ECLI:NL:GHDHA:2018:1406

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
200.207.501/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding na tekortkomingen in de uitvoering van werkzaamheden aan een camper

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en Camperbouw Holland B.V. over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een camper. [appellant] had een MAN-truck aangeschaft met de bedoeling om een wereldreis te maken en heeft Camperbouw ingeschakeld voor de opbouw van de camper. De overeenkomst werd in 2014 gesloten, maar de oplevering van de camper liep vertraging op. Op 10 april 2015 werd de camper aangeboden, maar [appellant] weigerde deze te accepteren vanwege gebreken. Hij vorderde ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding, terwijl Camperbouw in reconventie betaling van openstaande facturen vorderde. De rechtbank wees de vorderingen van [appellant] af, maar het hof oordeelde dat Camperbouw tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de overeenkomst ontbonden. Camperbouw werd veroordeeld tot terugbetaling van het betaalde bedrag van € 260.000,- en aansprakelijk gesteld voor de schade van [appellant]. De zaak werd naar de schadestaatprocedure verwezen voor verdere behandeling van de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.207.501/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/494309 / HA ZA 16-116
arrest van 19 juni 2018
inzake

1.[appellant sub 1],

wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. Mr. Y.A. Mijhad te Amsterdam,
tegen
Camperbouw Holland B.V.,
gevestigd te Hoek van Holland,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden te 's-Gravenhage.
Appellanten sub 1 en 2 worden hierna [appellant] (in mannelijk enkelvoud) genoemd. Geïntimeerde word Camperbouw genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Het hof verwijst naar zijn arrest van 7 februari 2017 waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017. Van de comparitie is een proces-verbaal gemaakt.
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] drie grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis en zijn eis in conventie gewijzigd.
Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties heeft Camperbouw de grieven bestreden en verweer gevoerd tegen de gewijzigde eis. Zij heeft daarbij tevens haar eis in reconventie gewijzigd. [appellant] heeft vervolgens gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel met één productie. Camperbouw heeft bij akte op de productie gereageerd.
1.2.
Partijen hebben vervolgens de stukken overgelegd en er is arrest bepaald.

2.De beoordeling in hoger beroep

2.1.
De door de rechtbank in het bestreden vonnis van 31 augustus 2016 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan, aangevuld met feiten die in hoger beroep van belang zijn en evenmin ter discussie staan. Het gaat om de volgende vaststaande feiten.
2.2.
Medio 2014 is een overeenkomst van aanneming tot stand gekomen tussen [appellant] en Camperbouw inzake werkzaamheden aan een MAN-truck (type TGA 6x6). [appellant] had deze truck - met kaal chassis - gekocht bij Braem in België. [appellant] had de bedoeling om met de truck met zijn gezin, waaronder twee kinderen, een wereldreis van een aantal jaren te maken. De truck diende hiervoor te worden voorzien van een opbouw met daarin een verblijfsruimte voor het gezin. Vanaf het begin van de contacten met [appellant] was Camperbouw van het beoogde gebruik van de truck op de hoogte.
2.3.
Op 31 mei 2016 heeft Camperbouw [appellant] een e-mail gestuurd met als
bijlage "prijsindicaties camperopbouw". De bijlage bevat onder meer de volgende tekst:
"In vervolg op onze recente gesprekken en uw bezoek aan ons bedrijf, hebben we het genoegen om u een aantal globale (ruime) prijsindicaties te verstrekken inzake het opbouwen en inrichten van uw MAN TGA 6x6 vrachtwagen ten behoeve van een 8 jaar durende wereldreis.
(…)
Bij de diverse specificaties is slechts in grote lijnen het een en ander aangegeven; details staan voor een belangrijk deel in uw eigen Excel document.
Specificatie 1:
- Chassis voorzien van hulpchassis met verende bevestiging op hoofdchassis t.b.v. torsievrije
montage opbouw.
- Hulpchassis voorzien van bevestigingspunten voor opbouw.
- Een op maat gemaakt stalen frame passend op de bevestigingspunten, geheel gecoat t.b.v.
meepersen in de vloer.
(…)
Totaal ca. € 12.000,- - 15.000,-
Ook bij de andere (zeven) gespecificeerde groepen van werkzaamheden staan prijzen bij
benadering ("ca.") vermeld."
2.4.
De nadien uitgevoerde werkzaamheden met betrekking tot de bodemplaat en het aanbrengen van een hulpchassis (zie hiervoor onder "Specificatie 1") zijn verricht door Transport Techniek Ulft B.V. (hierna: TTU).
2.5.
In verband met de reisplannen was het de wens van [appellant] dat de truck op 24 december 2014 gereed zou zijn. Die datum is niet gehaald. Nadien is gesproken over oplevering op andere data, in elk geval op 1 april 2015.
2.6.
Op 19 maart 2015 heeft [appellant] Camperbouw een e-mail gestuurd, waarin voor zover hier van belang, is te lezen:
"Door de nog resterende werkzaamheden en enkele op overmacht rustende omstandigheden hebben jullie gemeld dat het niet meer mogelijk is de Truck op de eerste april 2015 op te leveren. We zijn overeengekomen dat de oplevering derhalve uiterlijk zal plaatsvinden op 10 april 2015 of zoveel eerder als mogelijk."
2.7.
Camperbouw heeft bij e-mail van dezelfde datum gereageerd. In die e-mail is, voor zover hier van belang, onder meer te lezen:
"Onderstaande hebben we afgesproken en we stellen alles in het werk om uiterlijk 10 april te kunnen afleveren, behoudens alle situaties van overmacht."
2.8.
De truck is op 10 april 2015 aan [appellant] aangeboden. Nog tot in de avond van 11 april 2015 zijn er werkzaamheden aan de truck uitgevoerd.
2.9.
Op 13 april 2015 is [appellant] met de truck bij TTU geweest om gebreken te laten herstellen.
2.10.
Op 15 april 2015 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en [medewerker] van Camperbouw. [medewerker] heeft toen medegedeeld dat Camperbouw geen verantwoording wilde nemen voor de kosten van herstel van diverse zaken.
2.11.
Op 21 april 2015 heeft [appellant] de truck opnieuw naar TTU gebracht. Op diezelfde dag heeft [appellant] aan Camperbouw een Excelsheet gegeven met een opsomming van gebreken. In het overzicht is onder andere vermeld:
"Torsie probleem als gevolg van té licht hulpframe constructie"
2.12.
Op 22 april 2015 hebben partijen contact gehad over de uitvoering van vervolgwerkzaamheden op 28 en 29 april 2015. In eerste instantie is daarbij een afspraak gemaakt voor 28 april 2015. Door omstandigheden die aan de zijde van Camperbouw zijn opgekomen kon deze afspraak niet doorgaan.
2.13.
Bij e-mail van 25 april 2015 heeft Camperbouw aan [appellant] geschreven, voor zover van belang:
"A.s. woensdag 29 april komen we met een aantal mensen naar Ulft om daar zoveel mogelijk van de werkzaamheden te kunnen doen, en ik stel voor dat aan het eind van die dag het grootste deel van de factuur, namelijk 30.000,- euro op onze rekening zal staan. De laatste 5.000,- euro en de verder te maken/gemaakte extra kosten van gevraagde extra's dienen
overgemaakt te zijn, voordat de auto uit Ulft vertrekt."
2.14.
Op 27 april 2015 is [appellant] met de truck vertrokken van het terrein van TTU. Hij is daar nadien niet meer teruggekeerd.
2.15.
