Schadepost A
12. Ter onderbouwing van het door haar gevorderde schadebedrag stelt INH dat de oorzaak van het op 16 mei 2007 opschorten van de LoI en het niet aangaan van de licentieovereenkomst – hierna ook tezamen aan te duiden als het niet aangaan of niet sluiten van de licentieovereenkomst – door [X N.V.] is dat (toen bleek dat) de aanvrage NL 185 niet op naam van IN1/ [naam 1] stond. Zij beroept zich voor de omvang van de schade met name op een door haar overgelegd rapport van dr. J. Joling en drs I.K. Toxopeus van 3 juli 2014 (productie 17 EA INH) en een aanvullende rapportage van dr. J. Joling van 10 februari 2016 (productie 4 HB INH) – hierna: rapport Joling I en II en tezamen: rapporten Joling. Door INH en in de rapporten Joling wordt ervan uitgegaan dat de voorgenomen samenwerking met [X N.V.] zou zijn doorgegaan en een licentieovereenkomst zou zijn gesloten met een inhoud gelijk aan de toentertijd opgestelde concept-licentieovereenkomst (productie 8 EA INH) en dat de daarin opgenomen schatting van te verwachten verkopen zich (ten minste) zou hebben gerealiseerd als Cuckoo niet verzuimd zou hebben de aanvrage NL 185 in maart 2007 aan IN1 over te dragen. Op basis van dat concept wordt ervan uitgegaan dat IN1 gedurende 10 jaar royalty’s van € 50,-- per verkochte tank zou hebben ontvangen over het in het concept genoemde aantal geschatte verkopen van 2007 tot en met 2016 van in totaal 74.250. Vervolgens zijn de “cash flows uit de inkomsten” (omdat de royalty’s later en per kwartaal zouden worden uitgekeerd) berekend, waarbij over de gemiste royalty’s tot en met 2014 wettelijke rente is berekend van 8,25% en de royalty’s vanaf 1 januari tot en met 31 december 2016 (deels in 2017 te ontvangen) contant zijn gemaakt.
13. Cuckoo heeft in eerste aanleg betwist
dat sprake is van causaal verband tussen haar verzuim om in maart 2007 de aanvrage NL 185 over te dragen en de vermeende schade;
de omvang van de schade;
Voorts heeft Cuckoo zich op de hiervoor in rechtsoverweging 3 vermelde verrekening beroepen.
Ad a. causaal verband/eigen schuld IN1
14. Geen (duidelijke) grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (in rechtsoverwegingen 4.5 tot en met 4.7 van het bestreden vonnis)
- dat er causaal verband (in de zin van een conditio sine qua non) bestaat tussen het niet overdragen van de aanvrage NL 185 in maart 2007 en het op 16 mei 2007 niet sluiten van de licentieovereenkomst door [X N.V.] ;
- dat de schade ten gevolge van het niet sluiten van de licentieovereenkomst aan Cuckoo kan worden toegerekend;
- dat het verweer van Cuckoo dat er andere rechtsgeldige redenen voor het niet sluiten van de licentieovereenkomst waren, niet slaagt.
15. Voor het geval de grieven van INH zouden slagen en dit zou leiden tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis (toewijzing van een hoger schadebedrag) en gelet op een aantal stellingen van Cuckoo in haar MvA/MvG inc die neerkomen op causaliteits/eigen schuld verweren, zal het hof hierna ingaan op de verweren:
dat [X N.V.] niet bereid was op 16 mei 2007 de concept-licentieovereenkomst te sluiten, niet (alleen) omdat de octrooiaanvrage NL 185 niet op naam van IN1/ [naam 1] stond, maar (ook) omdat het octrooi NL 030 evenmin (slechts) op naam van IN1/ [naam 1] stond, de food approval van de tank ontbrak en een acceptabele offerte voor de inkoop en levering van de UV-lampen ontbrak. Cuckoo beroept zich daartoe onder meer op de door haar overgelegde verklaring van [naam 3] van 10 juni 2016 (productie 9 HB Cuckoo);
dat het niet overdragen van de aanvrage NL 185 niet in de weg stond aan het verkopen van de pop-up tank, zonder verwisselbare transparante plaat, in welk verband zij stelt dat het octrooi NL 185 geen waarde had; en
dat [X N.V.] heeft gedwaald en de licentieovereenkomst op grond daarvan (later) is vernietigd.
Ad a1: Relevante oorzaken voor het niet sluiten van de licentieovereenkomst?
