ECLI:NL:GHDHA:2018:1213

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
200.159.637/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contractuele verplichtingen en ongerechtvaardigde verrijking tussen een eenmanszaak en Siemens Nederland N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die een eenmanszaak exploiteert, tegen Siemens Nederland N.V. De appellant is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vordering tot afwijzing van de betaling aan Siemens werd afgewezen. De zaak betreft de vraag of er een contractuele verplichting bestond tussen de appellant en Siemens voor de aansluiting van de brandmeldinstallatie van het hotel dat de appellant exploiteert. De appellant stelt dat hij nooit een overeenkomst met Siemens heeft gesloten en dat de bestuursrechtelijke verplichting tot aansluiting niet leidt tot een civielrechtelijke verplichting. Siemens daarentegen stelt dat er wel degelijk een contractuele relatie bestond, gebaseerd op eerdere communicatie en de continuïteit van de aansluiting. Het hof oordeelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen de appellant en Siemens, en dat de vordering van Siemens op grond van ongerechtvaardigde verrijking niet kan worden toegewezen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van Siemens af, waarbij Siemens wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.159.637/01
Zaaknummer rechtbank : 2818602 CV EXPL 14-8444

arrest van 29 mei 2018

inzake

[appellant],

wonende te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.C. Debije te Rotterdam,
tegen

Siemens Nederland N.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Siemens,
advocaat: mr. J.W. Hilhorst te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 18 september 2014 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam, team kanton (hierna: de kantonrechter), tussen partijen gewezen vonnis van 20 juni 2014. Bij tussenarrest van 9 december 2014 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 3 februari 2015. Van de comparitie is proces- verbaal opgemaakt.
Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Siemens haar eis vermeerderd en de grieven bestreden. Vervolgens heeft [appellant] nog een akte genomen. Daarna hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om de volgende, als enerzijds gestelde en anderzijds niet of onvoldoende betwiste feiten.
a. [appellant] heeft vanaf juni 2011 als eenmanszaak het hotel ‘City Hotel Rotterdam’ (hierna: het hotel) geëxploiteerd.
b. Tot juni 2011 werd het hotel geëxploiteerd door City Hotel Rotterdam B.V., een niet aan [appellant] gelieerde vennootschap.
c. City Hotel Rotterdam B.V. had met Siemens een overeenkomst voor de aansluiting haar brandmeldinstallatie op het Openbaar Meldsysteem, hetgeen (in ieder geval) tot 1 april 2012 verplicht was op grond van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken.
2. In deze procedure vordert Siemens betaling van € 6.158,81 (en na vermeerdering van eis in hoger beroep € 7.598,73), vermeerderd met rente en kosten wegens het leveren van de hierboven vermelde dienst. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, nadat Siemens door [appellant] onweersproken had gesteld – [appellant] was niet ter comparitie verschenen – dat Siemens na aanbesteding een concessiecontract had verkregen met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in verband met de dienstverlening voor doormelding van brandmeldinstallaties naar de Meldkamer van de brandweer, dat City Hotel Rotterdam verplicht was om aangesloten te zijn op deze doormeldingsfunctie en dat [appellant], nadat hij medio 2011 eigenaar van het hotel is geworden, automatisch aangesloten is gebleven bij de meldingsfunctie.
3. Met grief I komt [appellant] op tegen dit oordeel. Hij voert aan dat hij Siemens nooit om aansluiting op het Openbaar Meldsysteem heeft gevraagd en ter zake geen overeenkomst met Siemens is aangegaan. Dat er tot 1 april 2012 een bestuursrechtelijke verplichting was voor zo’n aansluiting, betekent niet dat tussen [appellant] en Siemens een civielrechtelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Evenmin is sprake van contractoverneming of ongerechtvaardigde verrijking.
4. Siemens heeft daartegen aangevoerd dat er in de periode 2009 tot 2011 een abonnement liep met de voorgaande exploitant van het hotel. Nadat bleek dat [appellant] het hotel ging exploiteren is door Siemens telefonisch contact opgenomen met [appellant], welk contact schriftelijk is bevestigd bij e-mail van Siemens van 17 november 2011. Uit deze e-mail leidt Siemens af dat tussen partijen een contractuele relatie bestond, althans dat Siemens daarop mocht vertrouwen. Nadien heeft [appellant] ook nog verzocht om de tenaamstelling van de facturen te wijzigen. En voor zover er al geen “zelfstandige contractuele verplichting uit het overleg tussen partijen in november 2011 zou zijn af te leiden”, beroept Siemens zich op contractoverneming.
5. [appellant] heeft betwist dat hij is gebeld door Siemens en dat hij de door Siemens genoemde e-mail heeft ontvangen. Hij veronderstelt dat Siemens contact heeft gehad met de vorige exploitant, die zich daarbij voor [appellant] heeft uitgegeven en met wie [appellant] inmiddels in onmin leefde.
6. Aan de orde is de vraag of op enig moment op enigerlei wijze tussen partijen een verbintenis is ontstaan, die meebrengt dat [appellant] gehouden is om (het bedrag van) de facturen van Siemens te betalen. De enkele omstandigheid dat [appellant] op grond van bestuursrechtelijke regelgeving gehouden was om te zorgen voor doormelding van de brandmeldinstallaties van het door hem geëxploiteerde hotel naar de Meldkamer van de brandweer, brengt niet mee dat tussen [appellant] en Siemens een overeenkomst tot stand is gekomen. De omstandigheid dat Siemens na aanbesteding een concessiecontract heeft verkregen met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond in verband met de dienstverlening voor doormelding van brandmeldinstallaties naar de Meldkamer van de brandweer maakt dat niet anders.
7. Uit de e-mail van 17 november 2011 kan, anders dan Siemens betoogt, niet volgen dat voor [appellant] de verplichting is ontstaan om de facturen van Siemens te voldoen (nog los van de vraag of deze door [appellant] is ontvangen). In dit bericht staat immers geschreven:

