Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 16 januari 2018
Cleopatra's Mauritskade B.V.,
[geïntimeerde] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
De feiten
(2.1) CM huurt sinds 1 januari 2014 van [geïntimeerde] 230a BW-bedrijfsruimte in het pand aan de Mauritskade 10 in Den Haag (hierna: het gehuurde). Zij exploiteert hierin een luxueuze health- en fitnessclub, met bijbehorende wellness, beauty- en horecafaciliteiten, waarbij een met omzetbelasting belaste verhuur is overeengekomen.
(2.2) De hierop betrekking hebbende schriftelijke huurovereenkomst van 12 oktober 2012 vermeldt onder meer (in artikel 2.1) dat de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW – hierna Algemene Bepalingen – van toepassing zijn.
(2.3) In de huurovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“4.1 De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op jaarbasis € 575.000,- (zegge: vijfhonderd en vijfenzeventigduizend euro) exclusief BTW. Voor de eerste 10 jaar huur geldt een verhoogde huurprijs van € 650.000,- (zegge: zeshonderd en vijftigduizend euro).4.2 Partijen komen overeen dat verhuurder wel omzetbelasting over de huurprijs in rekening brengt.(….)4.5 (….) In tegenstelling tot artikel 9.1 t/m 9.4 van de algemene bepalingen zal de huurprijs jaarlijks worden geïndexeerd (….).4.7.1 De betalingsverplichting van huurder bestaat uit:- de huurprijs;- de over de huurprijs verschuldigde omzetbelasting indien partijen een met omzetbelasting belaste verhuur zijn overeengekomen;”(…)(2.4) In artikel 6.1 van de huurovereenkomst in samenhang met artikel 12.1 Algemene Bepalingen is voorzien in een door CM te stellen bankgarantie.
(2.5) De Algemene Bepalingen houden, voor zover thans van belang, het volgende in.
“Boetebepaling7. Indien huurder zich, na door verhuurder behoorlijk in gebreke te zijn gesteld, niet houdt aan de in de huurovereenkomst en de in deze algemene bepalingen opgenomen voorschriften, verbeurt huurder aan verhuurder, voor zover geen specifieke boete is overeengekomen, een direct opeisbare boete van € 250.00 per dag voor elke dag dat huurder in verzuim is. Het vorenstaande laat onverlet het recht van verhuurder op volledige schadevergoeding, voor zover de geleden schade de verbeurde boete overtreft.(…)12.2 Huurder heeft geen inspraak op verrekening van enig bedrag met de bankgarantie.(…)12.6 Indien huurder niet voldoet aan de in dit artikel omschreven verplichtingen, verbeurt huurder aan verhuurder per overtreding een direct opeisbare boete van € 250,00 per kalenderdag dat huurder in gebreke blijft nadat huurder per aangetekende brief op het verzuim is gewezen.(…)Betalingen18.1 De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel - zonder opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening. Dit laat onverlet de bevoegdheid van huurder om gebreken zelf te verhelpen en de redelijke kosten daarvan in mindering te brengen op de huur indien verhuurder met het verhelpen daarvan in verzuim is.(…)18.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”(2.6) In een andere procedure hebben partijen op 5 oktober 2016 tijdens een comparitie van partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). Het daarvan opgemaakte proces-verbaal is uitgegeven in executoriale vorm. Partijen zijn hierbij onder meer het volgende overeengekomen:
“1. CM geeft uiterlijk op 1 december 2016 een bankgarantie af ten gunste van [geïntimeerde] en ter hoogte van € 196.625,- conform het model van productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg. Indien CM op 1 december 2016 de bankgarantie niet heeft afgegeven, verbeurt zij een onmiddellijk opeisbare boete van € 250,- per dag.2. [geïntimeerde] zal geen aanspraak maken op deze bankgarantie tot en met 31 december 2017.3. CM zal geen inhoudingen doen op de huurprijs tot en met 31 december 2017.4. [geïntimeerde] zal geen aanspraak maken op de inmiddels verbeurde boetes na betekening van het vonnis.(….)”(2.7) Voormeld modelbankgarantie bevat in de kop ervan het volgende:
“BANKGARANTIE INZAKE HUUROVEREENKOMST (model 08-05, aangepast)(naar het model van de Raad voor Onroerende Zaken)GARANTIE Nr.:1092.48.689De ondergetekendeCoöperatieve Rabobank Den Haag en omgeving U.A. gevestigd te 's-GravenhageIn aanmerking nemende dat bij akte d.d. 12 oktober 2012 is gesloten een huurovereenkomst tussenVerhuurderDe heer [geïntimeerde] ,-rechtsgeldig handelend voor zich, (…..)te noemen: verhuurder,enHuurderCleopatra’s Mauritskade B.V. (………….)te noemen: huurder,(…..)”(2.8) CM heeft op 30 oktober 2016 ter uitvoering van artikel 1 van de Vaststellingsovereenkomst een bankgarantie gesteld ten gunste van [geïntimeerde] . Deze bankgarantie wijkt af van het in de Vaststellingsovereenkomst (in artikel 1 genoemde) model, aangezien de alinea’s betreffende zekerheid bij faillissement van CM ontbreken. De Rabobank heeft in haar brief van 30 november 2016 aan [geïntimeerde] , waarbij zij deze bankgarantie aan [geïntimeerde] toestuurde (productie 18 bij inleidende dagvaarding) geen melding gemaakt van deze afwijking.
