ECLI:NL:GHDHA:2018:146

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
200.169.519-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering inzage bescheiden ex artikel 843a Rv in geschil tussen Russische vennootschappen en Intertech Mechanical B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben de appellanten, CJSC Mosoblenergogaz en OJSC Mezhregionteploenergo, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een vordering op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij de appellanten inzage vorderen in bescheiden die door de geïntimeerde, Intertech Mechanical B.V., in beslag zijn genomen. De appellanten stellen dat zij een rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage, omdat zij schade hebben geleden door wanprestatie van Intertech en haar partners. De rechtbank had de vordering van de appellanten afgewezen, maar het hof oordeelt dat de appellanten wel degelijk rechtmatig belang hebben bij de inzage in de bescheiden. Het hof wijst de vordering van de appellanten toe, met uitzondering van bepaalde e-mails die als te onbepaald worden beschouwd. Tevens wordt Intertech veroordeeld tot terugbetaling van bedragen die de appellanten ter uitvoering van het vonnis aan Intertech hebben voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie wordt het beslag opgeheven voor zover dit is gelegd op andere e-mailcorrespondentie dan die tussen Intertech en haar partners. Het hof compenseert de proceskosten in reconventie, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.169.519 / 01
Zaak-rolnummer rechtbank: C/10/449656 / HA ZA 15-451

Arrest d.d. 13 februari 2018

in de zaak van
1. de vennootschap naar het recht van de Russische Federatie
CJSC Mosoblenergogaz,
gevestigd te Moskovskaya oblast, Rusland,
2. de vennootschap naar het recht van de Russische Federatie
OJSC Mezhregionteploenergo,
gevestigd te Vidnoe, Rusland,
appellanten,
hierna te noemen: gezamenlijk MOEG c.s. of afzonderlijk MOEG en MRTE,
advocaat: mr. J.P.P. Latour te Amsterdam,
tegen

Intertech Mechanical B.V.,

gevestigd te Groot-Ammers, gemeente Molenwaard,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Intertech,
advocaat: mr. M.M. Broere-Blokland te Dordrecht.

Het geding

Bij exploot van 29 april 2015 zijn MOEG c.s. in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2015. Op 20 september 2016 heeft MOEG c.s. bij memorie van grieven tevens houdende akte wijziging/vermeerdering eis (met producties) tegen dit vonnis vier grieven aangevoerd en haar eis (in conventie) gewijzigd. Intertech heeft de grieven en de gewijzigde vordering in conventie bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Hierna hebben partijen nog schriftelijk gepleit en in hun pleitnotities een repliek respectievelijk dupliek opgenomen. Ten slotte hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.

De beoordeling van het hoger beroep

De achtergrond van het geschil
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. MOEG houdt zich bezig met de opwekking, levering en distributie van energie in Moskou en omgeving. MRTE is de moedermaatschappij van MOEG.
b. Intertech houdt zich bezig met de in- en verkoop, exploitatie, reparatie en onderhoud van machines voor industriële doeleinden.
c. MOEG heeft op 25 september 2012 een overeenkomst met Intertech gesloten voor de aankoop door MOEG van zes generatoren (5 gas en 1 diesel). Voorts deden partijen zaken via tussen(rechts)personen GES, Energo Development, Polyimpex en Polykraft, waarbij Intertech aan de tussenpersoon verkocht die vervolgens doorverkocht (al dan niet via een tussenpersoon) aan een van de vennootschappen van MOEG c.s. MOEG c.s. werd daarbij vertegenwoordigd door haar toenmalig bestuurder, [de bestuurder] . [de bestuurder] is gelieerd aan GES, Energo Development, Polykraft en Polyimpex.
d. Krachtens verlof van 17 maart 2014 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam hebben MOEG c.s. op 1 april 2014 conservatoir bewijsbeslag ex artikel 703 jo. artikel 843a Rv laten leggen onder Intertech.
e. Tussen partijen is geschil ontstaan over (het recht van MOEG en MRTE op) de inzage in de in beslag genomen stukken.
De procedure bij de rechtbank
2. MOEG c.s. hebben bij de rechtbank (op de grondslag van artikel 843a Rv) in conventie gevorderd:
I te verklaren voor recht dat zij ex artikel 843a Rv recht hebben op (primair) afgifte dan wel (subsidiair) uittreksel of (meer subsidiair) inzage van de volgende in beslag genomen bescheiden:
a. de facturen van Intertech aan GES en Energo Development ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG c.s. aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in het overzicht dat als productie 8 bij dagvaarding is overgelegd,
b. de overeenkomsten tussen Intertech en GES en Energo Development ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG c.s. aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in voornoemd overzicht,
c. de (e-mail)correspondentie tussen Intertech en GES en Energo Development aangaande de transacties genoemd in productie 8, waaronder in ieder geval (e-mail)correspondentie over de stukken genoemd onder (a) en (b) en welke thans in bewaring zijn bij gerechtelijk bewaarder ICT Concept B.V.;
II te gelasten dat de gerechtelijk bewaarder binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn, MOEG c.s. (primair) afschrift, (subsidiair) uittreksel dan wel (meer subsidiair) inzage geeft van de onder I aangeduide bescheiden;
III Intertech te veroordelen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, met rente.
3. MOEG c.s. hebben daartoe gesteld dat zij een rechtmatig belang hebben bij afgifte omdat Intertech en drie van haar partners (de tussenpersonen GES, Energo Development en Eton Energetic) wanprestatie hebben gepleegd, dan wel onrechtmatig jegens MOEG c.s. hebben gehandeld bij de uitvoering van een groot aantal overeenkomsten met MOEG c.s. Ter onderbouwing daarvan hebben MOEG c.s. aangevoerd dat is gebleken dat zij ten onrechte veel te hoge bedragen hebben betaald voor producten en diensten van Intertech en haar partners en dat producten aan hen zijn verkocht die zij niet nodig hadden. MOEG c.s. hebben gesteld dat zij daardoor aanzienlijke schade hebben geleden, die zij in een nog te entameren procedure willen verhalen op Intertech en haar partners. MOEG c.s. hebben gesteld te voorzien dat zij nader bewijs nodig zullen hebben om deze schadevergoedingsvorderingen te kunnen onderbouwen. Volgens MOEG c.s. kan dit bewijs bij Intertech worden gevonden.
4. Intertech heeft deze vordering bestreden. Zij heeft betwist dat sprake zou zijn van een kunstmatige prijsopdrijving, althans dat zij daarbij betrokken is. Intertech heeft gesteld dat zij gebruikelijke prijzen hanteert en dat verkoop via een tussenpersoon niet ongebruikelijk of onrechtmatig is. Het is volgens Intertech niet aan haar, maar aan MOEG c.s. om te
beoordelen of zij de door hen bestelde machines nodig hebben. Intertech heeft van haar kant in reconventie opheffing van de beslagen en afgifte aan haar van de in beslag genomen bescheiden gevorderd, met veroordeling van MOEG c.s. in de proceskosten.
5. In het bestreden vonnis van 4 maart 2015 heeft de rechtbank de vordering van MOEG c.s. in conventie afgewezen en de vordering van Intertech in reconventie toegewezen, met veroordeling telkens van MOEG c.s. in de proceskosten.
Wat er is gebeurd na het vonnis van de rechtbank
6. MOEG heeft aan de rechtbank verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag op de handelsvoorraad van Intertech. Tijdens de mondelinge behandeling van dat verzoek op 24 september 2015 hebben MOEG en Intertech een regeling getroffen die is vastgelegd in het proces-verbaal van deze behandeling. Het gaat hier om een vaststellingsovereenkomst met (voor zover van belang) de volgende inhoud:

1. Intertech Mechanical B.V. zal 3 CT-2000 units en 1 diesel unit leveren aan Mosoblenergogaz CISC conform de contractuele specificaties en leveringsvoorwaarden, met dien verstande dat er geen garantie op de units zal worden verleend, met uitzondering van productiefouten.2. Intertech Mechanical B.V. zal alle bescheiden beschikbaar stellen die onder het verlof van de rechtbank Rotterdam vallen inzake het bewijsbeslag. Deze bescheiden worden binnen twee weken genoegzaam doorzocht door de advocaten van beide partijen, bij de gerechtelijke bewaarder ICT Concepts.3. Binnen een week na doorzoeking van de bescheiden zal Mosoblenergogaz CJSC[hof: MOEG]
al dan niet bevestigen dat er ten aanzien van de doorzoeking finale kwijting wordt verleend. Bij kwijting zal het bewijsbeslag per ommegaande worden opgeheven en de bewijsbeslagprocedure in hoger beroep worden doorgehaald.4. Intertech Mechanical B.V. zal tevens de informatie en bescheiden beschikbaar stellen die Mosoblenergogaz CJSC mist in de datamatrix (productie 27 bij conclusie van antwoord in reconventie in de bewijsbeslag procedure). Intertech Mechanical B.V. verklaart bij deze dat zij geen informatie zal achterhouden.5. Mosoblenergogaz CJSC zal de volledige kwijting verlenen ter zake van haar aanspraken uit hoofde van onrechtmatig handelen van Intertech Mechanical B.V. in relatie tot transacties zoals opgenomen in voornoemde matrix, indien uit het onderzoek blijkt dat Intertech zelf jegens Mosoblenergogaz CJSC geen actieve betrokkenheid heeft gehad bij en niet bekend was met het kunstmatig opdrijven van de prijzen van de Intertech-producten.(…)
9. Het verzoekschrift wordt ingetrokken en partijen dragen ieder de eigen kosten.
7. Op 15 oktober 2015 hebben MOEG en Intertech in een ‘Settlement’ afgesproken wat Intertech alsnog aan MOEG zal leveren en bevestigd dat zij geen claims meer tegen elkaar hebben in verband met hun overeenkomst van 25 september 2012 (voor de levering van de 6 generatoren), behalve hetgeen voortkomt uit de Settlement.
8. Op 18 november 2015 hebben partijen gezamenlijk de in bewijsbeslag genomen stukken onderzocht. MOEG heeft de stukken die zij heeft doorzocht geselecteerd op basis van een aantal zoektermen, waaronder “ [naam bestuurder met spellingsfout] ”. MOEG c.s. stellen dat MOEG tijdens de doorzoeking heeft geconstateerd dat dit een onjuiste zoekterm was omdat de naam wordt gespeld als “ [de bestuurder] ” en dat haar advocaat vervolgens aan de advocaat van Intertech heeft laten weten dat de doorzoeking voortgezet diende te worden. Intertech heeft hiermee echter niet ingestemd.
9. Bij e-mail van 7 maart 2016 heeft MOEG Intertech verzocht om medewerking te verlenen aan verdere inzage op grond van de vaststellingsovereenkomst nu op basis van de juiste zoekterm “ [de bestuurder] ”. Intertech heeft in reactie laten weten dat zij hiertegen in beginsel geen bezwaar heeft, maar dat zij dan wel op voorhand finale kwijting wenst te verkrijgen ten aanzien van alle zaken die uit de inzage naar voren mochten komen.
10. MOEG heeft Intertech per deurwaardersexploot van 10 juni 2016 gesommeerd om mee te werken aan een voortzetting van de doorzoeking van de stukken op 19 juni 2016. Intertech heeft bij brief van 17 juni 2016 meegedeeld haar medewerking daaraan te weigeren. De executerende deurwaarder heeft op 20 juni 2016 een deurwaarderskortgeding ex artikel 438 lid 4 Rv aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Bij vonnis van 28 juni 2016 heeft deze rechter bepaald dat de gerechtsdeurwaarder op basis van de grosse van het proces-verbaal van genoemde rechtbank van 24 september 2015 (zie hiervoor onder 6) aan MOEG geen inzage mag geven in de beslagen bescheiden die zich bij de gerechtelijk bewaarder bevinden totdat een rechter anders beslist of partijen tot nadere afspraken komen. MOEG is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en Intertech in incidenteel beroep gekomen. .
De grieven van MOEG c.s. en de vorderingen van partijen in hoger beroep
11. Grieven 1, 2 en 4 van MOEG c.s. zijn gericht tegen de afwijzing van hun vordering in conventie (op de grondslag van artikel 843a Rv) en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. In hoger beroep wordt als grondslag van de vordering toegevoegd nakoming van de vaststellingsovereenkomst (zie hierboven onder 6). Grief 4 heeft in het bijzonder op deze tweede grondslag betrekking en licht deze toe.
Na wijziging van hun eis vorderen MOEG c.s. in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende Intertech te veroordelen (primair) afschrift dan wel (subsidiair) uittreksel of (meer subsidiair) inzage te geven van:
( i) de facturen die Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex en [de bestuurder] aan elkaar hebben verzonden ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG c.s. aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in het overzicht dat als productie 40 is overgelegd, waaronder ook begrepen facturen voor commissie;
(ii) de overeenkomsten die zijn gesloten tussen Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG c.s. aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in het overzicht dat als productie 40 is overgelegd, waaronder ook begrepen overeenkomsten ten aanzien van commissie;
(iii) de (e-mail)correspondentie tussen Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex en [de bestuurder] ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG c.s. aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in het overzicht dat als productie 40 is overgelegd, waaronder ook begrepen (e-mail)correspondentie ten aanzien van commissie,
met dien verstande dat in ieder geval afschrift (dan wel uittreksel of inzage) dient te worden verschaft van de in paragraaf 3.30 tot en met 3.48 van de memorie van grieven genoemde stukken en van alle e-mails die zijn verstuurd aan en ontvangen van de e-mailadressen [e-mailadres 1] , [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] ,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag of dagdeel dat Intertech, na betekening van het vonnis [
lees:arrest], weigert uitvoering te geven aan het door het hof te geven bevel;
II. te gelasten dat de gerechtelijk bewaarder binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest, althans binnen een door het hof te bepalen termijn, MOEG c.s. (primair) afschrift dan wel (subsidiair) uittreksel dan wel (meer subsidiair) inzage zal geven van de onder I genoemde bescheiden;
III. Intertech te veroordelen om al hetgeen MOEG c.s. ter uitvoering van het vonnis aan Intertech hebben voldaan aan MOEG c.s. terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
IV. Intertech te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, de nakosten voor de advocaat daarbij te begroten, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het arrest is gewezen aan MOEG c.s. zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
MOEG c.s. hebben in hun schriftelijke pleitaantekeningen opgemerkt dat in het petitum een verschrijving staat. Het petitum moet zo worden gelezen dat MOEG c.s. afschrift vordert van “de in paragraaf 3.30 tot en met 3.
52van de memorie van grieven genoemde stukken” in plaats van: “de in paragraaf 3.30 tot en met 3.
48van de memorie van grieven genoemde stukken”, aldus MOEG c.s. Intertech heeft daar niet op gereageerd. Het hof zal uitgaan van het door MOEG c.s. bedoelde petitum.
