ECLI:NL:GHDHA:2018:1691

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
22-003106-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel van een minderjarig meisje uit gesloten instelling jeugdpsychiatrie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor mensenhandel en het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. De zaak betreft een minderjarig meisje, geboren in 1997, dat in een gesloten instelling voor jeugdpsychiatrie verbleef. De verdachte heeft het slachtoffer geworven en vervoerd met het oogmerk van uitbuiting, waarbij hij haar heeft geholpen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerk. Het hof oordeelt dat het oogmerk van uitbuiting bewezen kan worden, ook al was er geen financieel gewin beoogd door de verdachte. De verdachte heeft het slachtoffer opgehaald bij de instelling en haar naar zijn woning meegenomen, waar hij haar adviezen gaf over het werken in de prostitutie en seksuele handelingen met haar verrichtte. Het hof heeft de eerdere straf van twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, vernietigd en de verdachte veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van €2.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade. Het hof benadrukt de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en dat de verdachte geen rekening heeft gehouden met de geestelijke en lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003106-17
Parketnummer: 10-750091-16
Datum uitspraak: 27 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1959,
[adres.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 31 mei en 27 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 5 oktober 2015 te Capelle aan den IJssel en/of Krimpen aan den IJssel, in elk geval in Nederland,
(lid 1, onder 2°)
[aangeefster 1] (geboren op [geboortejaar] 1997), heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster 1] terwijl die [aangeefster 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en/of
(lid 1, onder 5°)
[aangeefster 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [aangeefster 1] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [aangeefster 1] en/of die andere zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [aangeefster 1] en/of die andere de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en/of
immers heeft hij
- op verschillende manieren (onder meer via whatsapp en e-mail) contact gelegd en onderhouden met die [aangeefster 1], en/of
- die [aangeefster 1] opgehaald bij [x] psychiatrie, zorginstelling [y] en meegenomen naar zijn, verdachtes, woning, en/of haar aldaar gehuisvest en/of opgenomen, en/of
-die [aangeefster 1] een (werk)telefoon en/of kleding verschaft, en/of
- met die [aangeefster 1] in één bed geslapen en door en/of met die [aangeefster 1] seksuele handelingen (laten) verricht(en), en/of
- één of meer (naakt)foto(s) van die [aangeefster 1] gemaakt teneinde deze te sturen aan personen waarmee seksafspraken gemaakt zouden worden, en/of
- tezamen met die [aangeefster 1] een e-mailadres aangemaakt, en/of
- aan die [aangeefster 1] advies gegeven over het werken in de prostitutie en/of die [aangeefster 1] instructies gegeven over hoe zij op (een) internetadvertentie(s) ([www]) waarin om een prostituee gevraagd werd diende te reageren, en/of -met die [aangeefster 1] besproken welke seksuele handelingen zij (met derden) zou verrichten tegen welke tarieven en/of bepaald welk deel van de inkomsten [aangeefster 1] aan hem, verdachte, diende af te staan
-een afspraak gemaakt en/of laten maken voor het verrichten van seksuele handelingen door die [aangeefster 1] met een derde en/of afgesproken dat hij, verdachte, die [aangeefster 1] daarheen zou brengen en in de buurt zou blijven, en/of
-die [aangeefster 1], nadat zij bij hem, verdachte, weggehaald was, berichten gestuurd waarin hij, verdachte, zegt; dat ze labiel is en/of 'wie gaan ze geloven' en/of 'hebben ze je vrijgelaten uit dat gesticht' en/of dat hij nog iets (geld) van haar tegoed had en zij goed over haar schouder moest kijken;
2:
hij, op of omstreeks de periode van 12 augustus 2015 tot en met 13 augustus 2015, te Krimpen aan de IJssel, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [aangeefster 1] (geboren op [geboortejaar] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag (te weten het gezag dat haar ouders hadden) en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende (te weten instelling [x] psychiatrie, zorginstelling [y]), immers heeft hij, verdachte toen en daar die [aangeefster 1] opgehaald en/of meegenomen naar zijn huis en/of die [aangeefster 1] zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van haar ouders en/of [x] psychiatrie, zorginstelling [y]gebracht, dat de uitoefening van het gezag door die ouders en/of [x] psychiatrie, zorginstelling [y] onmogelijk was geworden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd onder aanvulling van gronden, en voorts zal worden vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het requisitoir.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van het verweer inzake de uitleg van het bestanddeel ‘oogmerk van uitbuiting’
