8.10.Artikel 9 Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 luidt voor zover van belang als volgt:
'Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, mits hij in Nederland arbeid verricht voor die onderneming.'
Bevoegdheid tot opleggen aanslag
9. [ De Inspecteur] heeft aan de aanslag ten grondslag gelegd het terugvorderen van ten onrechte aan [belanghebbende] terugbetaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Die inkomensafhankelijke bijdrage was ingehouden op aan [belanghebbende] uitbetaald pensioen. Ingeval een teruggaaf of een voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan [de Inspecteur] het te veel betaalde bedrag bij voor bezwaar vatbare beschikking terugvorderen op grond van artikel 50, vierde lid, van de Zvw (zie 8.6). Dit betekent dat indien in het onderhavige geval van [belanghebbende] sprake zou zijn van een ten onrechte verleende teruggaaf, [de Inspecteur] aan genoemd artikel 50 een wettelijke bevoegdheid ontleent om die teruggaaf terug te vorderen. Nu [de Inspecteur] dit laatste heeft gedaan met gebruikmaking van een aanslag is hij daarmee binnen deze wettelijke bevoegdheid gebleven aangezien die aanslag een voor bezwaar vatbare beschikking is. Dat naar het kennelijke standpunt van [belanghebbende], de bevoegdheid van [de Inspecteur] moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, meer in het bijzonder artikel 16 van die wet, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste rechtsopvatting.
10. Om te kunnen vaststellen of [belanghebbende] voor het jaar 2014 premieplichtig is voor de Zvw, dient eerst beoordeeld te worden of hij verplicht verzekerd is voor die wet. Ter bepaling daarvan sluit de Zvw aan bij de verzekeringsplicht voor de Awbz (zie onder 8). Daarom dient eerst bepaald te worden of [belanghebbende] van rechtswege is verzekerd voor de Awbz. Op grond van artikel 5 van de Awbz is [belanghebbende] van rechtswege verzekerd indien hij ingezetene is (zie 8.9). Ingezetene voor de Awbz is de persoon die in Nederland woont. Waar iemand woont dient op grond van artikel 3 van de Awbz naar de omstandigheden te worden beoordeeld (zie 8.8).
11. In zijn arresten van 21 januari 2011 en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad overwogen dat het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land. 12. Bij de beantwoording van de vraag of [belanghebbende] gedurende het jaar 2014 is aan te merken als ingezetene in de zin van de Awbz gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Deze worden ontleend aan de vindingen in het controlerapport en de overige gedingstukken, waaronder een verklaring van de Thaise belastingdienst, en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd.
13. De rechtbank overweegt dat het door [de Inspecteur] ingebrachte controlerapport onderzoeksbevindingen bevat voor de jaren 2008 tot en met 2015. Voor de jaren 2011 tot en met 2015 zijn bevindingen vastgelegd over vliegbewegingen van [belanghebbende] van Amsterdam naar Bangkok en vice versa. Uitgaande van die bevindingen is [belanghebbende] in 2014 tweemaal vanuit Amsterdam gevlogen naar Bangkok. Daarnaast bevat het rapport gegevens over door [belanghebbende] in Nederland verrichte pinbetalingen. Hieruit volgt dat in 2014 door [belanghebbende] op 222 dagen in Nederland pinbetalingen zijn verricht. Verder staat vast, althans gaan beide partijen er kennelijk vanuit dat de flat aan de [B] te [Z] op 14 november 2012 door [belanghebbende] aan zijn toen nog 2-jarige zoon is verkocht en geleverd. Volgens het rapport staat niemand op dat adres als feitelijk bewoner geregistreerd. Wel staat het adres voor 10 personen