Bij e-mail van 29 april 2015 heeft Camperbouw, voor zover van belang, aan [appellant] geschreven:
"Wij bieden je aan de auto leeg bij ons aan te bieden, voorzien van een keuringsrapport opgemaakt door een onafhankelijke derde als TUV, Dekra of ANWB. Dit keuringsrapport zullen wij dan als leidraad hanteren voor de door ons uit te voeren werkzaamheden, na uitvoering van de werkzaamheden zullen we dan de camper ter herkeuring aanbieden zodat voor ieder duidelijk is dat het voertuig in een goede staat verkeert. Ik reken er op dat jullie zo snel als mogelijk e.e.a. opgelost wensen te zien en wij zullen dan ook capaciteit voor jullie vrijmaken vanaf de tweede week van mei.
Gaarne vernemen we vandaag uiterlijk morgen of je de camper vrijdag 8 mei aan ons bedrijfsadres aan de Zekkenstraat te Hoek van Holland komt brengen."
2.16.
Bij e-mail van 30 april 2015 heeft Camperbouw [appellant] opnieuw verzocht haar te laten weten of de truck op 8 mei 2015 bij haar kan worden gebracht. Zij heeft daarbij onder meer geschreven:
"Wij zijn verantwoordelijk voor de werkzaamheden aan de opbouw en het interieur, maar niet voor alles daarom heen. Graag hoor ik dus zo spoedig mogelijk wanneer je de auto komt brengen inclusief het onafhankelijk opgestelde rapport, zodat we de tijd en ruimte vrij kunnen maken."
2.17.
Nadien heeft [appellant] aangedrongen op de betaling van schadevergoeding. Camperbouw heeft hierop afwijzend gereageerd en meermalen verzocht de truck te brengen zodat zij herstelwerkzaamheden kon verrichten. [appellant] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.18.
Op 7 mei 2015 heeft [appellant] de truck laten onderzoeken door Dekra. Dekra heeft, voor zover van belang, als volgt gerapporteerd:
“(…) De bodemplaat van de op het hulpchassis gemonteerde opbouw wordt door de huidige gekozen constructie van de hulpchassis aan de buitenzijde van de langsliggers gezien niet ondersteund, waardoor de bodemplaat op die plaatsen door kan zakken, wat ook terug is te zien aan de vloer in de opbouw. Deze staat in het midden bol en loopt af naar beide zijden van de opbouw. Indien men het hulpchassis niet alleen tussen de langsliggers, maar ook aan de buitenzijde daarvan had voorzien van dwarsliggers had men een sterkere configuratie gecreëerd en had de vloer niet door kunnen zakken.(…)
De veerweg van de beide assen van het tandemstel is door het verlengen van de aanslagen, zeker voor een terreinwagen te beperkt.
(…)
De kampeerwagen staat achterover. (…)
De toegangsdeur van de opbouw is over de gehele lengte aan de rechter zijde voorzien van een zgn. pianoscharnier, dat m.b.v. popnagels aan zowel de zijde van de deur als de zijde van het deurportaal (sponning) is gemonteerd. De toegangsdeur sluit niet juist aan in zijn portaal. Het pianoscharnier is, door bewegingen (zgn. torsie) in de opbouw veroorzaakt tijdens het rijden met de kampeerwagen, gedeformeerd en de popnagelverbinding is daardoor losgekomen, waardoor de deur klemt en niet goed meer aansluit op het deurportaal. Deze en vergelijkbare schaden kunnen het gevolg zijn of in de toekomst worden veroorzaakt door de eerder door ons vermelde bevindingen over de te beperkte veerweg.
(…)
Onze conclusie
Na door ons verrichte inspectie hebben wij vastgesteld dat met betrekking tot het gemonteerde hulpchassis en de constructie van bodemplaat van de opbouw volgens ons niet alleen sprake is van non-conformiteit, maar ook van een kampeerwagen, welke niet geschikt is om "offroad" te gaan. De gebreken die tot op heden aan het licht zijn gekomen zijn ontstaan terwijl er met de kampeerwagen nog niet daadwerkelijk offroad is gereden. Het daadwerkelijk offroad gaan met betreffende kampeerwagen zal volgens ons in de praktijk leiden tot nog meer problemen en niet uit te sluiten schaden aan met name de opbouw.
