In deze zaak gaat het om de tijdigheid van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 16.512, is gedateerd op 28 december 2015 en zou betrekking hebben op het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Belanghebbende stelt dat de aanslag pas op 5 januari 2016 is ontvangen, en dat deze dus buiten de vijfjaarstermijn is opgelegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aanslag tijdig is bekendgemaakt, omdat deze op 22 december 2015 ter post is aangeboden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), die bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een naheffingsaanslag vervalt na vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld.
Belanghebbende heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar het Gerechtshof Den Haag heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag tijdig is opgelegd. De Inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanslag op de juiste wijze is verzonden en dat er geen sprake is van een fout van de belastingdienst. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de verzuimboete van € 1.651 terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er geen verwijt aan hem te maken valt.
De uitspraak van het Gerechtshof is op 9 maart 2018 gedaan en bevestigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 mei 2017, waarin het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.