IV. Intertech te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, de nakosten voor de advocaat daarbij te begroten, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het arrest is gewezen aan MOEG c.s. zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
MOEG c.s. hebben in hun schriftelijke pleitaantekeningen opgemerkt dat in het petitum een verschrijving staat. Het petitum moet zo worden gelezen dat MOEG c.s. afschrift vordert van “de in paragraaf 3.30 tot en met 3.
52van de memorie van grieven genoemde stukken” in plaats van: “de in paragraaf 3.30 tot en met 3.
48van de memorie van grieven genoemde stukken”, aldus MOEG c.s. Intertech heeft daar niet op gereageerd. Het hof zal uitgaan van het door MOEG c.s. bedoelde petitum.
12. Intertech heeft aan het slot van haar memorie van antwoord geconcludeerd dat het hof de vorderingen van MOEG c.s. zal afwijzen en haar eigen vordering in reconventie zal toewijzen. Nu deze laatste vordering al in het vonnis was toegewezen, begrijpt het hof deze laatste conclusie zo dat Intertech verzoekt het vonnis in reconventie te bekrachtigen.
Voor zover Intertech in de memorie van antwoord onder 50 heeft bedoeld aan te voeren dat MOEG c.s. in hun hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moeten worden omdat hun vordering slechts een ordinaire ‘fishing expedition’ is waarop zij geen recht hebben en MOEG met de nakoming van de vaststellingsovereenkomst in verzuim verkeert, gaat het hof reeds om de volgende redenen hieraan voorbij. Uit het navolgende zal blijken dat van een ‘fishing expedition’, waarop inderdaad artikel 843a Rv niet ziet, geen sprake is en dat voor de beoordeling van het hoger beroep de vraag of MOEG nu wel of niet de vaststellingsovereenkomst is nagekomen, niet van belang is.
De bespreking van de grieven, de vordering op grond van artikel 843a Rv
Rechtmatig belang aan de zijde van MOEG?
13. Het hof zal eerst de vordering op de grondslag van artikel 843a Rv beoordelen. Een vordering op grond van dat artikel kan worden toegewezen indien
( a) degene die inzage, afschrift, uittreksel van bescheiden of overlegging van ander bewijsmateriaal vordert, daarbij een rechtmatig belang heeft,
( b) het bepaalde bescheiden en/of bepaald ander bewijsmateriaal betreft als bedoeld in voormelde bepalingen, en
( c) deze bescheiden en/of dit bewijsmateriaal een rechtsbetrekking betreffen waarin degene die deze vordering heeft ingesteld of zijn rechtsvoorgangers, partij zijn. De vordering kan worden ingesteld tegen wederpartijen bij de in artikel 843a Rv bedoelde rechtsbetrekking, en tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn (HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834, Alphens schietincident). Het hof merkt hierbij op dat ook een verbintenis uit onrechtmatige daad een rechtsbetrekking is in de zin van artikel 843a Rv en dat het bestaan daarvan nog niet in rechte hoeft vast te staan. Verder is niet noodzakelijk dat over de rechtsbetrekking een procedure aanhangig is of naar verwachting zal worden gemaakt, dan wel dat een zodanige procedure, indien deze aanhangig zou worden gemaakt, in Nederland zal worden gevoerd (HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8510). Bij betwisting door de houder van de bescheiden is het aan verzoeker, in dit geval MOEG c.s., om te motiveren en zo nodig te bewijzen dat aan deze (cumulatieve) eisen is voldaan.
