Op 23 oktober 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin [X] B.V. (thans: [Y] B.V.) een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend tegen de directeur van de Belastingdienst Haaglanden. Het verzoek was gericht op het schorsen van de werking van naheffingsaanslagen in de loonheffing die aan verzoekster waren opgelegd op 4 januari 2011 en 7 maart 2011, alsook op het verkrijgen van een teruggaaf van omzetbelasting. De naheffingsaanslagen waren opgelegd naar aanleiding van een onderzoek naar de arbeidsrelatie tussen verzoekster en haar opdrachtnemers, waarbij de Inspecteur de overeenkomsten als uitzendovereenkomsten had aangemerkt. De voorzieningenrechter van de rechtbank had eerder in het voordeel van verzoekster beslist, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Het Hof oordeelde dat het niet bevoegd was om te beslissen over de verzochte verrekening en dat geschillen over verrekeningen en uitstel van betaling voorgelegd moesten worden aan de civiele rechter. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het verlenen van schorsende werking van de naheffingsaanslagen, omdat het hoger beroep de werking van de eerdere uitspraak van de rechtbank opschortte en het uitstel van betaling door de Ontvanger was verlengd. De voorzieningenrechter achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van griffier mr. Y. Postema.