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het onder feit 1 tenlastegelegde oogmerk van uitbuiting niet kan worden bewezen, nu bij de verdachte het financieel gewin bij het faciliteren van de prostitutie door de aangeefster geen drijfveer was. In alle gevallen dient er in de visie van de raadsman bij de invulling van het bestanddeel ‘oogmerk van uitbuiting’ enige vorm van onvrijwilligheid bij de aangeefster te zijn geweest – waarvan hier geen sprake was - om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, een en ander zoals nader toegelicht in de schriftelijk overgelegde pleitnota.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft met betrekking tot de invulling van het begrip ‘oogmerk tot uitbuiting’, onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad, betoogd dat het verrichten van handelingen - zoals het maken van foto’s en van een advertentie en het profiteren door de verdachten van de inkomsten van het slachtoffer uit de prostitutie middels de betaling van de huur - met betrekking tot het brengen in de prostitutie van een minderjarige als zodanig is aan te merken.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat het verweer ziet op het onderdeel van de tenlastelegging dat is toegespitst op de strafbaarstelling van art 273f lid 1 onderdeel 2 Sr (mensenhandel ten aanzien van personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben).
Art. 273f lid 1 onderdelen 1 en 2 Sr verschillen in zoverre van elkaar dat bij de onder onderdeel 2 vermelde gedragingen niet vereist is dat door de verdachte gebruik is gemaakt van de in onderdeel 1 genoemde dwangmiddelen.
Voor de uitleg van het bepaalde in art. 273f lid 1 onderdelen 1 en 2 (minderjarigen) Sr zijn mede van belang het
Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad(verder: Palermo-Protocol),
het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandelen
de Richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvanvan de EU. [1] Hierin is telkens bepaald dat de instemming/toestemming van het slachtoffer, in geval van de aanwending van de in die regelgeving bedoelde dwangmiddelen door de verdachte(n), met de (voorgenomen) uitbuiting door het slachtoffer niet relevant is. [2]
De instemming/toestemming van een slachtoffer die nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt met de (voorgenomen) uitbuiting speelt in dat verband al helemaal geen rol voor de strafbaarheid van het feit, omdat gebruik van bedoelde dwangmiddelen voor de kwalificatie van een gedraging als mensenhandel bij een minderjarige niet een constitutief vereiste is gelet op de tekst van de wet en de daaraan ten grondslag liggende hiervoor genoemde regelgeving. Het uitgangspunt ten aanzien van personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, is dat zij niet vrijwillig kunnen kiezen voor een situatie van uitbuiting. Kinderen dienen in het bijzonder te worden beschermd. Daaraan voegt het hof toe dat van inzet van dwangmiddelen, zoals misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie, juist vanwege de minderjarigheid van het slachtoffer, veelal wel degelijk sprake zal zijn.
De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet waarbij het - later tot art. 273f Sr vernummerde - art. 273a Sr is ingevoerd [3] , houdt onder meer in:
‘Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.’
Het hof is van oordeel dat het laten werken in de prostitutie van een minderjarige van 17 jaar, gelet op de aard van het werk die mede tot uitdrukking komt in de omstandigheid dat de wetgever de prostituant die seks heeft met een minderjarige strafbaar heeft gesteld (zie o.a. art. 248b Sr) in de titel van de Misdrijven tegen de zeden, een dermate grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van die minderjarige vormt dat het een situatie van uitbuiting oplevert die door de strafbaarstelling van mensenhandel wordt verboden. [4] Hoe het minderjarige slachtoffer in dit geval zelf de uitbuitingssituatie waardeert speelt geen rol gelet op de eerder genoemde noodzaak tot bescherming van de minderjarigen. Daarbij is ook niet doorslaggevend of de verdachte uit die situatie al dan niet voordeel trekt.
Met inachtneming van het voorgaande is het hof van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting zoals dat aan de verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu de verdachte beoogde dat het minderjarige slachtoffer door de door hem verrichte gedragingen zoals hierna bewezen wordt verklaard zou worden gebracht tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde.
