ECLI:NL:GHDHA:2018:1800

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
BK-17/00901
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake Zwitserse bankrekening en belastingheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur was afgegeven met betrekking tot de belastingheffing van belanghebbende over de jaren 2003 tot en met 2014. De belanghebbende, geboren in 1968 en ingeschreven op het adres [Y], [A], had in haar aangiften voor de inkomstenbelasting geen vermogen in box 3 vermeld. De Inspecteur had op basis van informatie van de Zwitserse bank [B] AG, die aan de Nederlandse belastingdienst was verstrekt, een verzoek gedaan om gegevens over de rekeninghouders die niet aan hun fiscale verplichtingen hadden voldaan. De belanghebbende had geen informatie verstrekt aan de Inspecteur, ondanks herhaalde verzoeken. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing. De uitwisseling van gegevens tussen de Nederlandse en Zwitserse belastingdiensten was rechtmatig en er was geen sprake van een fishing expedition. De belanghebbende was verplicht om de gevraagde informatie te verstrekken, en het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de informatiebeschikking had afgegeven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00901

Uitspraak van 17 juli 2018

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: M.J.A. Dormans en A.M. Hamers)
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 oktober 2017, nummer SGR 17/3128, betreffende onder 1.1 vermelde beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft op 25 oktober 2016 op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) met betrekking tot de voor de jaren 2003 tot en met 2014 aan belanghebbenden op te leggen belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een informatiebeschikking gegeven (de beschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2017 heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop de uitspraak van de Rechtbank is verzonden, alsnog aan de Inspecteur de in de informatiebeschikking gevraagde informatie te verstrekken.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is in hoger beroep een griffierecht geheven van in totaal € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 juni 2018, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1968 en is in de GBA (Gemeentelijke basisadministratie) tot 29 november 2010 ingeschreven op het adres [Y] , [A] .
3.2.
Belanghebbende heeft in haar aangiften voor de inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen voor de jaren 2003 tot en met 2014 geen vermogen in box 3 vermeld.
3.3.
De [B] AG in Zwitserland ( [B] -bank) heeft bij brief van 7 augustus 2014 aan de rekeninghouders met een woonadres binnen de EU, die geen gevolg hebben gegeven aan het verzoek van [B] -bank om aan te tonen dat zij aan hun fiscale verplichtingen met betrekking tot hun [B] -rekening hebben voldaan, het volgende geschreven:
“Mit früheren Schreiben haben wir einen schriftlichen Nachweis darüber angefordert, dass steuerlich relevante Einkünfte, die aus den bei [B] verwahrten Vermögenswerten erzielt wurden, sowie gegebenenfalls die entsprechenden Vermögenwerte gegenüber den zuständigen Steuerbehörden offengelegt sind. Gemäss unseren Unterlagen wurde dieser Nachweis für die oben genannte Geschäftsbeziehung nicht erbracht.”
De [B] -bank heeft in deze brief vermeld dat per 21 september 2014 tot sluiting van de rekening zal worden overgegaan indien de rekeninghouder voor die datum geen formulier “EU-Zinsbesteuerung – Ermächtigung zur freiwilligen Offenlegung” inzendt. Met dit formulier geeft de rekeninghouder de bank toestemming om gegevens met betrekking tot de rekening aan de Zwitserse belastingautoriteiten en de belastingautoriteiten van het woonland door te geven.
3.4.
De Belastingdienst/Central Liaison Office Almelo (de Nederlandse belastingdienst) heeft op 23 juli 2015 op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 26 februari 2010, Trb.2010, 98 (het belastingverdrag Nederland-Zwitserland) aan de Zwitserse Eidgenössische Steuerverwaltung, Dienst für Informationsaustausch in Steuersachen, te Bern (Zwitserse belastingdienst) het verzoek gedaan een overzicht te verstrekken van [B] rekeninghouders die een woonadres in Nederland hebben en die, nadat door de [B] -bank aan hen het onder 3.3 genoemde verzoek is gedaan, er onvoldoende blijk van hebben gegeven dat zij aan hun fiscale verplichtingen ten aanzien van de tegoeden op de rekening hebben voldaan, d.w.z. dat zij [B] niet hebben meegedeeld dat zij de tegoeden in hun aangiften voor de (inkomsten)belasting in hun woonland hebben vermeld, dan wel het onder 3.3 vermelde formulier niet hebben teruggezonden, dan wel zonder opgave van reden hun rekening hebben opgezegd. In deze brief is vermeld dat de Nederlandse belastingdienst het overzicht van belang acht omdat deze rekeninghouders de rekening waarschijnlijk niet vrijwillig in Nederland bij de Belastingdienst hebben gemeld en zodoende waarschijnlijk de Nederlandse belastingwetgeving niet hebben nageleefd. Verzocht is de volgende gegevens te verstrekken: voorna(a)m(en), achternaam, woonadres, geboortedatum, bankrekeningnummer(s) en het saldo op deze rekeningnummers op 1 februari 2013, 1 januari 2014 en 31 december 2014 (Groepsverzoek Zwitserland).
3.5.
De [B] -bank heeft de Nederlandse rekeninghouders per brief van 16 september 2015 meegedeeld dat de Nederlandse belastingdienst informatie heeft gevraagd aan de Zwitserse Belastingdienst over [B] -rekeninghouders.
3.6.
De Zwitserse belastingdienst heeft de bankgegevens van de in 3.4 bedoelde Nederlandse bankrekeninghouders aan de Nederlandse belastingdienst overgedragen. Het betreft personen die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de in december 2015 (voorgenomen) uitwisseling van inlichtingen en bij [B] -bank niet of onvoldoende hebben aangetoond dat zij het Zwitserse vermogen hebben aangegeven in hun Nederlandse aangiften inkomstenbelasting.
3.7.
Door de Zwitserse belastingdienst is aan de Nederlandse belastingdienst bij brief van 19 januari 2016 informatie verstrekt over bankrekeningnummer […] , op naam van [X] , geboortedatum [in] 1968, adres [Y] , [A] . Tevens is het saldo op deze rekening vermeld: per 1 februari 2013 Chf. 749.792.00 en op 1 januari 2014 Chf 740.423,00.
3.8.
De gegevens van de rekeninghouder komen overeen met de in de GBA bekende gegevens van de belanghebbende. Er is geen andere persoon bekend met dezelfde achternaam, voornamen en dezelfde geboortedatum.
3.9.
De Nederlandse belastingdienst heeft vervolgens onderzocht of de ontvangen inlichtingen betrekking hebben op rekeninghouders die al aangifte hebben gedaan van hun Zwitserse vermogen.
3.10.
Naar aanleiding van de in 3.7 vermelde informatie heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 10 februari 2016 verzocht om informatie over de bankrekening te verstrekken over de jaren 2003 tot en met 2014. De Inspecteur heeft daarbij het formulier ‘verklaring vermogen in het buitenland’ aan belanghebbende verstrekt en haar verzocht dit in te vullen. Ook heeft de Inspecteur belanghebbende gevraagd relevante (bank)stukken (o.a. stukken over de opening van de bankrekening, bankafschriften en correspondentie met de bank) aan hem te verstrekken. Belanghebbende heeft het formulier niet ingevuld en geen informatie aan de Inspecteur verstrekt.
3.11.
Vervolgens heeft de Inspecteur de in geschil zijnde informatiebeschikking gegeven. Bij brief van 2 december 2016 heeft belanghebbende bezwaar tegen de informatiebeschikking gemaakt. Als grond van dit bezwaar voert zij aan dat ‘wellicht de bron van materie onjuistheden vertoont’.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de beschikking terecht heeft genomen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de beschikking.
5.2.
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe overwogen::
”7. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de Awr kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 Awr is voldaan (de informatiebeschikking). Een onherroepelijke informatiebeschikking leidt tot zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast voor de belastingplichtige. Bij een eventueel bezwaar tegen een belastingaanslag wordt - als de daarop betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden - de aanslag op grond van artikel 25, derde lid, Awr gehandhaafd, tenzij de belastingplichtige doet blijken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.