geregistreerd als verplicht toezendadres voor de Belastingdienst. Eén van deze personen, [E] ( [E] .), is volgens [belanghebbende] de huurder van de woning. Van [E] . zijn verder geen gegevens bekend. Het feitelijk woonadres van [E] . is sinds 28 april 2008 een ander adres dan de [B] . Ter onderbouwing van de stelling dat [belanghebbende] ook gedurende de door [belanghebbende] opgegeven verhuurperiode, toch de beschikking had over de woning, en daarmee de verhuur onwaarschijnlijk is, vermeldt het rapport de volgende omstandigheden: [belanghebbende] liet zich door Connexxion Taxi Services B.V. vanaf het adres van de flat halen en brengen. Voor de flat zijn abonnementen afgesloten met KPN. De telefoon werd alleen gebruikt in de periode waarin [belanghebbende] in Nederland was. De pintransacties vinden met name plaats in de omgeving van het adres van de woning. Verder is geconstateerd dat het adres van de flat gebruikt wordt als postadres van [belanghebbende], worden aangiftes vanaf dat adres verzonden, bevindt de administratie van [belanghebbende] zich op dat adres en wordt het telefoonnummer op het zakelijke briefpapier van [belanghebbende] gebruikt. Een tweede telefoonnummer op dat adres wordt door [belanghebbende] als faxnummer gebruikt. Verder bevat het rapport gegevens van betalingen die met omzetbelasting zijn gedaan aan [belanghebbende]. Het rapport vermeldt in dit verband dat [belanghebbende] zijn praktijk in 2011 aan een belastingadvieskantoor heeft overgedragen en na de overname nog 3 jaar lang meedeelde in de omzet. [Belanghebbende] heeft ook omzet behaald met zelf verrichte werkzaamheden. In de jaren 2009 tot en met 2011 geeft hij het resultaat aan als winst uit onderneming, daarna als resultaat uit overige werkzaamheden. Verder heeft de belastingdienst uit het uitgavenpatroon afgeleid dat het gezin ook langer is verbleven in Nederland, voor het jaar 2014 zou dat gaan om de periode 13 maart tot en met 20 juni. Een van de conclusies van het rapport is dat [belanghebbende] in 2008 nog 80% van zijn tijd in Nederland verbleef, en dat dit afloopt naar 60% in 2014.
14. [ Belanghebbende] heeft verklaard dat hij Nederland in 2008 metterwoon heeft verlaten en in dat jaar volgens Boeddhistische ceremonie is getrouwd met [Y] , een Thaise vrouw. Uit dat huwelijk is [in] 2010 [belanghebbendes] zoon geboren. Daarnaast is er een dochter van de vrouw uit een eerder huwelijk. [Belanghebbende] heeft verklaard dat hij samen met zijn vrouw en kinderen in Thailand woont en het gezin aldaar de beschikking heeft over een woning. De kinderen gaan in Thailand naar school. [Belanghebbende] houdt een drietal bankrekeningen aan in Thailand. Voor zijn verblijf in Thailand beschikt [belanghebbende] over een zogenoemde retirement visa. Daarnaast heeft hij een Thais rijbewijs en heeft hij de beschikking over een Thais telefoonnummer en een internetaansluiting. Zijn voormalige buurvrouw in Nederland controleert voor [belanghebbende] de post in de flat. Verder heeft hij verklaard dat zijn gezin gemiddeld 6 weken per jaar in Nederland verblijft; voor 2014 was dat van 24 maart tot 11 mei. Als [belanghebbende] in Nederland is verblijft hij op het adres van de flat of bij vrienden en familie. Wat zijn economische activiteiten betreft heeft [belanghebbende] verklaard hoofdzakelijk in Nederland voor cliënten actief te zijn, maar ook cliënten is gaan bedienen in Thailand. In Nederland gaat het om een afbouw van werkzaamheden voor cliënten nadat hij zijn praktijk had overgedragen. Desgevraagd ter zitting heeft [belanghebbende] over het controlerapport kortweg gesteld dat het allemaal 'volstrekte onzin is'.
15. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] met al hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat [belanghebbende] in 2014 inwoner is van Nederland. De rechtbank acht daartoe de voormelde bevindingen uit het controlerapport redengevend in samenhang met de door [de Inspecteur] ingebrachte verklaring van de Thaise fiscus. Al hetgeen [belanghebbende] daar tegenover heeft gesteld acht de rechtbank onvoldoende om het tegendeel aan te nemen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de Thaise fiscus verklaart dat er geen certificaat is van een huwelijk tussen [belanghebbende] en [Y] , dat [belanghebbende] geen inkomen genereert in Thailand, dat [belanghebbende] noch [Y] , noch een van de kinderen eigenaar is van onroerende zaken in Thailand. Voorts acht de rechtbank van belang dat [belanghebbende] in Thailand niet wordt aangemerkt als een zogenoemde permanent resident, maar aldaar tijdelijk verblijft op basis van eerder genoemd retirement visa. Omdat [belanghebbende] geen permanent resident is kan hij in Thailand geen onroerende zaken verwerven, is hij niet voor zijn wereldinkomen aldaar belastingplichtig en wordt hij in Thailand niet aangemerkt als ingezetene. Dat verlenging van het retirement visa gebruikelijk is maakt nog niet dat [belanghebbende] wel als inwoner en ingezetene in Thailand wordt aangemerkt. Daar komt bij dat de band met Nederland niet sterker hoeft te zijn dan die met Thailand. Een en ander leidt tot het oordeel dat [belanghebbende] naar omstandigheden beoordeeld inwoner is van Nederland en daarmee ingezetene is voor de Awbz. Daaruit volgt dan dat [belanghebbende] verplicht verzekerd is voor de Zvw.
16. Gegeven het oordeel onder 15 is vervolgens de vraag of [belanghebbende] premieplichtig is voor de Zvw en of aan [belanghebbende] ten onrechte teruggaaf van de op het pensioen ingehouden bijdrage Zvw is verleend. De rechtbank overweegt als volgt. Ingehouden bijdrage Zvw kan worden teruggevraagd ingeval het inkomen meer bedraagt dan het maximum bijdrage-inkomen. Voor het jaar 2014 bedraagt het maximum bijdrage-inkomen € 51.414. Het premiepercentage bedraagt 5,4 en de aanslaggrens is € 45. [De Inspecteur] heeft onweersproken gesteld dat in 2014 het totaal door [belanghebbende] genoten inkomen onder het maximum bijdrage-inkomen blijft. Uit de gedingstukken volgt dat [belanghebbende] een totaal aan pensioenuitkeringen heeft genoten van € 44.916 waarop inkomensafhankelijke bijdrage was ingehouden, en hij daarnaast nog inkomen heeft genoten uit werkzaamheden voor cliënten. De berekening die [de Inspecteur] heeft gemaakt van dat inkomen heeft [belanghebbende] niet, althans onvoldoende, weersproken. Daarvan uitgaande en mede gelet op het bepaalde in artikel 43 Zvw (zie 8.3), is aan [belanghebbende] ten onrechte een teruggaaf van ingehouden bijdrage Zvw verleend. Die teruggaaf is door [de Inspecteur] terecht bij beschikking op grond van artikel 50 Zvw teruggevorderd.
17. Ter zake van [belanghebbende]s grief over het schenden van de hoorplicht door [de Inspecteur] overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is uit de verklaringen van partijen gebleken dat [de Inspecteur] gedurende de schorsing van het onderzoek heeft gedaan wat van hem mocht worden verwacht, namelijk het alsnog gelegenheid geven tot een hoorgesprek. [Belanghebbende] heeft hiervan geen gebruik willen maken om reden dat een brief - en naar [belanghebbende] stelt mogelijk meer - ontbrak in de aan hem ter inzage gegeven stukken. [De Inspecteur] heeft [belanghebbende] toegezegd die brief alsnog ter beschikking te stellen zodra hij daar de hand op heeft weten te leggen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de hoorplicht.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.