14. MOEG c.s. stellen dat zij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel een rechtmatig belang bij hun vordering hebben. In dit verband hebben zij het volgende aangevoerd. Tijdens de inzage op 18 november 2015 van in bewijsbeslag genomen stukken is gebleken dat de beschuldigingen van MOEG c.s. aan het adres van Intertech terecht zijn. MOEG c.s. verwijzen naar e-mailcorrespondentie tussen [de bestuurder] en (de bestuurder van) Intertech. De volgens hen relevante inhoud van deze correspondentie is weergegeven of kort samengevat in de memorie van grieven onder 3.32 tot en met 3.48. Ook verwijst zij naar 72 facturen van Polykraft aan Energo Development, toegelicht in de memorie van grieven onder 3.50 tot en met 3.54. Volgens MOEG c.s. blijkt uit deze stukken dat Intertech aan [de bestuurder] commissies betaalde voor transacties tussen MOEG c.s. en Intertech, dat Intertech in dat verband om een factuur vraagt, maar blijkbaar liever niet heeft dat daarop komt te staan dat deze betrekking heeft op commissie, waarmee zij laat blijken te beseffen dat het betalen van commissie niet in de haak was, en dat [de bestuurder] bewust MOEG c.s. heeft benadeeld door hen meer te laten betalen nu de werkelijke koopprijs (
agreed price) met de commissie werd verhoogd tot de door MOEG c.s. te betalen prijs (
contract price). De ‘commissies’, zijnde steekpenningen, die [de bestuurder] betaald kreeg zijn onder heel andere benamingen (zoals ‘advice and engineering costs’, dan wel via de contractprijs) aan (uiteindelijk) MOEG c.s. in rekening gebracht zonder dat MOEG c.s. konden weten dat hun betaling in feite (mede) dergelijke steekpenningen betrof. MOEG c.s. stellen dat het voor Intertech volstrekt duidelijk was dat MOEG c.s. door de commissieafspraken (onrechtmatig) benadeeld werden. Door hieraan mee te werken heeft ook Intertech onrechtmatig jegens MOEG c.s. gehandeld. Verder blijkt volgens MOEG c.s. uit e-mails die zij hebben ingezien dat Intertech ter bescherming van [de bestuurder] bewust namens MOEG (c.s.) gevraagde informatie heeft achtergehouden en dat Intertech van [de bestuurder] advies kreeg welke stukken zij wel en welke stukken (onder meer met betrekking tot Polyimpex waaraan [de bestuurder] blijkbaar was gelieerd) zij niet aan MOEG (c.s.) kon laten zien. De hiervoor genoemde facturen heeft Polykraft (waaraan [de bestuurder] ook gelieerd was) aan Energo Development gestuurd tot een bedrag van in totaal € 875.000. Op de facturen staat als kantooradres het adres van Intertech vermeld. Volgens MOEG c.s. blijkt uit deze facturen dat Intertech zeer nauw betrokken was bij de door [de bestuurder] gepleegde fraude. Nu op de facturen van Polykraft het adres van Intertech staat vermeld is volgens MOEG c.s. op zijn minst aannemelijk dat Polykraft een vennootschap is die (ook) aan Intertech is gelieerd of dat er tussen Intertech en Polykraft op zijn minst een nauwere band bestaat dan Intertech steeds heeft voorgewend. MOEG c.s. vinden het aannemelijk dat Intertech over de gevraagde bescheiden met betrekking tot de tussenpersonen Polykraft en Polyimpex beschikt omdat (i) Intertech zelf rechtstreeks met deze partijen heeft gecontracteerd en (ii) uit haar e-mails aan [de bestuurder] blijkt dat zij ook weet heeft van de tussen deze tussenpersonen gemaakte afspraken. MOEG c.s. stellen dat Polykraft, Polyimpex, Energo Development en GES onrechtmatig jegens MOEG c.s. hebben gehandeld door mee te werken aan de ten koste van MOEG c.s. gepleegde fraude. Er is dus ook ten aanzien van deze partijen sprake van een rechtsbetrekking met MOEG c.s. waarbij deze tussenpersonen partij zijn zodat MOEG c.s. op grond van artikel 843a Rv recht hebben op afschrift van de hiervoor genoemde bescheiden aangaande die onrechtmatige daad, bescheiden die Intertech tot haar beschikking of onder haar beheer heeft.