8. Voor het bestaan van de ingevolge artikel 47 van de Awr op iemand rustende verplichting is voldoende, dat [de Inspecteur] zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen, dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van de belastingplichtige (zie Hoge Raad 18 april 2003, nr. 38 122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498).
9. Naar het oordeel van de rechtbank kon [de Inspecteur] zich gelet op de uit Zwitserland verkregen informatie in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van [belanghebbende]. De gevraagde gegevens kunnen opheldering geven over de vraag of [belanghebbende] in die jaren beschikte over vermogen in Zwitserland. Gelet hierop was [belanghebbende] verplicht de door [de Inspecteur] gevraagde gegevens aan verweerder te verstrekken. [De Inspecteur] heeft terecht de informatiebeschikking gegeven. Ingevolge artikel 27e, tweede lid, van de Awr heeft de rechtbank een nieuwe termijn vastgesteld om te voldoen aan de informatieverplichting.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld kan de door de Inspecteur aan belanghebbende gevraagde informatie over het verloop van de rekening […] bij de Zwitserse bank [B] van belang zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende.
7.2
De voornamen en de achternaam van de rekeninghouder en de geboortedatum op het renseignement komen overeen met de voornamen en de achternaam en de geboortedatum van één persoon die voorkomt in het BVR-systeem, te weten belanghebbende. De stelling van belanghebbende dat het adres op het renseignement niet overeenkomt met haar adres faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. In het renseignement worden de voornamen en achternaam van belanghebbende vermeld, alsmede als adres “ [Y] te [A] ”. Dit adres is gelijk aan het adres in het door de Inspecteur gehanteerde systeem “Beheer van relaties” (BVR), welk systeem rechtstreeks wordt gevuld uit de Basisregistratie personen (BRP; tot 6 januari 2014: de GBA). Uit de voormelde administraties blijkt dat belanghebbende tot op 19 november 2010 op het zo-even genoemde adres stond ingeschreven. Die feiten rechtvaardigen de conclusie dat dit adres destijds het woonadres van belanghebbende was, bij welk oordeel in aanmerking wordt genomen dat uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en overgelegd niet kan worden opgemaakt belanghebbende om wijziging van de gegevens in de GBA heeft gevraagd en dat belanghebbende geen feiten heeft gesteld die, indien aannemelijk bevonden, aannemelijk doen zijn dat haar werkelijke adres destijds niet het meergenoemde adres aan de [Y] was.
7.3.
Op grond van artikel 26, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Zwitserland wisselen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van de gegevens van rekeninghouders is het gevolg van een gericht verzoek van de Nederlandse aan de Zwitserse belastingdienst met betrekking tot de in 3.4 en 3.6 nader omschreven groepen van rekeninghouders. Het belang voor de Nederlandse belastingheffing van de uitgewisselde informatie voor de belastingheffing staat bij de inlichtingenuitwisseling voorop en is in de brief van 23 juli 2015 uitvoerig toegelicht. Van een “fishing expedition” van de Nederlandse belastingdienst is geen sprake. De Nederlandse belastingdienst was bevoegd de informatie te vragen en de Zwitserse belastingdienst gerechtigd de informatie te verstrekken. Beide diensten hadden een concrete aanleiding over te gaan tot de uitwisseling van informatie.
7.4.
De Inspecteur kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing van belanghebbende van belang kon zijn, omdat die informatie helderheid zou kunnen geven over de vraag of belanghebbende in de jaren 2003 tot en met 2014 over niet door haar aangegeven vermogen beschikte (vergelijk HR 18 april 2003, nr. 38 122, ECLI:NL:HR:2003:AF7498).
7.5.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de Inspecteur onder verwijzing naar artikel 47 van de AWR terecht aan belanghebbende om informatie over het verloop van de rekening […] heeft gevraagd. Derhalve is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Aangezien het hoger beroep ongegrond is, zijn er geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is er aanleiding belanghebbende het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door G.J. van Leijenhorst, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 17 juli 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.