16. Het hof begrijpt dat Cuckoo niet betwist dat de omstandigheid dat de aanvrage NL 185 niet op naam van IN1/ [naam 1] stond een (van de) reden(en) was voor [X N.V.] voor het niet aangaan van de licentieovereenkomst. Voor zover dit anders zou zijn faalt dit verweer van Cuckoo. Vaststaat dat [X N.V.] pas tijdens de laatste bijeenkomst van partijen in mei 2007 vernam dat de aanvrage NL 185 niet op naam van IN1 (of [naam 1] ) stond (aldus ook Cuckoo, vergelijk punt 30 MvA/MvG inc.). Dat de omstandigheid dat de aanvrage NL 185 in mei 2007 niet op naam van IN1 (of [naam 1] ) stond (een) reden was voor [X N.V.] om de licentieovereenkomst niet aan te gaan volgt uit voormelde door Cuckoo overgelegde verklaring van [naam 3] en valt ook af te leiden uit de tekst van de concept-licentieovereenkomst, waarin uitdrukkelijk bepaald is dat IN1 houdster is van de aanvrage NL 185, dat een licentie wordt verleend en dat royalty’s zullen worden betaald. Ook valt dit af te leiden uit het door de toenmalige advocaat van IN1, mr. C.J.J.C van Nispen in zijn pleitnota in hoger beroep in een tussen partijen in 2007/2008 gevoerd kort geding (productie 18 EA INH) gestelde, dat in zoverre niet is betwist. Mr. van Nispen, die zelf in mei 2007 betrokken was bij het overleg over de licentieovereenkomst met [X N.V.] , stelt in punt 18 van zijn pleitnota immers:
“Dat Cuckoo de octrooiaanvrage niet had overgedragen, bleek Inno Nautic pas op 16 mei 2007 toen zij op het punt stond met [X N.V.] een licentieovereenkomst af te sluiten en [X N.V.] bevestiging vroeg dat de octrooiaanvrage op Inno Nautics naam stond. Een telefoontje mijnerzijds naar de betrokken octrooigemachtigde [de octrooigemachtigde] leerde dat Cuckoo haar verplichting terzake niet was nagekomen. Voor [X N.V.] was dit aanleiding om de deal af te blazen; (…).”Zo Cuckoo heeft bedoeld te betwisten dat de tenaamstelling van de octrooiaanvrage NL 185 een reden was voor [X N.V.] om de licentieovereenkomst niet te sluiten heeft Cuckoo dat verweer dan ook onvoldoende onderbouwd.
17. Cuckoo heeft gesteld dat deze beslissing van [X N.V.] (mede) een gevolg was van andere (aan IN1/ [naam 1] toe te rekenen) omstandigheden, namelijk de tenaamstelling van het octrooi NL 030, het ontbreken van de food-approval en het ontbreken van een acceptabele offerte voor de inkoop van de UV-lampen. INH heeft betwist dat deze omstandigheden (ook) reden waren voor [X N.V.] om in mei 2007 de licentieovereenkomst niet aan te gaan.
18. INH heeft gemotiveerd betwist dat de (onjuiste) tenaamstelling van het octrooi NL 030 voor [X N.V.] een (van de) reden(en) was om in mei 2007 de licentieovereenkomst niet te sluiten, al omdat dat niet mogelijk was nu [X N.V.] pas enige tijd na mei 2007 op de hoogte kwam van de tenaamstelling van het octrooi NL 030, namelijk in 2008 (punt 2.18 MvA inc) of augustus 2007 (pagina 5 akte van 18 juli 2014 en punt 18 ev. van de akte van 24 september 2014). Dat de tenaamstelling van het octrooi NL 030 in mei 2007 niet aan [X N.V.] bekend was en dus geen reden kon zijn voor het niet sluiten van de overeenkomst, is door INH gesteld en door de rechtbank overwogen in rechtsoverweging 4.5 van het vonnis, welke stelling en welk oordeel door Cuckoo in hoger beroep niet (gemotiveerd) zijn bestreden. Ook in de verklaring van [naam 3] wordt de tenaamstelling van het octrooi NL 030 niet als reden voor het niet sluiten van de licentieovereenkomst genoemd. Ook is niet bestreden dat de tenaamstelling van het octrooi NL 030 niet is aangevoerd door [X N.V.] als reden om de licentieovereenkomst niet te sluiten (hetgeen gelet op het bovenstaande ook niet mogelijk was). De stelling van Cuckoo dat de omstandigheid dat het octrooi NL 030 niet op naam van (uitsluitend) IN1/ [naam 1] stond een reden was voor het niet tekenen van de licentieovereenkomst in mei 2007 is dan ook onvoldoende onderbouwd.
Dat de tenaamstelling van het octrooi NL 030 overigens niet (meer) van (doorslaggevend) belang voor [X N.V.] was, is overigens ook af te leiden uit de omstandigheid dat [X N.V.] in september 2009 aan IN1/ [naam 1] heeft voorgesteld alsnog de pop-up-tank samen op de markt te brengen, terwijl zij toen bekend was met de onjuiste tenaamstelling van het octrooi NL 030 en dit octrooi zelfs al (per 1 april 2009) was vervallen.