De kampeerwagen is niet, zoals in de door [Camperbouw] vermelde specificatie, voorzien van een torsie vrije opbouw. Dat de opbouw wel aan torsie onderhevig is wordt volgens ons veroorzaakt door een te zwakke constructie van het hulpchassis, de te zwakke constructie van de bodemplaat van de opbouw en de te beperkte veerweg van de beide aangedreven achterassen. Om de kampeerwagen geschikt te maken om daadwerkelijk offroad te gaan, waarvoor de eigenaar de betreffende kampeerwagen per slot van rekening heeft aangeschaft, zal het nu gemonteerde hulpchassis vervangen dienen te worden door een hoger hulpchassis wat ter ondersteuning van de daarop gemonteerde opbouw is voorzien van dwarsliggers, en zal de constructie van de bodemplaat van de opbouw verstevigd dienen te worden. Door het monteren van een hoger hulpchassis zal, na het aanpassen van de aanslagen, ook de veerweg van de aangedreven achteras worden vergroot, hetgeen ten goede komt aan de terreinwaardigheid van de kampeerwagen. Ook de achterover stand van de kampeerwagen en de huidige wijze waarop de toegangsdeur van de opbouw nu is gemonteerd dienen te worden aangepast."
2.19.
Bij e-mail van 22 juni 2015 heeft Dekra aan [appellant] in aanvulling op het rapport geschreven, voor zover hier van belang:
"in ons rapport van expertise wordt wellicht niet specifiek door ons vermeld dat wij een torsietest hebben uitgevoerd, maar dit neemt niet weg dat wij door meting hebben vastgesteld dat de veerweg van de achterassen slechts beperkt is tot een veerweg van negen centimeter. Van ieder techneut met een beetje verstand van terreinvoertuigen zou mogen worden verwacht dat deze dan genoeg weet m.b.t. de terreinwaardigheid van het betreffende voertuig en de gevolgen hiervan voor de op het chassis gemonteerde opbouw. Een geheel torsievrije opbouw, zeker bij een voertuig waarmee men offroad gaat, is ook niet te verwezenlijken, in deze heeft men de torsie in de opbouw willen beperken door de veerweg van de achterassen te begrenzen tot een maximale uitslag van negen centimeter, maar daardoor is het voertuig niet meer geschikt voor offroad. Dat de opbouw wel degelijk aan torsie onderhevig is blijkt wel uit de problematiek die zich nu al voordoen, zoals lekkages van aansluitingen tussen dak en zijwanden en toegangsdeur. (…)Wij zien op dit moment, behoudens onderstaande schoonheidsfoutjes, dan ook geen redenen ons rapport van expertise aan te passen."
2.20.
[appellant] heeft in totaal € 260.000,-- incl. btw aan Camperbouw betaald, waaronder
€ 21.025,-- incl. btw aan meerwerk.
2.21.
Op 11 december 2015 heeft [appellant] na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam conservatoir beslag doen leggen op verschillende vermogensbestanddelen van Camperbouw.
2.22.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat:
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden en Camperbouw wordt veroordeeld tot terugbetaling van het aan Camperbouw betaalde bedrag met rente;
- een verklaring voor recht dat Camperbouw aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade;
- de veroordeling van Camperbouw tot betaling van schadevergoeding vermeerderd met rente, nader op te maken bij staat;
- de veroordeling van Camperbouw tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad
€ 3.075,--;
- de veroordeling van Camperbouw in de proces- en nakosten.
2.23.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Camperbouw toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat de truck door de gebreken die ze vertoont, met name door de ondeugdelijke bodemconstructie, ongeschikt is voor het doel waarvoor ze is gebouwd, en Camperbouw meermalen in de gelegenheid is gesteld om die gebreken te herstellen, maar herstel achterwege is gebleven.
2.24.