Betreft: Doormelding brandweer City Hotel Rotterdam BV
(..) Zoals zojuist telefonisch besproken staan er nog enkele nota’s open voor de aansluiting van meldnummer (..), City Hotel Rotterdam BV, (..). Onderstaande nota’s staan allen op naam van City Hotel Rotterdam BV. (..)
U heeft aangegeven dat de factuur (..) (jaarnota 2011) op een andere juridische entiteit zou moeten komen te staan zodat u deze betaalbaar kunt stellen. Om die reden zouden wij u willen verzoeken de abonneegegevens (..) te controleren en zonodig aan te passen via onderstaande wijzigingssite. De veranderingen opgegeven via internet zullen dan automatisch zowel bij Siemens alsook bij de Brandweer/Meldkamer worden doorgevoerd. (..) Tevens kunt u hier alle beschikbare documentatie betreffende deze aansluitingen terugvinden, waaronder de aansluitvoorwaarden OMS VRR. Zodra de wijziging is verwerkt zal factuur (..) (jaarnota 2011) worden gecrediteerd en een nieuwe factuur op de juiste tenaamstelling worden aangemaakt.”
Uit dit bericht volgt immers dat sprake was van een aansluiting van City Hotel Rotterdam B.V. en niet van (de eenmanszaak van) [appellant], alsmede dat [appellant] om het abonnement over te nemen de abonneegegevens via internet diende te wijzigen. Tussen partijen staat vast dat [appellant] dit niet heeft gedaan. Met hem is dus geen overeenkomst tot stand gekomen. Dit volgt ook uit de door Siemens bij memorie van antwoord overgelegde telefoonnotities, waarin is vermeld:
“05-12-2011 (..) Internetwijziging wordt maar niet ingestuurd dus zelf actie”
Dit wordt vervolgens nog eens bevestigd door de door Siemens in eerste aanleg overgelegde ‘logfiles incassobureau’. Siemens ([werknemer Siemens]) schrijft daar in een bericht van 10 mei 2012 aan het incassobureau:
“Omdat de klant eerder al niet de intentie had om te betalen heb ik in september 2011 navraag gedaan bij de brandweer over de verplichting van deze aansluiting. Volgens de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond betreft het een verplichte aansluiting (..).
Dit betrof nog de situatie onder het oude bouwbesluit. Het kan zomaar zijn dat met ingang van het nieuwe Bouwbesluit 2012 (..) deze verplichting is komen te vervallen. Echter, er is geen aanvraag tot goedkeuring afsluiting door de abonnee ingediend. (..)”
Uit dit bericht volgt dat Siemens de betalingsverplichting door [appellant] – ten onrechte – baseert op de bestuursrechtelijke verplichting van de aansluiting. En verder dat de aansluiting met City Hotel Rotterdam B.V. nimmer is afgesloten.
In een later bericht van 14 juni 2012 schrijft Siemens verder nog aan het incassobureau:
“Deze debiteur heeft al onze brieven per post en per mail ontvangen. Tot op heden geen enkele reactie van hen. Vandaag heb ik de eigenaar gesproken, dhr. [appellant] geeft aan niet te gaan betalen. Reden bij jullie “bekend”, meneer snapt niet waarvoor hij moet betalen of wil het niet snappen.”
Uit dit bericht volgt dat [appellant] niet akkoord is gegaan met het aangaan, dan wel overnemen van de aansluiting door Siemens van City Hotel Rotterdam B.V. Voor het bestaan van enig gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van Siemens dat een overeenkomst met [appellant] tot stand is gekomen is verder ook onvoldoende gesteld.
8. Van contractoverneming waarbij [appellant] het contract van City Hotel Rotterdam B.V. met Siemens heeft overgenomen is dus evenmin sprake. Dit geldt temeer nu niet is voldaan aan de door artikel 6:159 lid 1 BW gestelde voorwaarde van een akte daartoe tussen City Hotel Rotterdam B.V. en [appellant]. Voor novatie (wat daar verder van zij) bestaat evenmin grond, omdat, zoals hiervoor is overwogen, niet kan worden aangenomen dat [appellant] enige contractuele verbintenis op zich heeft genomen of dat Siemens daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
9. De vordering van Siemens kan evenmin worden toegewezen op grond van ongerechtvaardigde verrijking, reeds omdat door Siemens geen vordering strekkend tot betaling van schadevergoeding ingesteld. Bovendien kan die vordering om de volgende reden niet worden toegewezen, [appellant] heeft gesteld dat een eventuele verrijking niet ongerechtvaardigd is. Daarvoor is volgens [appellant] geen redelijke grond aanwezig, nu hij het pand inclusief de daarin aanwezige installaties, zoals de doormeldeenheid, huurde. Het was dan ook aan zijn verhuurder, Radio TV Leo Holding B.V. om deze installaties in stand te houden. Daartoe had laatstgenoemde via haar zustervennootschap City Hotel Rotterdam B.V., voor wat betreft de doormeldeenheid een overeenkomst met Siemens. Voor zover [appellant] al voordeel heeft getrokken uit de aanwezigheid van de doormeldeenheid en daarmee van de aansluiting op het Openbaar Meldsysteem, is dat een voordeel dat haar grondslag vindt in de afspraken tussen [appellant] en Radio TV Leo Holding B.V. en de afspraken tussen City Hotel Rotterdam B.V. en Siemens Nederland. Een verrijking die haar grondslag vindt in (dergelijke) rechtshandelingen, is niet ongerechtvaardigd, aldus [appellant]. Siemens heeft een en ander niet weersproken, zodat het hof daarvan uit dient te gaan.
10. Het voorgaande brengt mee dat ook de eis voor zover zij is vermeerderd met een bedrag van € 1.439,92 niet kan worden toegewezen; de eisvermeerdering houdt immers verband met een nieuwe factuur die op dezelfde (ondeugdelijke) grondslagen steunt.
11. Nu grief I slaagt, dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd. De vordering van Siemens wordt afgewezen. Hetzelfde geldt voor de door haar gevorderde (buitengerechtelijke) kosten. Daarmee slagen ook de grieven II en III. Siemens zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de beide instanties.
12. Het bewijsaanbod van Siemens dient als te vaag – nu het onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen – dan wel niet ter zake dienende – nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven – te worden gepasseerd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team kanton, van 20 juni 2014,
en
opnieuw rechtdoende:
  • wijst af het gevorderde;
  • veroordeelt Siemens in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 20 juni 2014 begroot op nihil;
  • veroordeelt Siemens in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 803,52 aan verschotten en € 1.580,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, D.A. Schreuder en P.M. Verbeek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.