19. Naar het oordeel van het hof geldt ook voor de andere twee omstandigheden, die Cuckoo als redenen voor het niet sluiten van de licentieovereenkomst noemt – het ontbreken van een food-approval en een acceptabele offerte voor de UV-lampen –, dat onvoldoende is onderbouwd dat zij reden waren voor het niet sluiten van de licentieovereenkomst, in het licht van de volgende omstandigheden:
- als vaststaand moet worden aangenomen dat een food-approval helemaal niet bestaat en er voor het gebruik van de tank als drinkwatertank geen eisen zijn geformuleerd, nu INH dat, onder verwijzing naar een verklaring van het European Certification Bureau Nederland – hierna: ECB – van 23 mei 2014 (productie 19 EA INH) heeft gesteld en Cuckoo dit niet gemotiveerd heeft betwist. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom het ontbreken daarvan een reden zou zijn de licentieovereenkomst niet te sluiten, ook niet wanneer eerder zou zijn afgesproken dat IN1/ [naam 1] daarvoor zou zorgen. Overigens is niet in geschil dat de vuilwatertank-certificering al voor mei 2007 was verkregen;
- INH heeft onbetwist gesteld dat IN1/ [naam 1] met Sadechaf UV een (relatief) erg goedkope UV-lamp had ontwikkeld, namelijk van € 29,50 en dat Sadechaf in 2009 1000 van deze lampen aan Cuckoo/ [X N.V.] heeft geleverd. In zijn verklaring stelt [naam 3] dat de bij de bespreking in mei 2007 aanwezige offerte betrekking had op 10.000 stuks en dat dat een te grote investering was; hij stelt niet dat de prijs per lamp onacceptabel was of de aangeboden lamp niet geschikt was of dat het niet mogelijk was minder lampen te bestellen (uit de latere bestelling door [X N.V.] /Cuckoo valt het tegendeel af te leiden). Nu niet gesteld of gebleken is dat IN1 en [X N.V.] concrete afspraken hadden gemaakt over de inhoud van de offerte voor de UV-lampen en het kennelijk ook mogelijk was een geringer aantal lampen te bestellen, valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet te zien waarom sprake zou zijn van een onacceptabele offerte, die reden was de licentieovereenkomst niet te sluiten;
- [X N.V.] heeft in september 2009, na het vonnis van de rechtbank van 9 september 2009, terwijl er nog steeds geen food-approval was (het hof gaat daarvan uit nu vaststaat dat er geen food-approval bestaat) en [X N.V.] inmiddels de in de offerte aangeboden UV-lampen had gekocht, aan IN1/ [naam 1] voorgesteld alsnog de pop-up-tank samen op de markt te brengen, waaruit is af te leiden dat deze omstandigheden geen reden waren om de licentieovereenkomst of een vergelijkbare overeenkomst, waarbij IN1 een vergoeding bij verkoop van de pop-up tank zou ontvangen, te sluiten;
- er is van uit te gaan, gelet op hetgeen de rechtbank daarover, in hoger beroep onbestreden, heeft overwogen en INH onbetwist heeft gesteld, dat [X N.V.] in mei 2007 het ontbreken van de food-approval en een acceptabele offerte over de UV-lampen niet als gronden voor het niet aangaan van de licentieovereenkomst heeft aangevoerd. [naam 3] stelt ook niet in zijn verklaring dat dit wel is aangevoerd. Ook dit is een aanwijzing dat [X N.V.] deze omstandigheden niet relevant achtte voor het al dan niet aangaan van de licentieovereenkomst.
20. Nu de stelling van Cuckoo dat de licentieovereenkomst door [X N.V.] (ook) niet is gesloten om voormelde (andere) redenen, in het licht van voornoemde omstandigheden niet voldoende concreet is onderbouwd, gaat het hof daaraan voorbij en komt het aan de bewijsaanbiedingen op dit punt niet toe.
21. Ook als daarover anders geoordeeld zou moeten worden is, gelet op het bovenstaande in ieder geval onvoldoende onderbouwd dat [X N.V.] de licentieovereenkomst ook niet zou hebben gesloten als de aanvrage NL 185 tijdens de bijeenkomst in mei 2007
welop naam van IN1/ [naam 1] had gestaan, dus wanneer het nalaten van Cuckoo wordt weggedacht. [naam 3] stelt dat ook niet in zijn verklaring. Een geval van hypothetische causaliteit doet zich hier niet voor.
22. Als er ten slotte zou moeten worden geoordeeld dat Cuckoo heeft bedoeld te stellen dat sprake is van samenwerkende oorzaken en [X N.V.] de licentieovereenkomst niet heeft getekend omdat én de aanvrage NL 185 niet op naam van IN1/ [naam 1] stond én de food-approval ontbrak én een acceptabele offerte voor de UV-lampen ontbrak (de tenaamstelling van het octrooi NL 030 kan in mei 2007 geen reden voor die beslissing van [X N.V.] zijn geweest omdat zij daarvan niet op de hoogte was, zie hiervoor rechtsoverweging 18), in die zin dat wanneer een van die omstandigheden wordt weggedacht de licentieovereenkomst wel zou zijn gesloten, bestaat er een conditio sine qua non verband tussen het verzuim van Cuckoo en het niet sluiten van de licentieovereenkomst, maar doet Cuckoo de facto een beroep op eigen schuld van IN1, waardoor haar vergoedingsplicht vervalt of wordt verminderd.
23. De bewijslast van de eigen schuld van IN1 rust op Cuckoo. Zij verwijt het ontbreken van de foodapproval en een acceptabele offerte voor de UV-lampen immers aan IN1.
Nu de food-approval niet bestaat is de omstandigheid dat die ontbrak niet als een aan IN1 toe te rekenen omstandigheid aan te merken, althans heeft Cuckoo dat onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor het verwijt dat een acceptabele offerte voor een UV-lamp ontbrak. Nu niet gesteld of gebleken is dat IN1 en [X N.V.] concrete afspraken hadden gemaakt over de inhoud van de offerte voor de UV-lampen, niet gesteld of gebleken is dat bezwaar bestond tegen de desbetreffende UV-lamp of de prijs daarvan en het kennelijk ook mogelijk was een geringer aantal lampen te bestellen, is geen sprake van een aan IN1 toe te rekenen omstandigheid waardoor de vergoedingsplicht van Cuckoo wordt verminderd, althans heeft Cuckoo onvoldoende onderbouwd waarom dat wel het geval zou zijn.