De verdachte heeft zowel bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een fascinatie heeft voor en geobsedeerd is door de wereld van de prostitutie en dat hij daarom heeft geprobeerd met zijn gedragingen gericht op het zich laten prostitueren van het slachtoffer [aangeefster 1] maar ook reeds in het verleden in het geval van andere vrouwen, zo dicht mogelijk bij die prostitutiewereld te komen. De verdachte had derhalve – reeds om die reden – als oogmerk de uitbuiting van het slachtoffer [aangeefster 1].
Het verweer van de verdediging wordt daarmee verworpen.
Verweer met betrekking tot het ondervragingsrecht
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota betoogd dat de door het slachtoffer [aangeefster 1] afgelegde verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat de verdediging haar niet heeft kunnen horen. Vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige te effectueren en het uitblijven van compensatie in dat kader, wordt volgens de raadsman inbreuk gemaakt op het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. De raadsman heeft in dit verband onder meer verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Vidgen tegen Nederland d.d. 10 juli 2012 en toepassing van die jurisprudentie door de Hoge Raad. [5]
Het hof overweegt het volgende.
In zijn appelschriftuur had de raadsman van de verdachte verzocht om [aangeefster 1] als getuige op te roepen. De poortraadsheer heeft - gehoord het openbaar ministerie dat zich niet heeft verzet tegen het oproepen van deze getuige - overwogen dat er voldoende verdedigingsbelang is om deze getuige te horen waarop aan de verdediging in overweging is gegeven om een verzoek in te dienen op de voet van artikel 411a Sv. De raadsheer-commissaris heeft dat verzoek toegewezen.
De raadsheer-commissaris heeft op 15 januari 2018 een brief ontvangen van de heer drs. H.M. Veereschild, psychiater bij De Meent, Intensieve Vervolg Behandeling, GGnet te Warnsveld, die mede namens het behandelend medisch team van [aangeefster 1] heeft medegedeeld dat het de verwachting was dat het horen van [aangeefster 1] als getuige in de onderhavige strafzaak een ontregelend effect zou hebben op de getuige en zou kunnen leiden tot een zeer ernstige (psychische) decompensatie van [aangeefster 1]. Op grond van deze informatie heeft de raadsheer-commissaris beslist dat het belang van de gezondheid en het welzijn van de getuige [aangeefster 1] diende te prevaleren boven het verdedigingsbelang. Van verhoor van de getuige door de raadsheer-commissaris is derhalve afgezien (zie proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 22 januari 2018).
Het hof heeft een herhaald verzoek van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep afgewezen op dezelfde gronden als de raadsheer-commissaris en daarbij gelet op het bepaalde in artikel 288, eerste lid, onderdeel b Sv.
Het hof stelt vast dat de verdediging door deze afwijzing wordt beperkt in haar ondervragingsrecht. Compenserende factoren zijn echter wel mogelijk aangezien uit het dossier blijkt dat de verklaringen van [aangeefster 1] audiovisueel zijn geregistreerd.
Het hof laat thans in het midden of aan de raadsman tegengeworpen kan worden dat hij na kennisname van het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris niet om compenserende maatregelen heeft gevraagd en dat hij pas tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft gesteld in te kunnen stemmen met de benoeming van een deskundige die de verklaringen van [aangeefster 1] zou kunnen beoordelen.
Het hof ziet geen reden het onderzoek te heropenen teneinde de verdediging ter compensatie alsnog kennis te laten nemen van de audiovisueel vastgelegde verhoren dan wel deze verhoren ter zitting te laten tonen. Ook voor het benoemen van een deskundige ziet het hof in dit geval geen rechtens te respecteren belang.
Een gebrek aan compensatie kan onder omstandigheden tot gevolg hebben dat de verklaring van een getuige niet voor het bewijs kan worden gebezigd, als dat bijvoorbeeld zou betekenen dat de betrokkenheid van de verdachte ten aanzien van het aan hem ten laste gelegde feit in doorslaggevende mate steun zou vinden in die verklaring.
Het hof is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval niet voordoet, omdat het bewijs in overwegende mate steunt op de eigen verklaring van de verdachte. Compensatie kan achterwege blijven nu het hof alleen die onderdelen uit de verklaring van getuige [aangeefster 1] als steunbewijs gebruikt, die steun vinden in enige door de verdachte afgelegde verklaring.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij via WhatsApp en via e-mailberichten contact heeft gehad met de minderjarige [aangeefster 1]. Hij heeft erkend dat hij haar heeft opgehaald buiten de slagbomen van [x] psychiatrie te Capelle aan den IJssel en dat hij haar heeft meegenomen naar zijn woning in Krimpen aan den IJssel. Hij heeft ook erkend dat hij haar daar vervolgens adviezen heeft gegeven over het werken in de prostitutie. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [aangeefster 1] naar Gouda wilde brengen omdat zij een afspraak had met een klant waar zij betaalde seksuele contacten mee zou hebben. Over zijn oogmerk heeft hij verklaard zoals hiervoor al is besproken. De verklaringen van getuige [aangeefster 1] ondersteunen deze verklaring. Daarnaast is er steun voor het bewezenverklaarde in de overige gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof stelt derhalve vast dat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [aangeefster 1] voor het bewijs kunnen worden gebruikt op de wijze als hiervoor omschreven, zodat het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2015 tot 13 augustus 2015
en met 5 oktober 2015te Capelle aan den IJssel en/of Krimpen aan den IJssel,
in elk geval in Nederland,
(lid 1, onder 2°)
[aangeefster 1] (geboren op [geboortejaar] 1997), heeft
geworven en/ofvervoerd en
/ofovergebracht en
/ofgehuisvest en
/ofopgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster 1] terwijl die [aangeefster 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en
/of
(lid 1, onder 5°)
[aangeefster 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan welten aanzien van die [aangeefster 1] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat die [aangeefster 1]
en/of die anderezich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
dieseksuelehandelingen, terwijl die [aangeefster 1]
en/of die anderede leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en/of
immers heeft hij
- op verschillende manieren (onder meer via
WhatsAppen e-mail) contact gelegd en onderhouden met die [aangeefster 1], en
/of
- die [aangeefster 1] opgehaald bij [x] psychiatrie, zorginstelling [y] en meegenomen naar zijn, verdachtes, woning, en
/ofhaar aldaar gehuisvest en
/ofopgenomen, en
/of
-die [aangeefster 1] een (werk)telefoon en
/ofkleding verschaft, en
/of
- met die [aangeefster 1] in één bed geslapen en door en/of met die [aangeefster 1] seksuele handelingen (laten) verricht(en), en/of
- één of meer (naakt)foto
(s
)van die [aangeefster 1] gemaakt
teneinde deze te sturen aan personen waarmee seksafspraken gemaakt zouden worden,en
/of
-
tezamen met die [aangeefster 1] een e-mailadres aangemaakt, en/of foto’s
- aan die [aangeefster 1] advies gegeven over het werken in de prostitutie
en/of die [aangeefster 1] instructies gegeven over hoe zij op (een) internetadvertentie(s) (sexjobs.nl) waarin om een prostituee gevraagd werd diende te reageren,en
/of-met die [aangeefster 1] besproken
welke seksuele handelingen zij (met derden) zou verrichtentegen welke tarieven
en/of bepaald welk deel van de inkomsten [aangeefster 1] aan hem, verdachte, diende af te staanen
-
een afspraak gemaakt en/of laten maken voor het verrichten van seksuele handelingen door die [aangeefster 1] met een derde en/of afgesprokendat hij, verdachte, die [aangeefster 1]
naar een afspraakdaarheenzou brengen en in de buurt zou blijven
, en/of
-die [aangeefster 1], nadat zij bij hem, verdachte, weggehaald was, berichten gestuurd waarin hij, verdachte, zegt; dat ze labiel is en/of 'wie gaan ze geloven' en/of 'hebben ze je vrijgelaten uit dat gesticht' en/of dat hij nog iets (geld) van haar tegoed had en zij goed over haar schouder moest kijken;
2:
hij, op
of omstreeks de periode van 12 augustus 2015 tot en met13 augustus 2015
, te Krimpen aan de IJssel, althansin Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [aangeefster 1] (geboren op [geboortejaar] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag (te weten het gezag dat haar ouders hadden) en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende (te weten instelling [x] psychiatrie, zorginstelling [y]), immers heeft hij, verdachte toen en daar die [aangeefster 1] opgehaald en
/ofmeegenomen naar zijn huis en
/ofdie [aangeefster 1] zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van haar ouders en/of [x] psychiatrie, zorginstelling [y] gebracht, dat de uitoefening van het gezag door die ouders en/of [x] psychiatrie, zorginstelling [y] onmogelijk was geworden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Mensenhandel, jegens een persoon beneden de achttien

jaar.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel door uitbuiting van een minderjarig (17 jaar oud) en zéér kwetsbaar meisje dat in een gesloten instelling voor jeugdpsychiatrie verbleef.