12. Intertech heeft aan het slot van haar memorie van antwoord geconcludeerd dat het hof de vorderingen van MOEG c.s. zal afwijzen en haar eigen vordering in reconventie zal toewijzen. Nu deze laatste vordering al in het vonnis was toegewezen, begrijpt het hof deze laatste conclusie zo dat Intertech verzoekt het vonnis in reconventie te bekrachtigen.
Voor zover Intertech in de memorie van antwoord onder 50 heeft bedoeld aan te voeren dat MOEG c.s. in hun hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moeten worden omdat hun vordering slechts een ordinaire ‘fishing expedition’ is waarop zij geen recht hebben en MOEG met de nakoming van de vaststellingsovereenkomst in verzuim verkeert, gaat het hof reeds om de volgende redenen hieraan voorbij. Uit het navolgende zal blijken dat van een ‘fishing expedition’, waarop inderdaad artikel 843a Rv niet ziet, geen sprake is en dat voor de beoordeling van het hoger beroep de vraag of MOEG nu wel of niet de vaststellingsovereenkomst is nagekomen, niet van belang is.
De bespreking van de grieven, de vordering op grond van artikel 843a Rv
Rechtmatig belang aan de zijde van MOEG?
13. Het hof zal eerst de vordering op de grondslag van artikel 843a Rv beoordelen. Een vordering op grond van dat artikel kan worden toegewezen indien
( a) degene die inzage, afschrift, uittreksel van bescheiden of overlegging van ander bewijsmateriaal vordert, daarbij een rechtmatig belang heeft,
( b) het bepaalde bescheiden en/of bepaald ander bewijsmateriaal betreft als bedoeld in voormelde bepalingen, en
( c) deze bescheiden en/of dit bewijsmateriaal een rechtsbetrekking betreffen waarin degene die deze vordering heeft ingesteld of zijn rechtsvoorgangers, partij zijn. De vordering kan worden ingesteld tegen wederpartijen bij de in artikel 843a Rv bedoelde rechtsbetrekking, en tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn (HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834, Alphens schietincident).
Het hof merkt hierbij op dat ook een verbintenis uit onrechtmatige daad een rechtsbetrekking is in de zin van artikel 843a Rv en dat het bestaan daarvan nog niet in rechte hoeft vast te staan. Verder is niet noodzakelijk dat over de rechtsbetrekking een procedure aanhangig is of naar verwachting zal worden gemaakt, dan wel dat een zodanige procedure, indien deze aanhangig zou worden gemaakt, in Nederland zal worden gevoerd (HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8510).
Bij betwisting door de houder van de bescheiden is het aan verzoeker, in dit geval MOEG c.s., om te motiveren en zo nodig te bewijzen dat aan deze (cumulatieve) eisen is voldaan.
14. MOEG c.s. stellen dat zij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel een rechtmatig belang bij hun vordering hebben. In dit verband hebben zij het volgende aangevoerd. Tijdens de inzage op 18 november 2015 van in bewijsbeslag genomen stukken is gebleken dat de beschuldigingen van MOEG c.s. aan het adres van Intertech terecht zijn. MOEG c.s. verwijzen naar e-mailcorrespondentie tussen [de bestuurder] en (de bestuurder van) Intertech. De volgens hen relevante inhoud van deze correspondentie is weergegeven of kort samengevat in de memorie van grieven onder 3.32 tot en met 3.48. Ook verwijst zij naar 72 facturen van Polykraft aan Energo Development, toegelicht in de memorie van grieven onder 3.50 tot en met 3.54. Volgens MOEG c.s. blijkt uit deze stukken dat Intertech aan [de bestuurder] commissies betaalde voor transacties tussen MOEG c.s. en Intertech, dat Intertech in dat verband om een factuur vraagt, maar blijkbaar liever niet heeft dat daarop komt te staan dat deze betrekking heeft op commissie, waarmee zij laat blijken te beseffen dat het betalen van commissie niet in de haak was, en dat [de bestuurder] bewust MOEG c.s. heeft benadeeld door hen meer te laten betalen nu de werkelijke koopprijs (
agreed price) met de commissie werd verhoogd tot de door MOEG c.s. te betalen prijs (
contract price). De ‘commissies’, zijnde steekpenningen, die [de bestuurder] betaald kreeg zijn onder heel andere benamingen (zoals ‘advice and engineering costs’, dan wel via de contractprijs) aan (uiteindelijk) MOEG c.s. in rekening gebracht zonder dat MOEG c.s. konden weten dat hun betaling in feite (mede) dergelijke steekpenningen betrof. MOEG c.s. stellen dat het voor Intertech volstrekt duidelijk was dat MOEG c.s. door de commissieafspraken (onrechtmatig) benadeeld werden. Door hieraan mee te werken heeft ook Intertech onrechtmatig jegens MOEG c.s. gehandeld. Verder blijkt volgens MOEG c.s. uit e-mails die zij hebben ingezien dat Intertech ter bescherming van [de bestuurder] bewust namens MOEG (c.s.) gevraagde informatie heeft achtergehouden