Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Feiten, vordering en oordeel van de kantonrechter
aanvraagformulier Studiefaciliteitenin (zie
bijlage).
- voor recht verklaard dat Drechtwerk de opleidingskosten van de hbo-opleiding voor 75% dient te vergoeden,
- Drechtwerk veroordeeld tot betaling van 75% van de opleidingskosten, bestaande uit les- en inschrijfgeld, boeken en leermiddelen, examengelden,
- Drechtwerk veroordeeld tot betaling van reiskosten en verblijfkosten ten behoeven van de te volgen hbo-opleiding,
- Drechtwerk veroordeeld tot het verzorgen van studiefaciliteiten ten behoeve van [geïntimeerde] , (a) waaronder in ieder geval vijf uur studieverlof per week vanaf 1 september 2014, waarvan bij gebreke van het verlenen van studieverlof in het verleden, deze uren worden nabetaald, vermeerderd met de wettelijke rente, (b) het meewerken in ruime zin van het uitvoeren van studieopdrachten en (c) het toekennen van een vergoeding voor de stagedagen, en
- Drechtwerk in de proceskosten veroordeeld.
3.Het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep
4.De beoordeling van het hoger beroep
vooraf, en op grond van welke bepalingen die vraag moet worden beantwoord.
Met het Handboek laten wij dus zien hoe wij toetsen”).
Medewerkers ontlenen hun rechten aan deze onderliggende regelingen”, waaruit volgens Drechtwerk zou voortvloeien dat men zich niet op het Handboek kan beroepen, is onvoldoende om daarmee het Handboek terzijde te stellen. [geïntimeerde] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de Regeling door Drechtwerk werd toegepast met inachtneming van de toelichting uit het Handboek. Grief I wordt dan ook verworpen.
voorafstudiefaciliteiten toe te kennen van 75% van de kosten, indien de opleiding de uit- of doorstroming van [geïntimeerde] bevordert, en na het volgen van de opleiding er een reële kans op werk is in de branche waarop de opleiding zich richt. Volgens de begripsbepalingen in Paragraaf 1 van de Regeling wordt met uitstroom bedoeld: het aangaan van een arbeidsovereenkomst buiten de sociale werkvoorziening, en met doorstroom: het uitoefenen van een andere functie binnen of buiten de sociale werkvoorziening. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof terecht overwogen, alhoewel het volgens de letterlijke tekst van het Handboek om “
een kans” op werk gaat, dat dit een “
reële kans”moet zijn. Wanneer het slechts om een kans zou gaan, zou dit criterium immers ieder onderscheidend vermogen missen, hetgeen geen aannemelijke uitleg is.
vooraf, maar pas na afronding van de studie en wanneer hij binnen één jaar een baan buiten Drechtwerk heeft gevonden, een vergoeding van 100% van de studiekosten toegekend krijgt. De vraag die het hof dan ook dient te beantwoorden is of Drechtwerk binnen de grenzen van het goed werkgeverschap, mede gelet op de ratio van de Regeling en de relevante omstandigheden van het geval, in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat Drechtwerk een zekere mate van beoordelingsvrijheid heeft ten aanzien van de vraag of aan [geïntimeerde] vooraf studiefaciliteiten worden toegekend (binnen de grenzen van het goed werkgeverschap). Immers, blijkens de eisen voor toekenning van studiefaciliteiten (artikel 1 van de Regeling)
kanDrechtwerk studiefaciliteiten toekennen, voor zover het belang van Drechtwerk dat toelaat, met de studie een belang van Drechtwerk wordt gediend en de opleiding door het Dagelijks Bestuur deugdelijk wordt geacht. Drechtwerk heeft dit belang ter zitting in hoger beroep verder toegelicht en gesteld dat zij een beperkt opleidingsbudget heeft en dat het bedrag dat [geïntimeerde] claimt substantieel is (“
wij kunnen voor dat bedrag meerdere mensen opleiden”). Voor Drechtwerk is verder (als sociale werkvoorziening) van belang of de opleiding op korte termijn tot uitstroom leidt.
vooraftoe te kennen, overweegt het hof het volgende. Volgens Drechtwerk heeft de kantonrechter ten onrechte als maatstaf gehanteerd dat “voldoende aannemelijk” is dat de opleiding de uitstroom bevordert en dat na het volgen van de opleiding een reële kans bestaat op werk in de branche waarop de opleiding is gericht (Grief VI) en ten onrechte geoordeeld dat een kans van ongeveer 40% als reëel moet worden beschouwd (Grief V). Drechtwerk heeft verder de door de kantonrechter vastgestelde 40% kans gemotiveerd betwist, en daarbij betoogd (Grief IV) dat de kantonrechter in het bepalen van de kans van 40% niet heeft meegewogen dat afgestudeerden van de opleiding Toegepaste Psychologie met 15% de lijst van werklozen aanvoeren, het minst snel een baan vinden, het laagste salaris hebben en het minste kans hebben op een vaste baan. [geïntimeerde] heeft dit alles niet gemotiveerd weersproken, evenmin als de vaststelling door de kantonrechter dat uit de beschikbare bewijsstukken een kans van 40% blijkt op werk in de branche waarop de opleiding is gericht. Ook [geïntimeerde] acht blijkens zijn stellingen in hoger beroep een kans van 40% kennelijk reëel.
in de branche waarop de opleiding is gericht”, zoals artikel 6.2 van de Regeling voorschrijft. Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt naar het oordeel van hof een onvoldoende rooskleurig beeld voor afgestudeerde studenten Toegepaste Psychologie. Hierbij acht het hof ook van belang dat de bijdrage die [geïntimeerde] van Drechtwerk vraagt substantieel te noemen is en Drechtwerk onweersproken heeft gesteld dat haar financiële middelen beperkt zijn. Grieven V en VI slagen dan ook. De overige grieven IV, VII en VIII – die als strekking hebben dat de kans op werk lager moet zijn dan de door de kantonrechter vastgestelde 40% – behoeven geen behandeling meer bij gebrek aan belang.
vooraf.Het goed werkgeverschap brengt niet mee dat Drechtwerk iedere opleiding die een kans biedt op uit- of doorstroom vooraf zou moeten faciliteren; het moet gaan om een reële kans op werk in de branche waarop de opleiding is gericht. Dit betekent dat Drechtwerk in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat [geïntimeerde] niet in aanmerking komt voor studiekostenvergoeding op grond van de Regeling.
uitstroming.
Deze aanspraak heeft u indien u er feitelijk in slaagt de opleiding af te ronden en binnen een jaar na het behalen van het diploma uit te stromen naar een reguliere baan. Onder een reguliere baan, wordt verstaan een baan voor welke geen subsidie wordt verstrekt. De nieuwe baan moet leiden tot een beëindiging van het dienstverband met Drechtwerk, dan wel haar rechtsopvolgers". [geïntimeerde] heeft geen omstandigheden gesteld waaraan het vermoeden kan worden ontleend dat Drechtwerk haar toezegging niet gesteld zal doen. Dit betekent dat Grief II faalt. Grief I (waarin [geïntimeerde] erover klaagt dat geen dwangsom is opgelegd) faalt om voorgaande redenen eveneens. Ten overvloede merkt het hof nog op dat Drechtwerk desgevraagd ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij (vrijwillig) zal voldoen aan een veroordeling door het hof.
4.Beslissing
opnieuw rechtdoende: