ECLI:NL:GHDHA:2018:147

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
200.183.926/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen van een dringende reden in het arbeidsrecht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep inzake een ontslag op staande voet. De appellante, wonende te Den Haag, heeft in het principaal appel de beslissing van de rechtbank Den Haag, team kanton, van 4 november 2015 aangevochten. De geïntimeerde, ook wonende te Den Haag, was in het incidenteel appel de tegenpartij. De zaak is gestart met een tussenarrest op 28 februari 2017, waarin de geïntimeerde werd toegelaten tot bewijslevering. Echter, het getuigenverhoor heeft geen doorgang gevonden, wat leidde tot complicaties in de procedure. De appellante heeft gefourneerd voor arrest, maar de zaak werd geroyeerd wegens onvolledige processtukken. Uiteindelijk is de rolbeslissing teruggedraaid en is er een datum voor arrest vastgesteld.

De kern van de zaak draait om de vraag of de geïntimeerde de appellante op 16 januari 2014 terecht heeft ontslagen op grond van een dringende reden. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde geen bewijs heeft geleverd voor het ontslag en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigbaar is. De appellante heeft tijdig een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellante toe, waaronder het achterstallig salaris en de doorbetaling van loon vanaf 16 januari 2014. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Het hof heeft in zijn uitspraak de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, zoals artikel 7:625 BW, betrokken en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers in dergelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.183.926/02
Zaaknummer rechtbank : 3091981 RL EXPL 14-15945

arrest van 13 februari 2018

inzake

[appellante],

wonende te Den Haag,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.G.M. Haase te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.W. van Eeuwijk te Den Haag.

Het verdere verloop van het geding

Bij tussenarrest van 28 februari 2017 is [geïntimeerde] toegelaten tot bewijslevering en is een datum voor getuigenverhoor bepaald. Het getuigenverhoor heeft geen doorgang gevonden. Vervolgens heeft [appellante] gefourneerd voor arrest, maar ter rolzitting van 19 september 2017 is de zaak geroyeerd, omdat niet compleet was gefourneerd. Daarna is deze rolbeslissing teruggedraaid en is op verzoek van [appellante] datum voor arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

[geïntimeerde] heeft geen gebruik gemaakt van de haar in het arrest van 28 februari 2017 geboden gelegenheid om bewijs te leveren van het feit dat zij [appellante] op 16 januari 2014 (het arrest vermeldt in het dictum abusievelijk 16 januari 2016) heeft ontslagen op grond van een dringende reden als nader omschreven onder 5 van het arrest van 28 februari 2017, welke dringende reden zij [appellante] vervolgens heeft meegedeeld via de onder 2.b van dat arrest geciteerde ontslagbrief. Zoals in voornoemd tussenarrest onder 8. al is overwogen, zal het vonnis van de kantonrechter van 4 november 2015 daarom worden vernietigd. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is vernietigbaar, omdat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] [appellante] op 16 januari 2014 heeft ontslagen op grond van een dringende reden, welke reden zij vervolgens aan [appellante] heeft meegedeeld in genoemde ontslagbrief en [geïntimeerde] evenmin beschikte over toestemming van het UWV voor die opzegging.
De door [appellante] gevorderde verklaring voor recht zal alsnog worden toegewezen. Het door haar gevorderde achterstallig salaris tot en met 15 januari 2014 zal (opnieuw) worden toegewezen zoals de kantonrechter heeft gedaan, omdat - zoals is beslist in het tussenarrest van 28 februari 2017 - het daartegen ingestelde incidenteel appel faalt. Vanaf 16 januari 2014 zal de gevorderde doorbetaling van loon worden toegewezen ad € 81 bruto per week, vermeerderd met de vakantiebijslag en pensioenopbouw totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op regelmatige wijze zal zijn beëindigd, alles vermeerderd met de gevorderde wettelijke verhoging en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties in zowel het principaal als - nu uit het arrest van 28 februari 2017 moet worden afgeleid dat het incidenteel appel niet slaagt - het incidenteel appel.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, van 4 november 2015,
en
opnieuw rechtdoende:
  • verklaart voor recht dat [appellante] tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het haar verleende ontslag;
  • veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen:
a. vakantiegeld en 5% pensioenopbouw over het tijdvak van 1 november 2013 tot en met 15 januari 2014;
b. een wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW van 50% over deze loonbedragen;
c. loon ad € 81 bruto per week, vermeerderd met 8% vakantiegeld en 5% pensioenopbouw over het tijdvak van 16 januari 2014 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op regelmatige wijze zal zijn beëindigd;
d. een wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW van 50% over deze loonbedragen;
e. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] tot op 4 november 2015 begroot op € 182,-;
f. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep in het principaal en het incidenteel appel, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 412,07 aan verschotten en € 948,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, M.J. van der Ven en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.