Camperbouw heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [appellant] en een vordering in reconventie ingesteld. Camperbouw heeft gevorderd, samengevat:
- de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 51.994,51 vermeerderd met rente;
- de opheffing van het conservatoire beslag;
- een verklaring voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor de ten gevolge van het beslag geleden schade, nader op te maken bij staat;
- de veroordeling van [appellant] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.375,--;
- de veroordeling van [appellant] in de proces- en nakosten.
2.25.
Camperbouw heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij recht heeft op betaling van de openstaande facturen ter hoogte van € 35.000,-- en € 16.594,51 en dat [appellant] de schade moet vergoeden die het gevolg is van de ten onrechte gelegde conservatoire beslagen. [appellant] heeft de stellingen van Camperbouw betwist.
2.26.
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen. De truck is op 10 april 2015 niet opgeleverd, aldus de rechtbank, omdat [appellant] de truck toen heeft geweigerd. De rechtbank heeft overwogen dat het in de rede ligt dat de truck door een onafhankelijke deskundige wordt onderzocht, maar dat aan een onderzoek niet wordt toegekomen omdat [appellant] in schuldeisersverzuim verkeert. [appellant] had, aldus de rechtbank, de truck aan Camperbouw ter beschikking moeten stellen zodat Camperbouw herstelwerkzaamheden kon verrichten. Door de truck op 27 april 2015 mee te nemen en niet meer terug te brengen heeft [appellant] dit onmogelijk gemaakt. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen omdat niet is gebleken dat de facturen waarvan betaling wordt gevorderd opeisbaar waren.
2.27.
[appellant] heeft drie grieven in principaal appel ingesteld en zijn eis gewijzigd. [appellant] vordert samengevat:
primair
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst is ontbonden, althans dat de overeenkomst alsnog wordt ontbonden;
- de veroordeling van Camperbouw tot betaling van € 23.303,02 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente;
- de veroordeling van Camperbouw tot betaling van € 260.000,-- uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting tegen teruglevering van de door Camper Bouw gerealiseerde opbouw van de truck, vermeerderd met rente;
- een verklaring voor recht dat Camperbouw aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat;
subsidiair
- de veroordeling van Camperbouw tot betaling van € 23.303,02 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente;
- een verklaring voor recht dat Camperbouw aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat;
en
primair en subsidiairde veroordeling van Camperbouw tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.375,--, alsmede de proces- en nakosten.
2.28.
Camperbouw heeft drie grieven in incidenteel appel ingesteld en haar eis gewijzigd. Camperbouw vordert samengevat de veroordeling van [appellant] tot betaling van
€ 51.594,51 vermeerderd met rente, en de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Daarnaast vordert zij primair dat de overeenkomst gedeeltelijk wordt ontbonden, en subsidiair dat zij al dan niet onder door het hof te stellen voorwaarden wordt bevrijd van de verbintenissen uit de overeenkomst ex art. 6:60 BW.
2.29.
Partijen hebben over en weer geen bezwaar gemaakt tegen de in conventie en reconventie gewijzigde eis. Het hof acht deze eiswijzigingen ook niet in strijd met de goede procesorde en zal daarom daarop in conventie en reconventie recht doen.
2.30.
Grief 1 in het principaal appel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] in schuldeisersverzuim verkeert omdat hij de truck op 27 september 2015 van het terrein van TTU heeft weggehaald en niet meer heeft teruggebracht. [appellant] stelt dat het van hem in de gegeven omstandigheden niet kon worden gevergd om Camperbouw nog tot het herstel van de truck toe te laten. Het hof oordeelt als volgt.
