Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest van 12 juni 2018
[appellant 1] en
de Gemeente Den Haag,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
vierde grief en de vijfde grief.
eerste griefmaakt [appellant 1] c.s. bezwaar tegen de overweging dat de Gemeente geen rekening behoefde te houden met de belangen van [appellant 2], omdat hij niet is aan te merken als medehuurder. [appellant 1] c.s. voert daartoe (samengevat) het volgende aan. [appellant 2] heeft gedurende twee jaar de huur van de standplaats betaald en heeft zich met toestemming van de afdeling woonwagenzaken van de Gemeente in het GBA ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats]. [appellant 1] c.s. heeft daaraan in redelijkheid het vertrouwen mogen ontlenen dat de Gemeente ermee instemde dat [appellant 2] het gehuurde medebewoont, hetgeen tot de slotsom moet leiden dat [appellant 2] deel uitmaakt van de huishouding van de huurder en in een positie verkeert die gelijk te stellen is aan die van medehuurder, aldus [appellant 1] c.s. Ook na het vonnis worden nog steeds huurfacturen aan [appellant 1] gezonden, die door [appellant 2] worden betaald. Verder heeft de kantonrechter miskend dat bij de bestuursrechtelijke sluiting wel rekening is gehouden met de belangen van [appellant 2] als medebewoner. Bestuursrechtelijk is het gehuurde niet geheel maar gedeeltelijk gesloten juist om [appellant 2] niet het genot van het gehuurde te ontnemen, aldus nog steeds [appellant 1] c.s.
tweede griefkomt [appellant 1] c.s. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de Gemeente, gelet op het besluit tot sluiting en de afwijzing van de door [appellant 2] gevraagde voorziening tot schorsing daarvan, bevoegd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, dat de stelling van [appellant 1] c.s. dat slechts sprake zou zijn van een gedeeltelijke sluiting nu alleen de woonwagen op de standplaats is gesloten en niet het gehele gehuurde met toebehoren, niet meebrengt dat de ontbinding niet toelaatbaar is alsmede tegen het oordeel dat [appellant 1] er niet op mocht vertrouwen dat hij de huur van de standplaats mocht voortzetten.
woning(cursivering telkens door het hof) voor drie maanden. Op grond van het onderzoek van de politie constateerde hij (onder het kopje “Waarschuwing ontoereikend”) dat er vanuit de woonwagen werd gehandeld in blokken van één kilo cocaïne. Hij achtte van cruciaal belang dat de woonwagen werd gebruikt als handelslocatie en voor het opzetten van internationale drugstransporten. De burgemeester wilde de volgende doelen bereiken: de veiligheid en gezondheid van omwonenden en passanten waarborgen, herhaling van de ernstige verstoring van de openbare orde voorkomen, een signaal afgeven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn, alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen. Het bereiken van die doelen liet hij prevaleren boven het belang van [appellant 1] om te beschikken over de
woning.Vanwege verzwarende omstandigheden gelastte hij sluiting voor de duur van zes maanden. [appellant 2] werd door de burgemeester als belanghebbende aangemerkt, omdat hij op het adres [adres] staat ingeschreven en rekeningen ten aanzien daarvan betaalt. De burgemeester was echter van mening dat geen sprake was van een ongerechtvaardigde inmenging in het recht van [appellant 2] op privacy en
woning, omdat de inmenging was toegestaan in het belang van de openbare veiligheid of het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
woonwagenals van
woning. De
standplaats, bestemd voor het plaatsen van de woonwagen, heeft voorzieningen zoals sanitaire ruimte die een regulier woongebruik van de woonwagen mogelijk maken en daarvan dus een volwaardige
woningmaken. Die sanitaire ruimte was in het kader van het besluit aanvankelijk gesloten. Dat de sluiting van de sanitaire ruimte wellicht niet tegelijkertijd met sluiting van de woonwagen plaatsvond doet daaraan niet af, net zomin als het feit dat de ruimte later, kennelijk bij wijze van gedogen van het gebruik ervan door [appellant 2], weer is geopend. Het hof acht aannemelijk dat de burgemeester de sanitaire ruimte van de standplaats beschouwde als onderdeel van de
woningdie hij met het besluit beoogde te sluiten.
woningin aanmerking genomen, terwijl [appellant 2] niet in de woonwagen woonde, maar in de caravan op de
standplaatsen dus slechts bewoner van de standplaats was. Wanneer de burgemeester beoogd had alleen de
woonwagente sluiten en niet ook de standplaats waarop de woonwagen stond, was die belangenafweging niet aan de orde geweest.
derde griefkomt [appellant 1] c.s. op tegen de overweging van de kantonrechter dat niet voorzienbaar is dat in de strafzaak komt vast te staan dat het gehuurde geen rol van betekenis heeft gespeeld, zodat de ingeroepen ontbinding geen misbruik oplevert. Volgens [appellant 1] c.s. had de kantonrechter moeten nalaten een inschatting te maken over de rol van de woonwagen bij de beweerde drugshandel.
zesde griefhangt hiermee samen. Volgens [appellant 1] c.s. heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit het sluitingsbevel blijkt dat derden bij wie cocaïne is aangetroffen hebben verklaard dat zij die cocaïne in de woonwagen van [appellant 1] hebben ontvangen.
de zevende griefklaagt [appellant 1] c.s. over de proceskostenveroordeling. Het falen van de eerste zes grieven brengt mee, dat ook deze grief strandt.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 10 januari 2017;
- veroordeelt [appellant 1] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 716,- aan verschotten, op € 3.222,- aan salaris voor de advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de datum van betekening van de uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen alsmede met de alsdan te maken nakosten om alsnog betaling te verkrijgen, begroot op € 131,-;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.