15. Intertech heeft als verweer gevoerd dat het rechtmatig belang waarop MOEG c.s. zich beroepen, is gebaseerd op stukken (de hiervoor genoemde e-mails en facturen) die ten onrechte in beslag zijn genomen omdat het beslagverlof zich niet ook tot deze stukken uitstrekte. Deze stukken zijn volgens Intertech dus onrechtmatig verkregen. Bovendien zijn deze stukken niet volledig weergegeven zodat de daaraan verbonden conclusies onjuist zijn.
16. Het hof overweegt als volgt. Geen rechtmatig belang is aanwezig indien onvoldoende duidelijk en concreet is gesteld en gemotiveerd wat de relevantie is van de gevraagde bescheiden met betrekking tot het feit waarop een mogelijke vordering berust. Het hof is van oordeel dat MOEG c.s. op zichzelf voldoende duidelijk en concreet hebben gesteld en door verwijzing naar e-mails en facturen gemotiveerd, waarom zij menen dat deze bescheiden van belang kunnen zijn als bewijs in een procedure over de door haar gestelde rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad of daden zoals toegelicht (hiervoor onder 14 weergegeven). Het verweer dat de bescheiden niet volledig zijn weergegeven, kan Intertech niet baten. Wat wel is weergegeven vormt een genoegzame motivering.
17. De vraag die Intertech aan het hof voorlegt, is of deze motivering gebaseerd mag worden op stukken die onrechtmatig zijn verkregen omdat het beslagverlof zich niet ook tot deze stukken uitstrekt. Of dit laatste waar is, kan in het midden blijven.
Intertech heeft na het vonnis ermee ingestemd dat MOEG toch inzage kreeg in de stukken op basis van een daartoe tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Daarmee werd de vraag of MOEG inzage mocht hebben in de (in beslag genomen) stukken beheerst door (de voorwaarden in) de vaststellingsovereenkomst. Intertech voert aan dat zij toen nog niet wist dat ook stukken in beslag waren genomen die niet vallen onder het door de voorzieningenrechter gegeven beslagverlof, en dat het juist deze stukken zijn waarop MOEG c.s. nu hun rechtmatig belang baseren. De vraag of MOEG c.s. op grond van de vaststellingsovereenkomst nu wel of niet aanspraak konden maken op (verdere) inzage, kan in het midden blijven. Het hof is van oordeel dat een ontkennende beantwoording van deze vraag voor het aannemen van een rechtmatig belang niet relevant is. Immers, ook indien de inzage van stukken in strijd zou zijn met (de voorwaarden in) de vaststellingsovereenkomst, kan dit slechts leiden tot rechtsgevolgen die zijn verbonden aan het niet nakomen van een verplichting uit een overeenkomst, maar niet ook tot de uitsluiting van de feitelijke gronden waarop MOEG c.s. haar motivering van het rechtmatig belang doen rusten. Het algemene maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat MOEG c.s. er bij hebben om hun stellingen in rechte aan de hand van de betreffende stukken (verder) aan te tonen, wegen zwaarder dan het belang van Intertech bij uitsluiting van bewijs.
Voor het geval het hof de vordering toewijsbaar zou achten heeft Intertech zich beroepen op dwaling op grond waarvan punt 2 van de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar zou zijn voor zover de inzage ziet op (i) meer stukken dan waartoe beslagverlof is verleend, althans op (ii) meer/nieuwe zoektermen of nieuwe stukken dan de 1518 stukken die in het proces-verbaal van de deurwaarder van 13 april 2014 zijn opgenomen en al zijn ingezien. Indien dit, door MOEG c.s. bestreden, beroep op dwaling zou slagen, en de in genoemd punt opgenomen verplichting van Intertech aan MOEG in alle beslagstukken inzage te geven zou vervallen, kan ook hieraan niet het gevolg worden verbonden dat MOEG c.s. zich ter motivering van het rechtmatig belang niet op andere stukken zouden mogen beroepen dan waarop het beslagverlof zag en dat daarom op deze motivering (in zoverre) geen acht zou mogen worden geslagen.
18. Getoetst aan de maatstaf onder 13 is dan de conclusie dat MOEG c.s. het rechtmatig belang bij de gevorderde afgifte en inzage op de wijze zoals door haar gevorderd, voldoende heeft aangetoond.