en dat Intertech van [de bestuurder] advies kreeg welke stukken zij wel en welke stukken (onder meer met betrekking tot Polyimpex waaraan [de bestuurder] blijkbaar was gelieerd) zij niet aan MOEG (c.s.) kon laten zien. De hiervoor genoemde facturen heeft Polykraft (waaraan [de bestuurder] ook gelieerd was) aan Energo Development gestuurd tot een bedrag van in totaal € 875.000. Op de facturen staat als kantooradres het adres van Intertech vermeld. Volgens MOEG c.s. blijkt uit deze facturen dat Intertech zeer nauw betrokken was bij de door [de bestuurder] gepleegde fraude. Nu op de facturen van Polykraft het adres van Intertech staat vermeld is volgens MOEG c.s. op zijn minst aannemelijk dat Polykraft een vennootschap is die (ook) aan Intertech is gelieerd of dat er tussen Intertech en Polykraft op zijn minst een nauwere band bestaat dan Intertech steeds heeft voorgewend. MOEG c.s. vinden het aannemelijk dat Intertech over de gevraagde bescheiden met betrekking tot de tussenpersonen Polykraft en Polyimpex beschikt omdat (i) Intertech zelf rechtstreeks met deze partijen heeft gecontracteerd en (ii) uit haar e-mails aan [de bestuurder] blijkt dat zij ook weet heeft van de tussen deze tussenpersonen gemaakte afspraken. MOEG c.s. stellen dat Polykraft, Polyimpex, Energo Development en GES onrechtmatig jegens MOEG c.s. hebben gehandeld door mee te werken aan de ten koste van MOEG c.s. gepleegde fraude. Er is dus ook ten aanzien van deze partijen sprake van een rechtsbetrekking met MOEG c.s. waarbij deze tussenpersonen partij zijn zodat MOEG c.s. op grond van artikel 843a Rv recht hebben op afschrift van de hiervoor genoemde bescheiden aangaande die onrechtmatige daad, bescheiden die Intertech tot haar beschikking of onder haar beheer heeft.
15. Intertech heeft als verweer gevoerd dat het rechtmatig belang waarop MOEG c.s. zich beroepen, is gebaseerd op stukken (de hiervoor genoemde e-mails en facturen) die ten onrechte in beslag zijn genomen omdat het beslagverlof zich niet ook tot deze stukken uitstrekte. Deze stukken zijn volgens Intertech dus onrechtmatig verkregen. Bovendien zijn deze stukken niet volledig weergegeven zodat de daaraan verbonden conclusies onjuist zijn.
16. Het hof overweegt als volgt. Geen rechtmatig belang is aanwezig indien onvoldoende duidelijk en concreet is gesteld en gemotiveerd wat de relevantie is van de gevraagde bescheiden met betrekking tot het feit waarop een mogelijke vordering berust. Het hof is van oordeel dat MOEG c.s. op zichzelf voldoende duidelijk en concreet hebben gesteld en door verwijzing naar e-mails en facturen gemotiveerd, waarom zij menen dat deze bescheiden van belang kunnen zijn als bewijs in een procedure over de door haar gestelde rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad of daden zoals toegelicht (hiervoor onder 14 weergegeven). Het verweer dat de bescheiden niet volledig zijn weergegeven, kan Intertech niet baten. Wat wel is weergegeven vormt een genoegzame motivering.
17. De vraag die Intertech aan het hof voorlegt, is of deze motivering gebaseerd mag worden op stukken die onrechtmatig zijn verkregen omdat het beslagverlof zich niet ook tot deze stukken uitstrekt. Of dit laatste waar is, kan in het midden blijven.
Intertech heeft na het vonnis ermee ingestemd dat MOEG toch inzage kreeg in de stukken op basis van een daartoe tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Daarmee werd de vraag of MOEG inzage mocht hebben in de (in beslag genomen) stukken beheerst door (de voorwaarden in) de vaststellingsovereenkomst. Intertech voert aan dat zij toen nog niet wist dat ook stukken in beslag waren genomen die niet vallen onder het door de voorzieningenrechter gegeven beslagverlof, en dat het juist deze stukken zijn waarop MOEG c.s. nu hun rechtmatig belang baseren. De vraag of MOEG c.s. op grond van de vaststellingsovereenkomst nu wel of niet aanspraak konden maken op (verdere) inzage, kan in het midden blijven. Het hof is van oordeel dat een ontkennende beantwoording van deze vraag voor het aannemen van een rechtmatig belang niet relevant is. Immers, ook indien de inzage van stukken in strijd zou zijn met (de voorwaarden in) de vaststellingsovereenkomst, kan dit slechts leiden tot rechtsgevolgen die zijn verbonden aan het niet nakomen van een verplichting uit een overeenkomst, maar niet ook tot de uitsluiting van de feitelijke gronden waarop MOEG c.s. haar motivering van het rechtmatig belang doen rusten. Het algemene maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat MOEG c.s. er bij hebben om hun stellingen in rechte aan de hand van de betreffende stukken (verder) aan te tonen, wegen zwaarder dan het belang van Intertech bij uitsluiting van bewijs.