2.31.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat Camperbouw de verantwoordelijkheid draagt voor het gehele project, dat wil zeggen inclusief de werkzaamheden met betrekking tot de bodemplaat en het hulpchassis. Daarbij is overwogen dat hoewel partijen twisten over de betekenis van het gebruik "off-road", zij niet wezenlijk van inzicht verschillen over het feit dat de truck geschikt moest worden gemaakt voor het gebruik van slecht begaanbare wegen, ook op willekeurig welke plek op het Afrikaanse continent. De rechtbank heeft ook overwogen dat Camperbouw, anders dan in de prijsindicatie is vermeld, geen stalen frame maar een hardhouten bodemplaat heeft aangebracht, en dat voor de vraag of de truck voor het gebruik "off-road" geschikt is, het er op aan komt of de door Camperbouw aangebrachte bodemconstructie voldoende is. Als zou moeten worden vastgesteld dat het antwoord op die vraag ontkennend is, dan had van Camperbouw mogen worden verwacht deze alternatieve vormgeving niet te realiseren, of dat zij [appellant] had gewaarschuwd (art. 7:754 BW). Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd, aldus de rechtbank. Het hof kan zich met deze overwegingen van de rechtbank verenigen, en maakt die tot de zijne. Het hof overweegt verder als volgt.
2.32.
Volgens [appellant] vertoont de truck veel gebreken, waarvan het meest cruciale de hardhouten bodemplaat is, die, aldus [appellant], weer andere gebreken heeft doen ontstaan. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft [appellant] het rapport van Dekra (prod. Z1), foto's en een schematisch overzicht van gebreken in het geding gebracht (prod. ZZQ). Ter verdere onderbouwing hiervan verwijst [appellant] bovendien naar onder meer de bevindingen van [naam], DRV Hoogeveen, en Wierda B.V. die de truck ook hebben onderzocht (prod. Z2 t/m Z4).
2.33.
In het rapport van Dekra is te lezen dat met betrekking tot het hulpchassis en de constructie van de bodemplaat sprake is van non-conformiteit en dat de truck niet geschikt is om "offroad" te gaan. De gebreken die aan het licht zijn gekomen zijn ontstaan terwijl er met de truck nog niet daadwerkelijk "offroad" is gereden, en het daadwerkelijk "offroad" gaan zal, aldus Dekra, in de praktijk leiden tot nog meer problemen. Er wordt ook geconcludeerd dat het niet is uit te sluiten dat er met name schade aan de opbouw zal ontstaan. Dekra heeft ook vastgesteld dat de truck niet is voorzien van een torsievrije opbouw en dat het feit dat de opbouw aan torsie onderhevig is, wordt veroorzaakt door een te zwakke constructie van het hulpchassis en de bodemplaat van de opbouw en de te beperkte veerweg van de achterassen. Om de truck geschikt te maken voor het gebruik "offroad", moet het hulpchassis worden vervangen door een hoger hulpchassis dat ter ondersteuning van de daarop gemonteerde opbouw is voorzien van dwarsliggers, en moet de constructie van de bodemplaat van de opbouw verstevigd worden, aldus Dekra.
2.34.
Het verweer van Camperbouw tegen de stellingen van [appellant] treft geen doel. Camperbouw heeft niet een rapport van een eigen deskundige in het geding gebracht, waarin de conclusies van Dekra worden weerlegd. Tussen partijen bestond daarnaast, zoals overwogen, geen wezenlijk verschil van inzicht over het beoogde gebruik van de truck, zodat ook niet kan worden gezegd dat Dekra (of de andere deskundigen) van een verkeerd gebruik zijn uitgegaan toen [appellant] de opdracht gaf om de geschiktheid te onderzoeken voor het gebruik "off-road". Zonder nadere toelichting die niet is gegeven, is het daarnaast niet duidelijk hoe de (volgens Camperbouw eenzijdige) informatieverschaffing door [appellant] van Dekra de uitkomst van het technische onderzoek heeft kunnen beïnvloeden. Het enkele feit dat Camperbouw niet bij de keuring door Dekra aanwezig is geweest en het rapport niet is ondertekend, brengt ook niet met zich dat het onderzoek door Dekra niet deugdelijk is uitgevoerd. Het hof tekent hierbij aan dat uit de hiervoor in rov. 2.15 geciteerde e-mail van 29 april 2015 (prod. 25) blijkt dat Camperbouw Dekra kennelijk ook zelf als een geschikte keuringsinstantie beschouwt.
2.35.