[geïntimeerde] heeft bij brief van 21 januari 2017 CM op deze afwijking gewezen, aanspraak gemaakt op (doorlopende) boetes en de brief besloten met de opmerking dat hij aanneemt dat op zeer korte termijn de juiste bankgarantie wordt gesteld.
(2.9) Op 24 juni 2017 is door de ING een juiste bankgarantie gesteld.
- CM heeft aanvankelijk de huurpenningen over 2017 niet betaald.
- CM heeft op 26 januari 2017 conservatoir eigenbeslag doen leggen.
CMheeft zich tot de kantonrechter in kort geding gewend en gevorderd, zakelijk weergegeven, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [geïntimeerde] veroordeelt om een bankgarantie te stellen met CM als begunstigde voor een bedrag ter grootte van € 516.803,44, ter zekerheidsstelling van alle vorderingen die CM op [geïntimeerde] heeft of nog zal verkrijgen, verband houdende met de BTW die CM aan [geïntimeerde] vanaf aanvang huurovereenkomst heeft afgedragen;
b. CM machtigt om de huur voor de eerste drie kwartalen van 2017 op de derdenrekening van haar advocaat te storten voor het geval [geïntimeerde] niet binnen de gestelde termijn de bankgarantie heeft gesteld;
c. CM machtigt om de huur voor de eerste drie kwartalen van 2017 op de derdenrekening van haar advocaat te storten voor het geval [geïntimeerde] niet tot het stellen van de bankgarantie wordt veroordeeld.
d. [geïntimeerde] verbiedt om de grosse van de vaststellingsovereenkomst van 5 oktober 2016 aan te wenden als executoriale titel voor het verkrijgen van betaling van de huur en de contractuele boete ad € 250,- per dag wegens het niet stellen van de bankgarantie, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
e. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van de kosten van het conservatoir eigenbeslag;
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, inclusief nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde]heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. het door CM ten laste van [geïntimeerde] gelegde conservatoire eigenbeslag opheft;
b. CM veroordeelt tot (door-)betaling aan [geïntimeerde] van de huur vanaf 1 januari 2017 tot en met het derde kwartaal van 2017 ten bedrage van € 199.784,58 per kwartaal, te vermeerderen met de wettelijke (handels-) rente en contractuele boete van 2% met een minimum van € 300,- per kalendermaand;
c. CM veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van een boete van € 24.750,- wegens het niet stellen van de afgesproken bankgarantie;
d. CM veroordeelt tot afgifte aan [geïntimeerde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis van afschriften van alle facturen voorzien van deugdelijke betalingsbewijzen ter zake van de herstellingen van het glaswerk en het realiseren van de invalidelift, op straffe van verbeurte van dwangsommen;
e. CM veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 2.772,85,- wegens buitengerechtelijke incassokosten; een en ander met veroordeling van CM in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.
De vorderingen van partijen in hoger beroep (na vermeerdering van eis)
CMvordert in hoger beroep, kort en zakelijk weergegeven, vernietiging van het bestreden vonnis van 7 maart 2017 en opnieuw rechtdoende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) [geïntimeerde] te veroordelen tot het stellen van een bankgarantie ten bedrage van
€ 586.150,16 (in verband met de BTW-kwestie);
b en c) bij gebreke waarvan CM wordt gemachtigd de verschuldigde huur in depot te storten op de derdenrekening van de Stichting Beheer Derdengelden van haar advocaat;
d) [geïntimeerde] te verbieden om de Vaststellingsovereenkomst aan te wenden als executoriale titel voor het verkrijgen van betaling van de huur en de contractuele boete door CM, op straffe van een dwangsom;
e) [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het door CM gelegde eigenbeslag ten bedrage van € 3.333,35, met wettelijke rente;
f) [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van € 24.750,- (wegens onverschuldigd betaalde boete voor het niet stellen van de overeengekomen bankgarantie), met wettelijke (handels)rente;
g) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.809, 59 (wegens onverschuldigd betaalde wettelijke handelsrente over de huur), met wettelijke (handels)rente;
h) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.995,69 (wegens onverschuldigd betaalde contractuele boete over de huur), met wettelijke (handels)rente;
i) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.772,85 (wegens onverschuldigd betaalde buitengerechtelijke kosten over de huur), met wettelijke (handels)rente;
j) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.700,- (wegens onverschuldigd betaald salaris gemachtigde en nakosten in eerste aanleg), met wettelijke (handels)rente;
k) [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties en in de nakosten, met wettelijke rente.