Voor het geval het hof de vordering toewijsbaar zou achten heeft Intertech zich beroepen op dwaling op grond waarvan punt 2 van de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar zou zijn voor zover de inzage ziet op (i) meer stukken dan waartoe beslagverlof is verleend, althans op (ii) meer/nieuwe zoektermen of nieuwe stukken dan de 1518 stukken die in het proces-verbaal van de deurwaarder van 13 april 2014 zijn opgenomen en al zijn ingezien. Indien dit, door MOEG c.s. bestreden, beroep op dwaling zou slagen, en de in genoemd punt opgenomen verplichting van Intertech aan MOEG in alle beslagstukken inzage te geven zou vervallen, kan ook hieraan niet het gevolg worden verbonden dat MOEG c.s. zich ter motivering van het rechtmatig belang niet op andere stukken zouden mogen beroepen dan waarop het beslagverlof zag en dat daarom op deze motivering (in zoverre) geen acht zou mogen worden geslagen.
18. Getoetst aan de maatstaf onder 13 is dan de conclusie dat MOEG c.s. het rechtmatig belang bij de gevorderde afgifte en inzage op de wijze zoals door haar gevorderd, voldoende heeft aangetoond.
19. Intertech heeft nog tegengeworpen (conclusie van antwoord 43) dat MOEG c.s. bij hun vordering geen belang hebben omdat in de ICAC-procedure, die over (een deel van) de onderhavige handelstransacties wordt gevoerd, de zaak voor vonnis staat, waartegen geen hoger beroep open staat, zodat er geen stukken meer kunnen worden ingebracht. Het hof gaat hieraan voorbij omdat de vordering van MOEG c.s. ziet op het verkrijgen van bewijsmiddelen in een eventuele andere procedure met ook een andere inzet, namelijk het hiervoor beschreven onrechtmatig handelen.
20. Verder heeft Intertech gesteld dat MOEG c.s. geen belang hebben omdat zij in de settlement (zie hiervoor onder 7) finale kwijting is overeengekomen. Intertech ziet er echter aan voorbij dat deze kwijting uitsluitend ziet op de overeenkomst van 25 september 2012 (voor de levering van de 6 generatoren) en niet op eventuele aansprakelijkheid van Intertech op grond van het gestelde onrechtmatig handelen rond (de totstandkoming van) andere transacties. Ten aanzien van deze andere transacties behouden MOEG c.s. bij hun vordering belang.
Gewichtige redenen aan de zijde van Intertech om zich tegen inzage te verzetten?
21. Bij conclusie van antwoord in conventie onder 49 en 50 heeft Intertech nog als verweer gevoerd dat zij gewichtige redenen heeft om niet te voldoen aan de vordering (artikel 843a lid 4 Rv). Daartoe beroept zij zich op de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie die ook deels onder het intellectueel eigendomsrecht van Intertech valt. Verder zal MOEG c.s. inzage krijgen in contracten die haar niet betreffen. Tegenover de gewichtige redenen dat deze informatie niet op straat komt, staat dat MOEG c.s. geen gewichtige redenen heeft die haar verzoek kunnen rechtvaardigen. Het doel dat MOEG c.s. nastreeft kan op een wijze die niet buitenproportioneel is ook bereikt worden door het horen van getuigen, aldus Intertech.
Het hof verwerpt dit verweer. Intertech heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat en zo ja, met betrekking tot welke stukken het gaat om zodanige bedrijfsgevoelige en/of door intellectueel eigendomsrecht beschermde gegevens dat bij het beschikbaar komen aan MOEG c.s. de vrees gerechtvaardigd is dat de concurrentiepositie van Intertech geschaad zou worden. Ook mist een voldoende concrete onderbouwing om te kunnen concluderen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de stukken is gewaarborgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [de bestuurder] , die in de door MOEG c.s. gestelde onrechtmatige daden een centrale rol vervult, in het buitenland woont wat mogelijk het horen als getuige kan bemoeilijken. Dat [de bestuurder] in het voorjaar van 2016 op verzoek van MOEG c.s. in Amsterdam is geweest om samen met MOEG c.s. en Intertech te overleggen over bijvoorbeeld de levering van machines, wat Intertech stelt, kan hieraan niet afdoen, mede omdat de medewerking van [de bestuurder] aan overleg over leveranties niet gelijk gesteld kan worden aan diens medewerking aan verhoren over zijn mogelijke betrokkenheid bij steekpenningen. In artikel 843a Rv ligt niet in haar algemeenheid de eis besloten dat een vordering tot inzage in bescheiden slechts toewijsbaar is indien andere mogelijkheden om bewijs te vergaren zijn uitgeput.
Vordering van MOEG c.s. toewijsbaar en zo ja, op welke wijze?
22. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van MOEG c.s. kan worden toegewezen met uitzondering van “alle e-mails die zijn verstuurd aan en ontvangen van de e-mailadressen [e-mailadres 1] , [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] .” aangezien deze aanduiding van de stukken te onbepaald is, waarmee het risico onvoldoende is beperkt dat MOEG c.s. ook inzage krijgt in correspondentie die een privé karakter heeft of onder een te respecteren geheimhouding valt.