24. Voor zover nodig wordt in aanvulling op rechtsoverweging 21 en 23 nog opgemerkt dat om de hiervoor vermelde redenen de “andere oorzaken” niet in de risicosfeer van IN1 liggen.
25. Het verweer van Cuckoo dat zij niet aansprakelijk is voor de door IN1 geleden schade door het niet sluiten van de licentieovereenkomst omdat daarvoor (ook) andere oorzaken waren, faalt derhalve.
Ad a2. De stelling van Cuckoo dat het octrooi niet relevant was
26. Ook als juist zou zijn dat een vergelijkbare pop-up tank op de markt gebracht had kunnen worden zonder over het octrooi NL 185 te beschikken, doet dat niet af aan het causaal verband tussen de omstandigheid dat IN1 niet over de aanvrage NL 185 beschikte en het niet sluiten van de licentieovereenkomst in mei 2007. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen gaat het hof er immers van uit dat [X N.V.] niet bereid was de licentieovereenkomst met IN1 aan te gaan omdat (en zolang) IN1/ [naam 1] niet de rechthebbende op de aanvrage NL 185 was. Dat is ook begrijpelijk nu het juist ging om een licentie met betrekking tot dat octrooi. Het hof merkt nog op dat IN1 en [naam 1] kort na 16 mei 2007 in kort geding van Cuckoo overdracht van de aanvrage NL 185 hebben gevorderd, maar deze vordering bij kort geding-vonnis van 23 juli 2007 is afgewezen. Dat IN1 dan maar toen (zelf), zonder over de aanvrage NL 185 te beschikken, een pop-up tank op de markt had moeten en kunnen (laten) brengen heeft Cuckoo niet (voldoende onderbouwd) gesteld.
27. Aan de tussen partijen gevoerde discussie over “de waarde” van het octrooi NL 185 en de daarop gebaseerde PCT-aanvrage, over de vraag of IN1 in de aanvrage NL 185 bij tijdige overdracht daarvan verbeteringen had kunnen aanbrengen en over de reden waarom het octrooi NL 185 al na zes jaar is vervallen (volgens INH is dit te wijten aan Cuckoo omdat [X N.V.] niet tijdig een nieuwheidsrapport heeft aangevraagd), kan hier als niet (meer) relevant worden voorbijgegaan. Immers voor de beantwoording van de vraag of causaal verband aanwezig is tussen het verzuim van Cuckoo en de gederfde inkomsten door het niet sluiten van de licentieovereenkomst, is niet relevant hoe sterk het octrooi was, of daaraan verbeteringen hadden kunnen worden aangebracht en wat de reden was van het verval na 6 jaar. Ook INH gaat daarvan inmiddels kennelijk uit. Overigens merkt het hof op dat INH zelf deze discussiepunten in deze procedure aan de orde heeft gesteld door Cuckoo te verwijten dat niet tijdig verbeteringen aan de aanvrage NL 185 konden worden aangebracht en dat het octrooi NL185 na zes jaar is vervallen. Thans vordert INH niet langer schade op grond van voormelde verwijten.
Ad a3. De stelling van Cuckoo dat [X N.V.] de licentieovereenkomst heeft vernietigd
28. Anders dan Cuckoo herhaaldelijk stelt heeft [X N.V.] de licentieovereenkomst niet vernietigd. Deze is nooit tot stand gekomen. Dit verweer is dan ook op een onjuist uitgangspunt gebaseerd en kan al daarom niet slagen. Wel is de in de LoI neergelegde overeenkomst op een door [X N.V.] in 2008 in reconventie ingestelde vordering door het hof in zijn arrest van 26 juli 2011 vernietigd wegens dwaling over de tenaamstelling van de aanvrage NL 185 en de tenaamstelling van het octrooi NL 030. Kennelijk bedoelt Cuckoo zich hierop te beroepen en/of bedoelt zij te stellen dat de licentieovereenkomst na mei 2007 door [X N.V.] zou zijn vernietigd, in welk verband het hof opmerkt dat ook INH ten onrechte spreekt over vernietiging van de licentieovereenkomst. De omstandigheid dat de LoI later (in 2011) is vernietigd kan aan het causaal verband tussen het verzuim van Cuckoo en de schade door het niet sluiten van de licentieovereenkomst slechts afdoen (dit causaal verband “doorbreken”) als dit een reden zou zijn om aan te nemen dat [X N.V.] de licentieovereenkomst na deze te hebben gesloten in mei 2007, zou hebben vernietigd (uitsluitend) op grond van de onjuiste tenaamstelling van het octrooi NL 030 en dat deze vordering in dat stadium ook nog zou zijn toegewezen. Om dat aan te nemen heeft Cuckoo onvoldoende gesteld. Dit geldt te meer nu:
- het octrooi NL 030 volgens het Octrooicentrum Nederland blijkens haar nietigheidadvies van 30 mei 2008 nietig was en in artikel 12.4 van de concept-licentieovereenkomst is bepaald dat gehele of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de Octrooien of één daarvan geen effect zal hebben op de geldigheid van deze overeenkomst; en
- [X N.V.] in september 2009 nog aan IN1/ [naam 1] heeft voorgesteld alsnog de pop-up-tank samen op de markt te brengen, terwijl zij toen bekend was met de onjuiste tenaamstelling van het octrooi NL 030 en dit octrooi zelfs al (per 1 april 2009) was vervallen.