De verdachte heeft het slachtoffer – in de wetenschap dat zij zich wilde onttrekken aan het ouderlijk gezag - opgehaald voor de slagbomen van de eerder genoemde psychiatrische instelling waar zij verbleef, mee naar huis genomen en haar daar laten logeren met het oogmerk om haar te helpen bij het werken in de prostitutie. De verdachte heeft in zijn woning foto’s van het slachtoffer in lingerie gemaakt, wetende dat zij minderjarig was en waarbij hij heeft gezien dat zij littekens had en waarover het slachtoffer heeft verteld dat die waren veroorzaakt door een eerdere zelfmoordpoging. De verdachte heeft het slachtoffer adviezen gegeven over het werk in de prostitutie en een tekst voor de advertentie op de seks-website gemaakt. De verdachte heeft tijdens het verblijf van het slachtoffer in zijn woning ook nog seksuele handelingen met haar verricht.
Door de snelle reactie van de politie is uiteindelijk voorkomen dat de verdachte het slachtoffer naar haar eerste afspraak met een klant heeft kunnen brengen. Het is dan ook niet aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet in de prostitutie is beland.
Dit zijn ernstige en verwerpelijke feiten, waarbij de verdachte geen enkel oog heeft gehad voor de grote kwetsbaarheid en de lichamelijke en geestelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer, noch voor het aanzienlijke leeftijdsverschil van bijna 40 jaar tussen hem en het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen ervan ondervinden. Dat dit ook in de onderhavige zaak het geval is, volgt uit de door de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring en uit de door deskundigen uiteengezette geestelijke gezondheidstoestand van het slachtoffer die aan een getuigenverhoor bij de rechter-commissaris in de weg stond. De verdachte heeft puur uit eigen seksuele lust- en behoeftebevrediging gehandeld. Het hof rekent hem dit ernstig aan.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de hierboven in ogenschouw genomen omstandigheden.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2018.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat uit het oogpunt van normhandhaving en generale en speciale preventie een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.134,40. Voorts is een verzoek gedaan tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 61,04.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Ten aanzien van de materiële schadeposten ‘reiskosten’ ter hoogte van € 134,40 en ‘verzoek vergoeding proceskosten’ ter hoogte van € 61,04 overweegt het hof dat beide posten reiskosten betreffen die zijn gemaakt door de ouders van het slachtoffer ter extra ondersteuning van hun dochter in de periode nadat het misdrijf heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof betreffen deze door de ouders gemaakte reiskosten geen rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. De vordering zal op deze onderdelen worden afgewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor integrale toewijzing van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 273f en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,- (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 augustus 2015.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. R.J. de Bruijn,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2018.

Voetnoten

1.Trb. 2001, 69, Trb 2006/99 en Richtlijn 2011/36/EU.
2.Zie voorts art. 3 onder a, b en c Palermo-Protocol art. 4 onder a, b en c Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van Mensenhandel en art. 2 leden 1, 4 en 5 Richtlijn 2011/36/EU.
3.Kamerstukken II, 2003-2004, 29291, nr. 3, p. 2.
4.Zie ook AG [AG] in haar conclusie van 20 februari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:138 die met betrekking tot art. 273 lid 1 onderdeel 5 Sr stelt dat het brengen tot prostitutie van minderjarigen, ook als daarbij geen dwang wordt gebruikt, als een situatie van uitbuiting dient te worden beschouwd.
5.Uitspraak van het EHRM van 10 juli 2012 (Vidgen tegen Nederland, ECLI:XX:2012:BX3071) en de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5539).