Intertech betoogt nog dat zij niets te maken heeft met de, door haar overigens betwiste, fraude en haar betrokkenheid daarbij. Dit betoog behoeft geen bespreking want de vordering is er uitsluitend op gericht dat MOEG c.s. de mogelijkheid krijgt kennis te nemen van stukken die van belang kunnen zijn voor het door haar in een eventuele procedure te leveren bewijs. Artikel 843a is van toepassing op rechtsbetrekkingen uit onrechtmatige daad. Wat de gestelde vordering uit onrechtmatige daad tegen Intertech of Polykraft, Polyimpex, Energo Development en/of GES precies zal inhouden en welke bewijsvraag speelt, zal in die eventuele procedure moeten blijken.
23. Intertech verzoekt de inzage in en/of afgifte van stukken te beperken tot de stukken die zijn genoemd in het beslagverlof om zo te voorkomen dat MOEG c.s. ook inzage krijgen in stukken, zoals correspondentie, die persoonlijk van aard zijn of onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen. In dit verband beroept Intertech zich op fundamentele rechten, in het bijzonder die ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, als bedoeld in artikel 13 Grondwet dan wel artikel 8 EVRM.
Het hof kan in dit verzoek niet meegaan. De vordering heeft betrekking op facturen en overeenkomsten en de (e-mail)correspondentie tussen Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex en [de bestuurder]
ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG c.s. aangeschafte apparatuur en machines. Het gaat dus niet om correspondentie van een advocaat. Evenmin is aannemelijk dat deze correspondentie tussen ondernemingen mede een inhoud heeft die de persoonlijke levenssfeer van, kennelijk bij Intertech betrokken, personen raakt, althans op een wijze die een inbreuk zou betekenen op de door Intertech bedoelde fundamentele rechten.
24. MOEG c.s. hebben gevorderd aan de veroordelingen en dwangsom te verbinden van
€ 1.000,00 per dag of dagdeel na betekening van het arrest dat Intertech weigert aan de veroordeling te voldoen. Intertech betoogt dat er geen enkele reden is voor oplegging van een dwangsom omdat zij zich steeds zeer schappelijk jegens MOEG c.s. heeft opgesteld door, hoewel MOEG c.s. eerdere procedures hadden verloren, hun al vele documenten te verschaffen en dat zij met MOEG c.s. heeft onderhandeld en volledig heeft meegewerkt aan een oplossing waardoor MOEG c.s. de door (een van) hen bij een derde bestelde machines kon verkrijgen terwijl Intertech met twee onbetaalde maatwerkmachines is achtergebleven.
Het hof ziet in deze omstandigheden, ook als van de juistheid daarvan wordt uitgegaan, geen reden om aan de veroordeling geen dwangsom zoals gevorderd te verbinden. Wel ziet het hof daarin aanleiding de hoogte van de dwangsom te bepalen op € 500,- per dag en te bepalen dat het verbeuren van de dwangsom pas ingaat vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest en de dwangsom tot een bedrag van € 300.000,- te maximeren.
25. Intertech verzoekt verder de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voor zover zij in dit verband stelt dat MOEG c.s. in wezen geen belang (meer) heeft bij een veroordeling, is dat geenszins aannemelijk. Intertech werpt verder tegen dat zij bij een nieuwe inzage onredelijke kosten moet maken omdat zij zich moet laten vertegenwoordigen door haar advocaat om haar belangen zeker te stellen onder meer omdat in de beslagen stukken vertrouwelijke correspondentie is aangetroffen. Dit belang weegt naar het oordeel van het hof onvoldoende op tegen het belang van MOEG c.s. bij een inzage ten behoeve van waarheidsvinding in een procedure om van een uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring af te zien.
De vordering (in reconventie) van Intertech tot opheffing van het beslag; grief 3
26. Bij het bestreden vonnis is de vordering van Intertech tot opheffing van het op 1 april 2014 door MOEG c.s. gelegde conservatoir bewijsbeslag (artikel 730 Rv jo. artikel 843a Rv) en tot afgifte van de in beslag genomen bescheiden toegewezen. Hiertegen is grief 3 gericht met als toelichting een enkele verwijzing naar de grieven 1 en 2. Nu deze twee grieven slagen en is beslist dat MOEG c.s. een rechtmatig belang hebben bij de door hen gevorderde afgifte van en inzage in bescheiden, kan het oordeel van de rechtbank dat MOEG c.s. dit belang niet hebben en dat daarom van de ondeugdelijkheid van het door hen ingeroepen recht (in het vonnis kennelijk abusievelijk: het door “Intertech” ingeroepen recht) summierlijk is gebleken, niet in stand blijven. Dit betekent dat de vordering van Intertech tot (volledige) opheffing van het beslag grond ontbeert.