29. Op grond van het bovenstaande falen voormelde verweren en neemt het hof aan dat causaal verband bestaat tussen het verzuim van Cuckoo om de aanvrage NL 185 in maart 2007 over te dragen aan IN1 (of [naam 1] ) en de schade door het niet sluiten van de licentieovereenkomst met [X N.V.] .
Ad b. Omvang van de schade
30. Degene die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is schade lijdt, dient zoveel mogelijk te worden gebracht in de situatie waarin hij zonder die gebeurtenis zou hebben verkeerd. De omvang van de te vergoeden schade dient te worden vastgesteld door de hypothetische situatie waarin IN1 (vermoedelijk) zou hebben verkeerd als de licentieovereenkomst in mei 2007 zou zijn gesloten te vergelijken met de feitelijke situatie waarin IN1 daarna is komen te verkeren. Bij de begroting van de schade en de wijze waarop de begroting moet plaatsvinden heeft de rechter grote vrijheid. Indien de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zoals in casu naar het oordeel van het hof het geval is, zal de schade geschat moeten worden, waarbij rekening is te houden met alle omstandigheden van dit geval.
31. INH heeft zich ter onderbouwing van haar vordering beroepen op de rapporten Joling. Haar schadeberekening is gebaseerd op het uitgangspunt dat de in de concept-licentieovereenkomst opgenomen aantallen verwachte verkopen (minimaal) gerealiseerd zouden zijn als de licentieovereenkomst in mei 2007 zou zijn gesloten. Zij stelt daartoe dat namens [X N.V.] door de heren [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] te kennen is gegeven dat een jaarlijks aantal te verkopen tanks van 15.000 tot 20.000 op termijn mocht worden verwacht, dat de in de licentieovereenkomst genoemde aantallen te verkopen tanks minimale aantallen waren en dat het een door [X N.V.] opgestelde en door partijen gezamenlijk gedragen prognose was. Cuckoo betwist voormelde stellingen en bestrijdt dat deze aantallen als basis voor enige schadeberekening kunnen gelden. In dit verband stelt zij dat het concept van de licentieovereenkomst door de advocaat van IN1 is opgesteld en de daarin opgenomen schattingen van IN1 afkomstig zijn. Zij stelt dat deze aantallen voor [X N.V.] niet acceptabel waren als minimumafnameverplichting en dat daarom de in het eerste concept van de licentieovereenkomst opgenomen bepaling dat dit minimaal gegarandeerde aantallen waren op uitdrukkelijk verzoek van [X N.V.] is geschrapt en in (artikel 6.4 van) de concept-licentieovereenkomst op verzoek van [X N.V.] is bepaald:
“Onderstaand is een schatting opgenomen van de te verwachten verkopen zonder dat Inno
Nautic daaraan enig recht kan ontlenen”.
Dit laatste heeft INH niet betwist. Cuckoo beroept zich voorts op de door haar overgelegde verklaring van [naam 3] dat hij met [naam 1] over de geschatte aantallen heeft gesproken, maar gezegd heeft dat die aantallen veel te hoog en te onzeker waren om een garantie te geven vanwege diverse onzekere factoren (dat het een nieuw product betrof, met een relatief hoge prijs, gebaseerd op te wijzigen Nederlandse wetgeving). Hij heeft er echter wel mee ingestemd deze aantallen in de overeenkomst te laten staan.
32. Het hof concludeert dat niet in geschil is dat [X N.V.] de genoemde aantallen te hoog vond om de verplichting tot betaling van royalty’s over deze aantallen op zich te nemen en/of deze
aantallen te garanderen, maar dat zij er wel mee heeft ingestemd om deze aantallen in
de overeenkomst op te nemen en dat partijen eigenlijk alleen twisten over de vraag of de geschatte aantallen van [X N.V.] of van INH afkomstig waren en “door beide partijen gedragen werden”. Op grond van het bovenstaande gaat het hof er enerzijds van uit dat het noemen van voormelde aantallen in de concept-licentieovereenkomst onvoldoende is om aan te nemen dat (minimaal) deze aantallen zouden zijn verkocht en IN1 daarover royalty’s zou hebben ontvangen als de licentieovereenkomst zou zijn gesloten, zodat de schade niet zonder meer kan worden gelijkgesteld aan royalty’s over deze aantallen. Nadat [X N.V.] geweigerd had te garanderen dat deze aantallen minimaal gehaald zouden worden, was geen sprake meer van minimale aantallen, zoals INH stelt. Anderzijds leidt het hof uit de omstandigheid dat deze schattingen in de concept-licentieovereenkomst zijn blijven staan wel af dat zij enige betekenis moeten hebben gehad. Alle omstandigheden in aanmerking nemende gaat het hof ervan uit dat het opnemen van deze aantallen aldus moet worden begrepen dat partijen ervan uitgingen dat, als alles meezat (als alle toen nog onzekere factoren gunstig zouden uitpakken, met name of de nieuwe regelgeving zou leiden tot een (grote) vraag naar de pop-up tank), deze aantallen haalbaar waren, anders gezegd: dat er een kans was dat die aantallen gehaald zouden worden. In elk geval mocht IN1 daarvan redelijkerwijs uitgaan. Gelet op het bovenstaande acht het hof niet relevant van wie de genoemde aantallen afkomstig waren, of deze “door beide partijen gedragen werden” en of het (aanvankelijk) minimale schattingen waren. Aan de hierop betrekking hebbende bewijsaanbiedingen gaat het hof dan ook als niet ter zake dienende voorbij.