De in het geding gebrachte foto's en de stellingen ten aanzien van het onderzoek van de truck door [naam], DRV Hoogeveen en Wierda B.V. zijn overigens evenmin voldoende weersproken. Camperbouw voert ten aanzien van [naam] nog wel aan dat uit diens brief blijkt dat de problemen een andere oorzaak hebben, namelijk de verlenging van het chassis door [appellant]/Braem, maar die stelling wordt gemotiveerd door [appellant] betwist en wordt op geen enkele wijze nader onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
2.36.
Camperbouw heeft naar het oordeel van het hof hiermee onvoldoende gemotiveerd betwist dat de bodemconstructie van de truck niet voldoende is, en de truck daarmee niet geschikt is voor het beoogde gebruik "off-road". Het feit dat [appellant] geruime tijd met de truck door Europa en Afrika heeft gereisd, is, anders dan Camperbouw aanvoert, onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Het overleggen van enkele social media foto's (prod. 33 bij conclusie van antwoord en prod. 39 bij memorie van antwoord van Camperbouw) volstaat in dit verband niet. Het betreft slechts enkele foto's van verharde (althans vlakke) wegen en parkeerplaatsen, waarop - naar ervaringsregels - ook gewone personenauto's kunnen rijden. Daar komt overigens nog bij dat [appellant] onweersproken heeft gesteld dat Braem vóór het vertrek naar het buitenland voor een (slechts) tijdelijke oplossing heeft gezorgd.
2.37.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vast staat dat Camperbouw tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van aanneming.
2.38.
Uit de mededelingen van Camperbouw mocht [appellant] in redelijkheid afleiden dat Camperbouw geen herstelwerkzaamheden aan de bodemconstructie en/of het hulpchassis wilde (doen) uitvoeren. Camperbouw voelde zich niet verantwoordelijk voor de bodemconstructie en het hulpchassis omdat die naar haar mening niet onder het door haar aangenomen werk vielen. [appellant] heeft onweersproken gesteld dat [medewerker] van Camperbouw zich tijdens een telefoongesprek op 15 april 2015 in deze zin tegenover hem heeft uitgelaten. De e-mail van 30 april 2015 (prod. 26) bevestigt dat Camperbouw in deze periode dit standpunt innam. In die e-mail schrijft zij aan [appellant] enkel verantwoordelijk te zijn voor de opbouw en het interieur. Ten overvloede overweegt het hof dat Camperbouw ook in eerste aanleg nog in dit standpunt heeft volhard. Met haar kenbaar weigerachtige houding is Camperbouw naar het oordeel van het hof in verzuim komen te verkeren (art. 6:83 aanhef en onder c BW).
2.39.
In het licht van het bovenstaande treft grief 1 in het principaal appel doel.
2.40.
Camperbouw heeft onvoldoende betwist dat de tekortkoming de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. De aard en ernst van de gebreken aan de truck zoals die blijken uit met name het rapport van Dekra ondersteunen bovendien die gevolgtrekking. De overeenkomst van aanneming is naar het oordeel van het hof dan ook voor ontbinding vatbaar. [appellant] heeft bij inleidende dagvaarding (onder 19) de overeenkomst - op juiste gronden - ontbonden. Het hof zal dan ook de door [appellant] in dit verband gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
2.41.
De ontbinding van de overeenkomst bevrijdt partijen op de voet van art. 6:271 BW van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor nakoming in stand, maar ontstaan voor partijen verbintenissen tot ongedaanmaking van reeds ontvangen prestaties. Dat leidt ertoe dat [appellant] de truck, behoudens het kale chassis, aan Camperbouw moet terugleveren, en Camperbouw de door [appellant] betaalde bedragen (in totaal € 260.000,--) daartegenover moet terugbetalen. De hierop betrekking hebbende vorderingen van [appellant] zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.
2.42.
