondslag te bewijzen. De kantonrechter is van een en ander ook uitgegaan en heeft op grond daarvan [B.V.] toegelaten tot het bewijs als bedoeld. In dat kader zijn, zoals hiervoor al overwogen, in totaal drie getuigen gehoord, te weten de heren [Z], [V] en [X] . Op grond van die verklaringen en het in het dossier aanwezige schriftelijke bewijsmateriaal heeft de kantonrechter geoordeeld dat [B.V.] geslaagd is in het leveren van het haar opgedragen bewijs. In hoger beroep wordt opgekomen tegen de bewijswaardering door de kantonrechter en heeft [appellant] zichzelf nog als getuige laten horen. De bewijslastverdeling is tussen partijen niet in discussie. In het kader van de bewijswaardering overweegt het hof het volgende.
7. Het hof is van oordeel dat uit het Positie Details Rapport van de bedrijfswagen van [appellant] , in combinatie met de GPS gegevens van de bedrijfstelefoon van [X] , niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de telefoon van [X] zich op de betreffende ochtend vanaf het kwijtraken ervan door [X] tot in elk geval 8.18 uur (het moment van het laatste signaal) in de auto van [appellant] moet hebben bevonden. De locatiegegevens van de bedrijfsauto van [appellant] zijn nauwkeurig en sluiten exact aan bij de route die [appellant] die ochtend heeft gereden, inclusief het aanvankelijk parkeren van de bedrijfsauto ter hoogte van nummer […] en het op een later moment verplaatsen van de auto naar een parkeerplaats ter hoogte van nummer […]. Ook de GPS gegevens van de telefoon zijn nauwkeurig en sluiten tot aan het laatste signaal om 8.18 uur zowel wat de tijd als wat de locatie betreft precies aan bij de gegevens van de bedrijfsauto van [appellant] , die als enige geparkeerd heeft gestaan ter hoogte van nummer […]. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de telefoon van [X] zich in de bedrijfsauto van [appellant] bevond. [appellant] bestrijdt deze conclusie ook niet maar geeft als verklaring dat [X] of [V] op enig moment de telefoon in zijn auto verstopt moet hebben. Het hof overweegt hierover het volgende.
8. Dat de telefoon per ongeluk in de bedrijfsauto van [appellant] terecht kan zijn gekomen, is niet aannemelijk geworden. [appellant] heeft immers verklaard dat er niemand anders in zijn auto heeft gezeten. Bovendien heeft [Y] vanaf circa 8.00 uur meermalen naar de telefoon van [X] gebeld om te proberen deze te traceren, maar heeft niemand het rinkelen van de telefoon gehoord. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat deze zich al bevond in de auto van [appellant] , die een stuk verderop stond, maar dan moet [appellant] de telefoon hebben horen overgaan. Als de telefoon per ongeluk in zijn auto terecht zou zijn gekomen had [appellant] die toen moeten vinden, of was deze waarschijnlijk wel gevonden bij het doorzoeken van de auto van [appellant] . De door [appellant] genoemde mogelijkheid dat iemand anders, bijvoorbeeld [X] of [V] de telefoon in zijn auto verstopt moeten hebben om hem een streek te leveren, wordt eveneens verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat zij hiervoor een motief hadden noch dat zij hiertoe in de gelegenheid zijn geweest. [appellant] is ’s ochtends op het bedrijfsterrein aan [adres 1] immers de hele tijd in zijn auto geweest. Bovendien had [appellant] ook in dat geval de telefoon in zijn auto moeten hebben horen overgaan. Daarnaast staat vast dat de telefoon na 8.18 uur geen signaal meer heeft gegeven, hetgeen er op wijst dat deze toen is uitgezet. Ook hiervan is niet aannemelijk geworden dat dit door een ander kan zijn gedaan dan [appellant] , die op dat tijdstip zijn auto parkeerde ter hoogte van nummer 20/21. Daarbij komt bovendien nog dat, als iemand anders [appellant] een streek had willen leveren door hem op te laten draaien voor de diefstal van een telefoon, aannemelijk is dat deze persoon de telefoon zou hebben verstopt op een plaats waar die bij een controle eenvoudig zou worden gevonden. Het feit dat de auto van [appellant] is doorzocht en daarbij geen telefoon is aangetroffen maakt het door [appellant] geschetste scenario niet aannemelijk.