27. Intertech heeft nog -naar het hof begrijpt- gedeeltelijke opheffing van het beslag bepleit op de volgende grond (memorie van antwoord 10). Het beslag voldoet niet aan de eisen die de rechtbank daaraan heeft gesteld. Er is meer (e-mail)correspondentie in bewaring genomen dan waarop beslag gelegd had mogen worden, althans waarvoor de rechter blijkens zijn motivering toestemming heeft willen verlenen. Blijkens de toelichting gaat het om e-mails die door MOEG c.s. in de memorie van grieven zijn geciteerd (zie hierboven) en die niet zijn gericht aan GES en/of Energo Development. Dat werd pas later duidelijk, zo stelt Intertech. De bescheiden die in bewaring zijn genomen, zijn daardoor (grotendeels) onrechtmatig verkregen. Intertech komt tot de conclusie dat het belang en de inbewaringneming van genoemde bescheiden buitenproportioneel en daarmee onrechtmatig zijn.
28. MOEG c.s. betwisten dat er bescheiden in beslag zijn genomen die niet onder het bewijsbeslagverlof vallen. Het hof passeert deze betwisting als onvoldoende gelet op het volgende. In de beschikking waarbij verlof tot beslaglegging is verleend, is het verlof wat de (e-mail)correspondentie betreft uitdrukkelijk beperkt tot die tussen Intertech en GES en Energo Development. Uit de toelichting van MOEG c.s. op in bewijsbeslag genomen stukken waarin zij op 18 november 2015 inzage heeft gekregen (zie hierboven onder 14) blijkt echter dat het bij deze inzage ook om andere (e-mail)correspondentie ging dan hiervoor bedoeld. De vordering tot (gedeeltelijke) opheffing van het beslag kan daarom worden toegewezen voor zover het gaat om (e-mail)correspondentie die niet is gevoerd tussen Intertech en GES en Energo Development.
De slotsom
29. De (gezamenlijk behandelde) grieven 1, 2 en 4 treffen doel. Met vernietiging van het bestreden vonnis zal in conventie worden beslist als hieronder weergegeven. De tweede grondslag van de vordering van MOEG c.s., nakoming van de vaststellingsovereenkomst, behoeft geen bespreking. De vordering onder III tot terugbetaling van hetgeen MOEG c.s. ter uitvoering van het vonnis aan Intertech hebben betaald, met rente, is overigens niet bestreden en zal (thans onder II) worden toegewezen. In het kader van grief 3 zal in reconventie de conservatoir bewijsbeslag worden opgeheven voor zover dit is gelegd op andere (e-mail)correspondentie dan die is gevoerd tussen Intertech en GES en Energo Development.
30. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Intertech de kosten van het hoger beroep (met nakosten en rente zoals gevorderd) en die van de eerste aanleg in conventie hebben te dragen. De vordering tot veroordeling van Intertech in de beslagkosten wordt in verband met de beslissing in reconventie afgewezen. In de uitkomst van het geschil in reconventie ziet het hof aanleiding de kosten daarvan te compenseren.
31. Het bewijsaanbod van Intertech wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Voor de duidelijkheid zullen de beslissingen in conventie en in reconventie zoals deze thans luiden, hieronder volledig worden weergegeven.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2015 gewezen en aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
in conventie
I. veroordeelt Intertech om aan MOEG c.s. afschrift dan wel uittreksel of inzage te geven van:
(i) de facturen die Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex en [de bestuurder] aan elkaar hebben verzonden ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in het overzicht dat als productie 40 is overgelegd, waaronder ook begrepen facturen voor commissie;
(ii) de overeenkomsten die zijn gesloten tussen Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in het overzicht dat als productie 40 is overgelegd, waaronder ook begrepen overeenkomsten ten aanzien van commissie;
(iii) de (e-mail)correspondentie tussen Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex en [de bestuurder] ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG aangeschafte apparatuur en machines, zoals opgenomen in het overzicht dat als productie 40 is overgelegd, waaronder ook begrepen (e-mail)correspondentie ten aanzien van commissie,
met dien verstande dat in ieder geval afschrift (dan wel uittreksel of inzage) dient te worden verschaft van de in paragraaf 3.30 tot en met 3.52 van de memorie van grieven genoemde stukken,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat Intertech, vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest, weigert uitvoering aan voormelde veroordeling te geven, dit tot een maximum van € 300.000,-;
II. veroordeelt Intertech om al hetgeen MOEG c.s. ter uitvoering van het vonnis aan Intertech heeft voldaan aan MOEG c.s. terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
in reconventie
III. veroordeelt MOEG c.s. het op 1 april 2014 gelegde beslag op te heffen voor zover dit is gelegd op andere (e-mail)correspondentie dan die is gevoerd tussen Intertech en GES en Energo Development;
wijst af het in reconventie meer of anders gevorderde;
IV. veroordeelt Intertech in de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van MOEG c.s. voor de eerste aanleg in conventie begroot op € 899,80 aan verschotten en€ 904,- aan salaris en voor het hoger beroep op € 805,19 aan verschotten en € 1.788,- aan salaris, te vermeerderen met de nakosten van € 131,-, vermeerderd met € 68,- indien betekening noodzakelijk blijkt te zijn, voorts de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit arrest tot de dag der algehele voldoening, indien deze kosten niet tijdig zijn betaald;
V. compenseert de kosten in eerste aanleg in reconventie in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
VI. verklaart dit arrest wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
VII. wijst af het door MOEG c.s. meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, G. Dulek-Schermers en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.