Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 augustus 2018
[appellante],
[geïntimeerde],
Het geding
€ 3.389,33
€ 2.950,--
een vermoedenkunnen opleveren van een post-traumatische-stress-stoornis, terwijl de psycholoog slechts melding maakt van posttraumatische stress
klachten t.g.v. de moord op haar vader. Uit deze verklaringen kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld (zoals een post-traumatisch stress syndroom), noch dat dit ziektebeeld (zo daar al sprake van zou zijn) het gevolg is geweest van de directe confrontatie van [appellante] met haar overleden vader (en dus niet van het feit van overlijden op zich). Dit geldt te meer omdat [appellante] de steekpartij zelf niet heeft gezien, en pas enige tijd later hem voor de deur heeft zien liggen toen zij onder begeleiding van een politieagent de woning verliet. Anderzijds blijkt uit de hiervoor onder 2.7 weergegeven verklaring van Jonker, dat [appellante] werd behandeld met EMDR en cognitieve gedragstherapie. Nu EMDR veelal wordt toegepast als traumatherapie en verder vaststaat dat sprake is van een affectieve (familie) relatie en dat als zodanig voldaan is aan het confrontatievereiste, ziet het hof aanleiding een psychiatrische expertise te gelasten ten einde antwoord te verkrijgen op de volgende vragen:
Beslissing
- beveelt partijen in persoon, als het om een rechtspersoon gaat, deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen als hiervoor bedoeld in rechtsoverweging 10.1 en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.J. van der Ven in één der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te Den Haag op
- bepaalt dat, indien één der partijen
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de comparitie niet nodig is;
- bepaalt dat partijen de in rechtsoverweging 10.2 gevraagde informatie en de bescheiden waarop zij overigens een beroep zouden willen doen, zullen overleggen door deze