33. Het hof dient thans een schatting te maken van de kans dat de in de concept-licentieovereenkomst opgenomen (geschatte) aantallen verkopen zich zouden hebben gerealiseerd als de licentieovereenkomst was gesloten. Voor het bepalen van die kans neemt het hof het volgende in aanmerking.
34. Cuckoo betwist gemotiveerd dat de tank een commercieel succes zou zijn geworden en dat meer dan een zeer gering aantal tanks verkocht zou zijn, laat staan dat de in de concept-licentieovereenkomst opgenomen geschatte aantallen verkopen gerealiseerd zouden zijn, als de licentieovereenkomst zou zijn gesloten. Zij stelt daartoe, onder verwijzing naar een door haar overgelegde rapport van drs. E. Ongering van november 2010 (productie 5.8 EA Cuckoo) – hierna: rapport Ongering –en een aantal artikelen in (vak)bladen (producties 12 en 12a tot en met 12d HB Cuckoo), dat weliswaar per 1 januari 2009 in Nederland een lozingsverbod (verbod om toiletwater te lozen op het oppervlaktewater) is ingevoerd en dat pleziervaartuigen die vanaf 1997 op de Europese markt zijn gebracht op grond van de Europese Richtlijn pleziervaartuigen 2003/44/EG voorzien moeten zijn van een reservoir om vuilwater op te vangen of een ruimte om een (tijdelijk) reservoir te plaatsten op plekken waar een lozingsverbod geldt, maar dat dat niet tot een commercieel succes van de pop-up tank zou hebben geleid omdat:
- ter voldoening aan de per 1 januari 2009 ingevoerde Nederlandse wetgeving geen vuilwatertank nodig is en er goedkopere alternatieven bestaan om aan het lozingsverbod te voldoen, zoals de installatie van een droog of chemisch toilet of een harde vuilwatertank;
- deze wetgeving niet of slecht wordt gehandhaafd;
- voldoende voorzieningen om vuilwatertanks te legen (loosputten) ontbraken en ontbreken;
- vergelijkbare wetgeving in diverse landen ontbreekt
- de pop-up tank aanzienlijk duurder is dan de gangbare harde vuilwatertanks en flexibele of harde drinkwatertanks;
- de financiële en economische crisis vanaf 2008/2009 met name op luxe markten, zoals die van pleziervaartuigen zijn tol heeft geëist; en
- dat voor het aanbrengen van de pop-up tank in nieuwe schepen – waar inbouw van een vuilwatertank voor Europese schepen wel verplicht is op grond van een Europese Richtlijn – nauwelijks markt is, omdat het efficiënter en goedkoper is daarbij een bestaande tank of een in grotere aantallen op maat vervaardigde harde tank in te bouwen en in 2005 in een convenant met importeurs en leveranciers is afgesproken dat alle nieuwe pleziervaartuigen standaard een opvangvoorziening voor vuilwater aan boord krijgen.
In het rapport Ongering is verder vermeld dat [X N.V.] wereldwijd in 2007 in totaal 3181, in 2008 in totaal 2442, in 2009 in totaal 1631 en in de eerste negen maanden van 2010 in totaal 1183 (verschillende soorten) vuilwatertanks heeft verkocht. Hieruit valt af te leiden dat (enige tijd) voor de invoering van het lozingsverbod de verkoop van vuilwatertanks is gestegen maar vervolgens vanaf 2009 weer is afgenomen. Voorts stelt hij dat de pop-up tank nauwelijks zou zijn verkocht als drinkwatertank omdat in de meeste boten al een veel goedkopere drinkwatertank is geïnstalleerd en er geen daartoe dwingende regelgeving bestaat, zodat een nieuwe toepassing van een drinkwatertank op een slecht bereikbare plaats nauwelijks voorkomt.
35. INH heeft het rapport Ongering en voormelde verweren en stellingen over voor de verkoop relevante omstandigheden niet betwist, behoudens
- haar verwijt dat in het rapport Ongering geen rekening is gehouden met verkopen van de pop-up tank als drinkwatertank, waarbij zij verwijst naar een door haar overgelegde verklaring van [naam 1] (productie 23 EA INH), maar waarbij niet wordt ingegaan op voormelde redenen die Ongering en Cuckoo geven voor ontbreken van verkopen als drinkwatertank; en
- haar stelling, onder verwijzing naar een verklaring van [naam 6] van ECB van 23 mei 2014 (productie 19 EA INH), dat in 2016 het installeren van (vuilwater)tanks in pleziervaartuigen verplicht wordt (is geworden) op grond van een nieuwe Pleziervaartuigenrichtlijn 2013/53/EC, waaraan zij echter geen consequenties verbindt voor de relevante schadeperiode (2007-2016).
Aan deze betwistingen/stellingen gaat het hof dan ook als onvoldoende onderbouwd of relevant voorbij.
36. Gelet op het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat de voormelde, door Cuckoo en in het rapport Ongering genoemde, omstandigheden zich hebben voorgedaan en een sterk negatieve invloed zouden hebben gehad op de verkopen van de pop-up tank als de licentieovereenkomst in mei 2007 zou zijn gesloten, en dus de kans dat de in de licentieovereenkomst genoemde aantallen zouden zijn gehaald, aanzienlijk hebben verminderd.
