In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur was afgegeven met betrekking tot de belastingheffing van belanghebbende over de jaren 2003 tot en met 2014. De belanghebbende, geboren in 1968 en ingeschreven op het adres [Y], [A], had in haar aangiften voor de inkomstenbelasting geen vermogen in box 3 vermeld. De Inspecteur had op basis van informatie van de Zwitserse bank [B] AG, die aan de Nederlandse belastingdienst was verstrekt, een verzoek gedaan om gegevens over de rekeninghouders die niet aan hun fiscale verplichtingen hadden voldaan. De belanghebbende had geen informatie verstrekt aan de Inspecteur, ondanks herhaalde verzoeken. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing. De uitwisseling van gegevens tussen de Nederlandse en Zwitserse belastingdiensten was rechtmatig en er was geen sprake van een fishing expedition. De belanghebbende was verplicht om de gevraagde informatie te verstrekken, en het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de informatiebeschikking had afgegeven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.