Camperbouw is daarnaast schadeplichtig ex art. 6:277 BW geworden. De door [appellant] in dit verband gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen. De vordering tot betaling van schadevergoeding zal echter in dit stadium nog niet worden behandeld. Tijdens de comparitie in eerste aanleg hebben partijen immers eenparig verklaard dat zij het processuele debat over de schade in het kader van de schadestaatprocedure willen voeren, zodat het tot dusver gevoerde debat op dit punt onvolledig is geweest. Het hof zal de zaak gelet hierop naar de schadestaatprocedure verwijzen op de voet van art. 612 Rv (vgl. HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6755, NJ 2013, 142,
Greenib). Aan het criterium voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldaan. Met de aard en ernst van de vastgestelde tekortkoming en de door [appellant] genoemde en toegelichte schadeposten is de mogelijkheid dat schade is geleden immers aannemelijk gemaakt.
2.43.
De grieven 2 en 3 in het principaal appel, die zich richten tegen de proceskostenveroordeling en het dictum van het bestreden vonnis, treffen met het bovenstaande eveneens doel.
2.44.
Grieven 1 en 2 in het incidenteel appel richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de truck niet is opgeleverd en tegen de beslissing dat [appellant] niet gehouden is om de facturen van Camperbouw te betalen. In het licht van de bovenstaande overwegingen falen deze grieven. Grief 3 in het incidenteel appel heeft voorts geen zelfstandige betekenis omdat deze enkel een eiswijziging behelst en evenals de incidentele grieven 1 en 2 voortbouwt op het (onjuiste) uitgangspunt dat [appellant] (en niet Camperbouw) in verzuim is.
2.45.
Het bewijsaanbod van Camperbouw dient als te vaag - nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen - dan wel niet ter zake dienende - nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven - te worden gepasseerd. Het hof komt met al het voorgaande tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De primaire vorderingen (in conventie) van [appellant] zullen worden toegewezen (als na te melden) en de reconventionele vorderingen van Camperbouw zullen - als ongegrond - worden afgewezen. Camperbouw zal hierbij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in conventie en in reconventie in eerste aanleg en in principaal en incidenteel appel, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente als hierna vermeld.
2.46.
[appellant] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen tot ten hoogste het bedrag van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Beslissing
Het hof
recht doende in hoger beroep:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van 31 augustus 2016, en
opnieuw recht doende:
in conventie
- verklaart voor recht dat de onderhavige overeenkomst van aanneming tussen [appellant] en Camperbouw is ontbonden;
- verklaart voor recht dat Camperbouw aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
- veroordeelt Camperbouw tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 260.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 april 2015 tot de dag der algehele
voldoening, waartegenover [appellant] dient mee te werken aan teruglevering van de truck behoudens het kale chassis, op kosten van Camperbouw;
- veroordeelt Camperbouw tot betaling aan [appellant] van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van EUR 3.075,--;
- veroordeelt Camperbouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 387,87 aan verschotten (te weten € 99,87 aan explootkosten en € 288,-- aan griffierecht) en € 4.000,-- aan salaris advocaat (2 punten volgens Tarief VI van € 2.000,-- per punt), en op € 131,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,-- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- wijst af het anders of meer gevorderde;
in reconventie
- wijst de reconventionele vorderingen van Camperbouw af;
- veroordeelt Camperbouw in de proceskosten in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op nihil aan verschotten en € 2.000,-- aan salaris advocaat (1 punt volgens Tarief VI), en op € 131,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,-- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
in conventie en in reconventie voorts
- veroordeelt Camperbouw in de proceskosten in principaal appel, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 412,87 aan verschotten (te weten € 99,87 aan explootkosten en
€ 313,-- aan griffierecht) en € 7.838,-- aan salaris advocaat (2 punten volgens nieuw Tarief VI van € 3.919,-- per punt), en op € 157,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,-- indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- veroordeelt Camperbouw in de proceskosten in incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op nihil aan verschotten en € 3.919,-- aan salaris advocaat
(1 punt volgens nieuw tarief VI), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 14 dagen na de betekening van dit arrest;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien de hiervoor vermelde veroordelingen.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, M. Flipse en S. Dijkstra, en is uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.