37. Voorts stelt Cuckoo, ter onderbouwing van haar verweer tegen de schadeomvang dat [X N.V.] de pop-up tank in 2009 een aantal maanden op de markt heeft gebracht en toen slechts enkele (10) tanks heeft verkocht en dat daarna nooit meer enige pop-up tank is verkocht, niet door INH of een met haar gelieerde vennootschap en ook niet door een derde. INH stelt dat uit de voorraadopgaven van [X N.V.] blijkt dat zij in 2009 140 tanks heeft verkocht. Voorts heeft zij onbetwist gesteld dat het eerste jaar geen representatief beeld geeft omdat algemeen bekend is dat verkopen van een nieuw product langzaam op gang komen en dat de verkoopcijfers bovendien negatief zijn beïnvloed door de negatieve publiciteit met betrekking tot de rechtszaken tussen [X N.V.] en IN1.
38. Het hof acht niet relevant hoeveel tanks [X N.V.] in 2009 in vijf maanden precies heeft verkocht – uit de voorraadopgave (productie 5 HB INH) blijkt overigens dat er nog 940 tanks van de ongeveer 1000 aan [X N.V.] geleverde tanks (zie rechtsoverweging 4.13 van het bestreden vonnis en de door INH overgelegde facturen van de in 2009 geleverde tanks (productie 1 HB INH)), aanwezig waren –, omdat dat onvoldoende zegt over de verkopen die in de periode van 2007 tot en met 2016 door [X N.V.] zouden zijn gerealiseerd als de licentieovereenkomst in mei 2007 zou zijn gesloten, in het bijzonder in aanmerking nemende:
- dat de tank in 2009 slechts zeer kort op de markt is geweest;
- 2007 blijkens het rapport Ongering een veel gunstiger jaar voor de verkoop was dan 2009 (waarin door [X N.V.] twee maal zoveel vuilwatertanks werden verkocht als in 2009); en
- niet gemotiveerd is betwist dat de daadwerkelijke omzet in 2009 door [X N.V.] negatief is beïnvloed door (negatieve publiciteit over) de geschillen tussen IN1/ [naam 1] enerzijds en [X N.V.] /Cuckoo anderzijds.
Uit de verkopen kan naar het oordeel van het hof dan ook niet méér worden afgeleid dan dat er in ieder geval (enige) belangstelling voor de pop-up tank bestond, maar niet hoe de situatie zou zijn geweest als de tank in 2007 in de toen bestaande veel gunstiger situatie op de markt zou zijn gekomen.
39. Ook acht het hof voor het beantwoorden van de vraag hoe de hypothetische situatie in de periode 2007 tot en met 2016 zou zijn geweest als de licentieovereenkomst in 2007 zou zijn gesloten niet van doorslaggevend belang of in de werkelijke situatie de pop-up tank of een daarmee vergelijkbare tank door anderen dan [X N.V.] na 2009 is verkocht. Ook als juist zou zijn dat de poging van de met INH gelieerde vennootschap InnoTank om de pop-up tank vanaf 2013 te verkopen niet zou zijn geslaagd, zoals Cuckoo stelt, valt daar niet (met voldoende zekerheid) uit af te leiden dat het ook [X N.V.] in de periode 2007 tot en met 2016 niet zou zijn gelukt de pop-up tank met (enig) succes te verkopen, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid hoeveel tanks [X N.V.] zou hebben verkocht, alleen al omdat de omstandigheden waaronder InnoTank de tank probeerde te verkopen relevant verschillen van de omstandigheden waaronder [X N.V.] de tank in 2007 op de markt zou hebben gebracht. [naam 1] en met hem gelieerde vennootschappen hebben immers, naar Cuckoo zelf onder verwijzing naar de verklaring van [naam 7] (productie 5.2 EA Cuckoo) stelt, jarenlang veel energie en geld gestoken in de vele procedures en veel schulden gemaakt, terwijl derden niet bereid waren om te investeren in het op de markt brengen van de pop-up tank door [naam 1] of “zijn vennootschappen”. Dit was uiteraard geen gunstige – en zeker niet een met de positie van [X N.V.] die, naar INH onbetwist heeft gesteld, een grote bonafide speler in de pleziervaartuigen-branche was met circa 10.000 dealers in 100 landen, vergelijkbare – positie om een nieuw product op de markt te brengen.
40. Nu de Europese en Amerikaanse octrooi(aanvrag)en op naam van [naam 1] staan kunnen er naar het oordeel van het hof geen relevante conclusies getrokken worden uit de omstandigheid dat derden de pop-up tank of een daarmee vergelijkbare tank niet op de markt hebben gebracht.
41. Het bovenstaande brengt mee dat het hof er enerzijds vanuit gaat dat de kans dat, indien de licentieovereenkomst in mei 2007 zou zijn gesloten, de daarin genoemde verkoopaantallen in de periode 2007 tot en met 2016 zouden zijn gehaald, niet hoog kan worden ingeschat. Daarbij kan ook enige betekenis niet worden ontzegd aan het feit dat de verkopen in de werkelijke situatie daar sterk bij zijn achtergebleven. Hoewel de werkelijke situatie in zoverre niet veel zegt over de hypothetische situatie omdat in de werkelijke situatie het in 2007 bestaande ‘momentum’ onder de gunstige omstandigheden, waarvan in de concept-licentieovereenkomst werd uitgegaan (zoals de rol van [X N.V.] bij de verkoop) niet is kunnen worden gegrepen, zou, wanneer de uitvinding van NL 185 het belang heeft dat INH daaraan toekent, verwacht kunnen worden dat in die werkelijke situatie ook later nog, ondanks het verlies van dat ‘momentum’ en ook zonder [X N.V.] , de pop up-tanks in serieuze(re) aantallen afzet hadden gevonden.