[geïntimeerde]vordert, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bekrachtiging van het bestreden vonnis, alsmede veroordeling van CM tot betaling van € 26.250,-- (vanwege het niet tijdig stellen van de bankgarantie in de periode 10 maart 2017 tot en met 22 juni 2017), met veroordeling van CM in de kosten van beide instanties.
Verdere beoordeling in hoger beroep
Deze grief faalt. De tekst van de huurovereenkomst is eenduidig (“
4.1 De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op jaarbasis € 575.000,- (zegge: vijfhonderd en vijfenzeventigduizend euro) exclusief BTW. Voor de eerste 10 jaar huur geldt een verhoogde huurpriis van € 650.000,- (…)”
.Uit het huurcontract blijkt onmiskenbaar dat de eerste 10 jaar een verhoogde huurprijs van € 650.000,-- geldt. Dit huurcontract levert als onderhandse akte tussen partijen dwingend bewijs op (artikel 157 lid 2 Rv). De andersluidende uitleg van CM, die door [geïntimeerde] wordt betwist, is ontoereikend om dit dwingende bewijs te ontzenuwen.
De BTW-kwestie
“In overeenstemming hiermee komt een ondernemer geen beroep toe op het (Unierechtelijke of nationaalrechtelijke) vertrouwensbeginsel in een geval waarin komt vast te staan dat de ondernemer wist dan wel had moeten weten dat hij betrokken was bij omzetbelastingfraude (…)”
Los hiervan valt niet in te zien dat CM het in genoemd arrest geformuleerde verwijt (‘had moeten weten’) valt te maken. CM heeft zich immers terdege ingespannen om te achterhalen hoe het zat met de BTW-afdracht door [geïntimeerde] /Limera . Talrijke ‘signalen’ heeft zij onderzocht, althans proberen te onderzoeken, terwijl zij hierover nota bene rechtstreeks de Belastingdienst heeft benaderd. Op basis hiervan kan in dit stadium niet geoordeeld worden dat er een reële dreiging bestaat dat in voorkomend geval geoordeeld zal worden dat CM een dusdanig verwijt valt te maken dat zij er niet op had mogen vertrouwen dat de Belastingdienst niet tot navordering van de BTW over de huur zal overgaan.
Boete verschuldigd wegens het niet tijdig en deugdelijk stellen van de bankgarantie?
Het betoog van CM dat [geïntimeerde] de bankgarantie van 30 november 2016 zonder protest heeft behouden, zodat zij ervan uitging dat zij hiermee aan de Vaststellingsovereenkomst had voldaan, wordt verworpen. [geïntimeerde] valt in de hiervoor geschetste omstandigheden redelijkerwijs niet tegen te werpen dat hij niet onmiddellijk heeft ontdekt dat de bankgarantie niet de afgesproken inhoud had.
Gevolgen voor de vorderingen van CM
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] in eerste aanleg niet heeft gesteld dat hij deze kosten heeft gemaakt, terwijl hij in hoger beroep (memorie van antwoord nummer 65), met als enige onderbouwing de verwijzing naar de door [geïntimeerde] zelf verzonden sommatiebrief van 21 januari 2017, stelt dat hij wel degelijk incassohandelingen heeft verricht. Deze onderbouwing acht het hof, gelet op de andersluidende stellingen van CM ontoereikend. Dit betekent dat deze vordering van [geïntimeerde] alsnog zal worden afgewezen en dat de terugbetalingsvordering i) van CM, zal worden toegewezen.
Gevolgen voor de vorderingen van [geïntimeerde] en de vorderingen g en h van CM
€ 26.250,-- wegens het te laat stellen van een deugdelijke bankgarantie. Het hof zal deze vordering afwijzen. Niet alleen is in kort geding terughoudendheid geboden bij de toewijzing van een geldvordering, maar bovendien heeft CM bij pleidooi – de eerste mogelijkheid tot een reactie op de vermeerderde vordering van [geïntimeerde] – uitvoerig betoogd dat er reden is voor matiging van deze boete, terwijl volgens CM ook sprake is geweest van (partieel) schuldeisersverzuim. Het hof ziet geen aanleiding om op dit punt vooruit te lopen op een beslissing ten gronde.
Slotsom
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis,
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot (terug)betaling aan CM van een bedrag van € 3.809,59 en een bedrag van € 2.772,85, telkens vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen, telkens berekend vanaf 30 maart 2017 tot aan de algehele voldoening;
- wijst af het in hoger beroep door partijen meer of anders gevorderde;
- veroordeelt CM in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.628,-- aan verschotten en € 13.052,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
J.N. de Blécourt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.