19. Intertech heeft nog tegengeworpen (conclusie van antwoord 43) dat MOEG c.s. bij hun vordering geen belang hebben omdat in de ICAC-procedure, die over (een deel van) de onderhavige handelstransacties wordt gevoerd, de zaak voor vonnis staat, waartegen geen hoger beroep open staat, zodat er geen stukken meer kunnen worden ingebracht. Het hof gaat hieraan voorbij omdat de vordering van MOEG c.s. ziet op het verkrijgen van bewijsmiddelen in een eventuele andere procedure met ook een andere inzet, namelijk het hiervoor beschreven onrechtmatig handelen.
20. Verder heeft Intertech gesteld dat MOEG c.s. geen belang hebben omdat zij in de settlement (zie hiervoor onder 7) finale kwijting is overeengekomen. Intertech ziet er echter aan voorbij dat deze kwijting uitsluitend ziet op de overeenkomst van 25 september 2012 (voor de levering van de 6 generatoren) en niet op eventuele aansprakelijkheid van Intertech op grond van het gestelde onrechtmatig handelen rond (de totstandkoming van) andere transacties. Ten aanzien van deze andere transacties behouden MOEG c.s. bij hun vordering belang.
Gewichtige redenen aan de zijde van Intertech om zich tegen inzage te verzetten?
21. Bij conclusie van antwoord in conventie onder 49 en 50 heeft Intertech nog als verweer gevoerd dat zij gewichtige redenen heeft om niet te voldoen aan de vordering (artikel 843a lid 4 Rv). Daartoe beroept zij zich op de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie die ook deels onder het intellectueel eigendomsrecht van Intertech valt. Verder zal MOEG c.s. inzage krijgen in contracten die haar niet betreffen. Tegenover de gewichtige redenen dat deze informatie niet op straat komt, staat dat MOEG c.s. geen gewichtige redenen heeft die haar verzoek kunnen rechtvaardigen. Het doel dat MOEG c.s. nastreeft kan op een wijze die niet buitenproportioneel is ook bereikt worden door het horen van getuigen, aldus Intertech.
Het hof verwerpt dit verweer. Intertech heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat en zo ja, met betrekking tot welke stukken het gaat om zodanige bedrijfsgevoelige en/of door intellectueel eigendomsrecht beschermde gegevens dat bij het beschikbaar komen aan MOEG c.s. de vrees gerechtvaardigd is dat de concurrentiepositie van Intertech geschaad zou worden. Ook mist een voldoende concrete onderbouwing om te kunnen concluderen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de stukken is gewaarborgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [de bestuurder] , die in de door MOEG c.s. gestelde onrechtmatige daden een centrale rol vervult, in het buitenland woont wat mogelijk het horen als getuige kan bemoeilijken. Dat [de bestuurder] in het voorjaar van 2016 op verzoek van MOEG c.s. in Amsterdam is geweest om samen met MOEG c.s. en Intertech te overleggen over bijvoorbeeld de levering van machines, wat Intertech stelt, kan hieraan niet afdoen, mede omdat de medewerking van [de bestuurder] aan overleg over leveranties niet gelijk gesteld kan worden aan diens medewerking aan verhoren over zijn mogelijke betrokkenheid bij steekpenningen. In artikel 843a Rv ligt niet in haar algemeenheid de eis besloten dat een vordering tot inzage in bescheiden slechts toewijsbaar is indien andere mogelijkheden om bewijs te vergaren zijn uitgeput.
Vordering van MOEG c.s. toewijsbaar en zo ja, op welke wijze?
22. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van MOEG c.s. kan worden toegewezen met uitzondering van “alle e-mails die zijn verstuurd aan en ontvangen van de e-mailadressen [e-mailadres 1] , [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] .” aangezien deze aanduiding van de stukken te onbepaald is, waarmee het risico onvoldoende is beperkt dat MOEG c.s. ook inzage krijgt in correspondentie die een privé karakter heeft of onder een te respecteren geheimhouding valt.
Intertech betoogt nog dat zij niets te maken heeft met de, door haar overigens betwiste, fraude en haar betrokkenheid daarbij. Dit betoog behoeft geen bespreking want de vordering is er uitsluitend op gericht dat MOEG c.s. de mogelijkheid krijgt kennis te nemen van stukken die van belang kunnen zijn voor het door haar in een eventuele procedure te leveren bewijs. Artikel 843a is van toepassing op rechtsbetrekkingen uit onrechtmatige daad. Wat de gestelde vordering uit onrechtmatige daad tegen Intertech of Polykraft, Polyimpex, Energo Development en/of GES precies zal inhouden en welke bewijsvraag speelt, zal in die eventuele procedure moeten blijken.
23. Intertech verzoekt de inzage in en/of afgifte van stukken te beperken tot de stukken die zijn genoemd in het beslagverlof om zo te voorkomen dat MOEG c.s. ook inzage krijgen in stukken, zoals correspondentie, die persoonlijk van aard zijn of onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen. In dit verband beroept Intertech zich op fundamentele rechten, in het bijzonder die ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, als bedoeld in artikel 13 Grondwet dan wel artikel 8 EVRM.
Het hof kan in dit verzoek niet meegaan. De vordering heeft betrekking op facturen en overeenkomsten en de (e-mail)correspondentie tussen Intertech, GES, Energo Development, Polykraft, Polyimpex en [de bestuurder]
ten aanzien van de (uiteindelijk) door MOEG c.s. aangeschafte apparatuur en machines. Het gaat dus niet om correspondentie van een advocaat. Evenmin is aannemelijk dat deze correspondentie tussen ondernemingen mede een inhoud heeft die de persoonlijke levenssfeer van, kennelijk bij Intertech betrokken, personen raakt, althans op een wijze die een inbreuk zou betekenen op de door Intertech bedoelde fundamentele rechten.
24. MOEG c.s. hebben gevorderd aan de veroordelingen en dwangsom te verbinden van
€ 1.000,00 per dag of dagdeel na betekening van het arrest dat Intertech weigert aan de veroordeling te voldoen. Intertech betoogt dat er geen enkele reden is voor oplegging van een dwangsom omdat zij zich steeds zeer schappelijk jegens MOEG c.s. heeft opgesteld door, hoewel MOEG c.s. eerdere procedures hadden verloren, hun al vele documenten te verschaffen en dat zij met MOEG c.s. heeft onderhandeld en volledig heeft meegewerkt aan een oplossing waardoor MOEG c.s. de door (een van) hen bij een derde bestelde machines kon verkrijgen terwijl Intertech met twee onbetaalde maatwerkmachines is achtergebleven.
Het hof ziet in deze omstandigheden, ook als van de juistheid daarvan wordt uitgegaan, geen reden om aan de veroordeling geen dwangsom zoals gevorderd te verbinden. Wel ziet het hof daarin aanleiding de hoogte van de dwangsom te bepalen op € 500,- per dag en te bepalen dat het verbeuren van de dwangsom pas ingaat vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest en de dwangsom tot een bedrag van € 300.000,- te maximeren.
25. Intertech verzoekt verder de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voor zover zij in dit verband stelt dat MOEG c.s. in wezen geen belang (meer) heeft bij een veroordeling, is dat geenszins aannemelijk. Intertech werpt verder tegen dat zij bij een nieuwe inzage onredelijke kosten moet maken omdat zij zich moet laten vertegenwoordigen door haar advocaat om haar belangen zeker te stellen onder meer omdat in de beslagen stukken vertrouwelijke correspondentie is aangetroffen. Dit belang weegt naar het oordeel van het hof onvoldoende op tegen het belang van MOEG c.s. bij een inzage ten behoeve van waarheidsvinding in een procedure om van een uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring af te zien.
De vordering (in reconventie) van Intertech tot opheffing van het beslag; grief 3
26. Bij het bestreden vonnis is de vordering van Intertech tot opheffing van het op 1 april 2014 door MOEG c.s. gelegde conservatoir bewijsbeslag (artikel 730 Rv jo. artikel 843a Rv) en tot afgifte van de in beslag genomen bescheiden toegewezen. Hiertegen is grief 3 gericht met als toelichting een enkele verwijzing naar de grieven 1 en 2. Nu deze twee grieven slagen en is beslist dat MOEG c.s. een rechtmatig belang hebben bij de door hen gevorderde afgifte van en inzage in bescheiden, kan het oordeel van de rechtbank dat MOEG c.s. dit belang niet hebben en dat daarom van de ondeugdelijkheid van het door hen ingeroepen recht (in het vonnis kennelijk abusievelijk: het door “Intertech” ingeroepen recht) summierlijk is gebleken, niet in stand blijven. Dit betekent dat de vordering van Intertech tot (volledige) opheffing van het beslag grond ontbeert.
27. Intertech heeft nog -naar het hof begrijpt- gedeeltelijke opheffing van het beslag bepleit op de volgende grond (memorie van antwoord 10). Het beslag voldoet niet aan de eisen die de rechtbank daaraan heeft gesteld. Er is meer (e-mail)correspondentie in bewaring genomen dan waarop beslag gelegd had mogen worden, althans waarvoor de rechter blijkens zijn motivering toestemming heeft willen verlenen. Blijkens de toelichting gaat het om e-mails die door MOEG c.s. in de memorie van grieven zijn geciteerd (zie hierboven) en die niet zijn gericht aan GES en/of Energo Development. Dat werd pas later duidelijk, zo stelt Intertech. De bescheiden die in bewaring zijn genomen, zijn daardoor (grotendeels) onrechtmatig verkregen. Intertech komt tot de conclusie dat het belang en de inbewaringneming van genoemde bescheiden buitenproportioneel en daarmee onrechtmatig zijn.
28. MOEG c.s. betwisten dat er bescheiden in beslag zijn genomen die niet onder het bewijsbeslagverlof vallen. Het hof passeert deze betwisting als onvoldoende gelet op het volgende. In de beschikking waarbij verlof tot beslaglegging is verleend, is het verlof wat de (e-mail)correspondentie betreft uitdrukkelijk beperkt tot die tussen Intertech en GES en Energo Development. Uit de toelichting van MOEG c.s. op in bewijsbeslag genomen stukken waarin zij op 18 november 2015 inzage heeft gekregen (zie hierboven onder 14) blijkt echter dat het bij deze inzage ook om andere (e-mail)correspondentie ging dan hiervoor bedoeld. De vordering tot (gedeeltelijke) opheffing van het beslag kan daarom worden toegewezen voor zover het gaat om (e-mail)correspondentie die niet is gevoerd tussen Intertech en GES en Energo Development.
29. De (gezamenlijk behandelde) grieven 1, 2 en 4 treffen doel. Met vernietiging van het bestreden vonnis zal in conventie worden beslist als hieronder weergegeven. De tweede grondslag van de vordering van MOEG c.s., nakoming van de vaststellingsovereenkomst, behoeft geen bespreking. De vordering onder III tot terugbetaling van hetgeen MOEG c.s. ter uitvoering van het vonnis aan Intertech hebben betaald, met rente, is overigens niet bestreden en zal (thans onder II) worden toegewezen. In het kader van grief 3 zal in reconventie de conservatoir bewijsbeslag worden opgeheven voor zover dit is gelegd op andere (e-mail)correspondentie dan die is gevoerd tussen Intertech en GES en Energo Development.
30. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Intertech de kosten van het hoger beroep (met nakosten en rente zoals gevorderd) en die van de eerste aanleg in conventie hebben te dragen. De vordering tot veroordeling van Intertech in de beslagkosten wordt in verband met de beslissing in reconventie afgewezen. In de uitkomst van het geschil in reconventie ziet het hof aanleiding de kosten daarvan te compenseren.
31. Het bewijsaanbod van Intertech wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Voor de duidelijkheid zullen de beslissingen in conventie en in reconventie zoals deze thans luiden, hieronder volledig worden weergegeven.