Anderzijds gaat het hof ervan uit dat in de hypothetische situatie wel relevante verkoop zou hebben plaatsgevonden omdat:
- 2007 en 2008 (in afwachting van de nieuwe regelgeving) blijkens het rapport Ongering topjaren waren voor de verkoop van vuilwatertanks en, naar het hof aanneemt, daarmee zeer goede jaren waren om de nieuwe tank in de markt te zetten (het hiervoor genoemde ‘momentum’);
- [X N.V.] in 2009 in enkele maanden in ieder geval een aantal tanks heeft verkocht;
- [X N.V.] daarna (ondanks de geringe verkoop tot dan toe) in september 2009 nog steeds geloofde in de commerciële mogelijkheden van de tank, daar zij IN1/ [naam 1] toen voorstelde de tank alsnog samen op de mark te brengen;
- [X N.V.] , naar INH onbetwist heeft gesteld, een mondiale speler was in de pleziervaartuigen-branche, die met circa 10.000 dealers in 100 landen een aanzienlijke verkoop- en distributiekracht heeft;
- de deskundige van Cuckoo, Ongering, in zijn rapport van november 2010, dat (dus) is geschreven nadat partijen al een geschil hadden over deze kwestie en Cuckoo was veroordeeld tot schadevergoeding, er vanuit gaat dat een substantieel aantal (vuilwater)tanks had kunnen worden afgezet door [X N.V.] vanaf 2007; hij spreekt immers over een schatting van een jaarlijkse wereldwijde afzet van 2000 pop-up (vuilwater)tanks van [X N.V.] .
42. Al het bovenstaande in aanmerking nemende schat het hof de kans dat [X N.V.] , indien de licentieovereenkomst in mei 2007 zou zijn gesloten, in de periode van 2007 tot en met 2016 de in de concept-licentieovereenkomst geschatte aantallen pop-up tanks (74.250) zou hebben verkocht, op 30% . Dit komt er op neer dat zij in die periode 24.750 pop-up tanks zou hebben verkocht. Hiervan uitgaande schat het hof de door IN1 in de periode 2007 tot en met 2016 gederfde royalty’s door het niet sluiten van de licentieovereenkomst, in aanmerking nemende dat Cuckoo de in de rapporten Joling toegepaste berekeningswijze en licentievergoeding per tank niet gemotiveerd heeft bestreden, ex aquo et bono op 30 % van het ter zake gevorderde bedrag van € 3.845.466,65, derhalve op (afgerond) € 1.153.640,--.
43. Cuckoo heeft nog gesteld dat eventuele schadevergoeding verminderd moet worden omdat “het octrooi” op 13 maart 2013 op naam van [naam 1] is gezet en/of InnoTank de pop-up tank vanaf 2013 verkoopt en/of kosten zijn bespaard.
44. Cuckoo stelt (in punt 48 MvA/MvG inc) dat IN1 vanaf 13 maart 2013 “geen rechthebbende” meer was omdat het octrooi (NL 185 ?) sindsdien niet meer op naam van IN1 maar op naam van [naam 1] stond. Waarom dat tot vermindering van de schade moet leiden licht zij niet toe. Voor zover zij daarmee bedoelt te betogen dat IN1 in de hypothetische situatie dat de licentieovereenkomst met [X N.V.] zou zijn gesloten geen aanspraak meer zou kunnen maken op royalty’s heeft zij onvoldoende onderbouwd dat ook in die situatie “het octrooi” zou zijn overgedragen en dat dat tot gevolg zou hebben gehad dat geen royalty’s meer zouden zijn betaald.
45. In (punt 45 van) haar pleitnota in eerste aanleg heeft Cuckoo gesteld dat in de schadeberekening van INH geen rekening is gehouden met het feit dat InnoTank de tank sedert medio 2013 verkoopt. Voor zover dit verweer moet worden opgevat als een beroep op verdiscontering van het door eigen verkoop behaalde voordeel met de gevorderde schade in het kader van de schadebegroting of als voordeelstoerekening, faalt dit verweer nu het hof (op grond van de eigen stellingen van Cuckoo) ervan uitgaat dat door InnoTank geen tanks zijn verkocht.
46. Het verweer dat IN1 (door Cuckoo gemaakte) kosten heeft bespaard voor/in verband met de aanvrage NL 185 die van de schade dienen te worden afgetrokken, is voor het eerst gevoerd bij pleidooi in hoger beroep (zie punt 31 van de pleitaantekeningen van Cuckoo), op grond waarvan het hof dit verweer als in strijd met de twee-conclusie-regel buiten beschouwing laat. Het verweer faalt overigens nu het, gelet op Cuckoo’s verwijzing naar pagina 2 van het arrest van dit hof van 18 februari 2014, kennelijk ziet op door Cuckoo gemaakte kosten die begrepen zijn in haar vordering van € 37.229,--, waarmee zij de in deze procedure de toe te wijzen schadevergoeding al wenst te verrekenen, hetgeen het hof ook zal doen (zie rechtsoverweging 54 hierna).
47. Het bovenstaande brengt mee dat principale grief I deels slaagt en voor het overige faalt en dat incidentele grief I faalt.