9. Verder acht het hof voor de bewijswaardering relevant dat [appellant] als getuige op een aantal punten een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd, althans een verklaring die niet aansluit bij de overige bewijsmiddelen. Zo verklaart [appellant] dat op het tijdstip dat hij op de [adres 1] arriveerde, even na 07.30 uur, zijn collega [Y] al op het terrein aanwezig was, terwijl uit de ritteninformatie van de auto van [Y] blijkt dat [Y] pas om 08.00 uur op de [adres 1] aan kwam. Ook uit de verklaring van [X] komt naar voren dat [Y] niet voor 08.00 uur op het bedrijfsterrein van [B.V.] aanwezig was. Verder valt uit de overgelegde stukken (de gps-informatie) af te leiden dat [appellant] zijn bedrijfsauto om 07.36 uur achter op het terrein van [adres 1] parkeerde en om 07.38 uur de auto iets naar voren heeft verplaatst. Uit de verklaringen van [V] en [X] (en de gps-informatie) valt af te leiden dat [appellant] toen zijn auto naast de tractor geplaatst heeft - waar [X] bezig was deze te smeren - en (vanuit de auto) met [X] een praatje heeft gemaakt. Toen [X] klaar was met het smeerwerk is hij op de tractor gestapt en heeft hij deze gekeerd en de tractor met de voorkant naar de weg geplaatst (hetgeen ook blijkt uit de gps-informatie) waarna hij, zo verklaart [X] , met [V] gesproken heeft. [appellant] is toen weer naar achteren gereden, zo blijkt eveneens uit de gps-informatie. De lezing die [appellant] geeft wijkt significant af van de verklaringen van [V] en [X] . Zo verklaart [appellant] dat hij na aankomst op het terrein [adres 1] zijn auto voor een loods geparkeerd heeft en niet achter op het bedrijfsterrein, dat hij zijn auto niet verplaatst heeft en dat [X] met een koffiekan en bekertjes op hem kwam afgelopen en hem koffie heeft aangereikt. Eerst later heeft [appellant] , naar hij verklaart, zijn auto ongeveer drie meter naar voren gereden en even later weer terug naar de plaats waar hij aanvankelijk stond. Verder verklaart [appellant] dat de tractor die [X] gesmeerd had, steeds op dezelfde plaats gestaan heeft zoals aangegeven op de door hem gemaakte tekening (met de voorkant richting weg) en dat op een gegeven moment zowel [X] als [V] bij de achterklep van zijn auto stonden.
Aangekomen op de locatie [adres 2] parkeerde [appellant] niet bij de auto van [V] ter hoogte van nr. […] , hoewel daar volgens de verklaring van [V] wel degelijk plek was, maar net iets uit het zicht, ter hoogte van nr. […], om 08.18 uur. Vervolgens kwam [appellant] maar niet naar het werk, reden waarom [V] , zo verklaart hij, na vijf a tien minuten naar de bus van [appellant] liep om te vragen waar hij bleef. [appellant] verklaart dat [V] niet pas na vijf a tien minuten maar al direct nadat hij geparkeerd had naar hem kwam toegelopen met de vraag “wat doe je nog daar”. Een dergelijke opmerking is echter alleen te verklaren als [appellant] op dat moment al een tijdje geparkeerd stond maar nog niet aan het werk was. Deze conclusie vindt steun in het voicemailbericht op de telefoon van [X] van 08.32 uur die ochtend. Daarop zijn de stemmen van [V] en [appellant] te horen, en is volgens de verklaring van de getuige [Z] te horen dat [V] [appellant] werkinstructies geeft. [appellant] verklaart daarover dat spontaan met zijn telefoon het nummer van [X] gebeld moet zijn, terwijl hij al aan het werk was (een zogenaamd broekzakgesprek). Volgens [appellant] moet dat gekomen zijn door een bepaalde beweging die hij gemaakt heeft. De verklaring van [appellant] dat de opname gemaakt is terwijl hij al aan het werk was, lijkt, gelet op het feit dat [V] in dit opgenomen gesprek werkinstructies geeft aan [appellant] , niet erg waarschijnlijk. Het hof gaat er dan ook van uit dat de voicemailopname is gemaakt op het moment dat [V] [appellant] kwam vragen waar hij bleef. Dit betekent dat [appellant] om 8.18 uur zijn auto heeft geparkeerd, maar die om 8.32 uur nog niet had verlaten om aan het werk te gaan. Een aannemelijke verklaring wat [appellant] in die tussentijd heeft gedaan heeft hij niet gegeven.
10. Naar het oordeel van het hof vinden de verklaringen van [appellant] geen enkele steun in het (overige) bewijsmateriaal, zijn deze op onderdelen daarmee in strijd en op sommige punten aantoonbaar onjuist.
11. Gelet op het feit dat onbestreden is dat de vermiste telefoon in de auto van [appellant] getraceerd is en de telefoon daar weliswaar niet is gevonden maar ook niet is uitgesloten dat de telefoon goed was verborgen of zich in de kleding van [appellant] bevond, gevoegd bij de ongerijmdheden dan wel aantoonbare onjuistheden in de verklaring van [appellant] , komt het hof tot het oordeel dat het niet anders gegaan kan zijn dan dat [appellant] zich de telefoon van Kuipers heeft toegeëigend. De verklaring dat Kuipers en/of [V] de telefoon in zijn auto verstopt zouden hebben om hem een hak te zetten is ongeloofwaardig bij gebrek aan motief en gelegenheid. Dat [appellant] te vaak ziek zou zijn kan voor [X] en/of [V] geen motief opleveren. Dat niemand daadwerkelijk heeft gezien dat [appellant] de telefoon in zijn bezit heeft gehad en dat deze ook niet is gevonden, is in het licht van het overige bewijsmateriaal onvoldoende zwaarwegend voor een ander oordeel.
12. Vorenstaande betekent dat [B.V.] een valide grond had om [appellant] op staande voet te ontslaan. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. De vordering van [appellant] wordt afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 18 november 2016;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [B.V.] tot op heden begroot op € 716,-- aan verschotten (het griffierecht in de zaak met rolnummer 200.213.363/01) en € 2.148,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, M.M. Olthof en J.M.T. van der Hoeven-Oud en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.