In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014. De belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen van € 220.000, met een verzuimboete van € 2.639 en een belastingrente van € 2.813. De rechtbank had de verzuimboete vernietigd, maar de belastingrente gehandhaafd. De belanghebbende stelde dat de belastingrente onrechtmatig was vastgesteld en dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd had verklaard over de handelwijze van de Ontvanger.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2018 heeft het Hof de standpunten van beide partijen gehoord. De belanghebbende betoogde dat de belastingrentebeschikking onrechtmatig was omdat de specificatie van de rente pas na het instellen van beroep was verstrekt. Het Hof oordeelde dat er geen rechtsregel is die de Inspecteur verplicht om bij de initiële belastingrentebeschikking een specificatie te geven. Het Hof concludeerde dat de belastingrente eerder te laag dan te hoog was vastgesteld, en dat de rechtbank terecht onbevoegd was verklaard ten aanzien van de klacht over de handelwijze van de Ontvanger.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover de rechtbank zich onbevoegd had verklaard, en verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.