Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
[Verzoeker],
raadslieden mrs. G.G.J.A. Knoops, C.J. Knoops-Hamburger en E. de Witte, allen advocaat te Amsterdam.
Het geding
De advocaten-generaal mr. B.C.C. van Roessel en mr. G.Th. Sta hebben overeenkomstig een op schrift gestelde reactie het standpunt van het Openbaar Ministerie uiteengezet.
Het wrakingsverzoek
volledigheidvan het onderzoek, de plank misslaat en vooringenomenheid toont. Het aanvullende proces-verbaal is immers aantoonbaar onvolledig.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
en 2) het aangiftetraject in onderhavige zaak. Daarmee stelt het hof vast dat aan het aanhoudingsverzoek onderzoekswensen ten grondslag liggen, namelijk het horen van getuigen, het toevoegen van stukken aan het dossier, en het horen van een deskundige.
, alsmede het verzoek tot het toevoegen aan het dossier van de aangiften en meldingen in de “kwestie[naam politicus]
”, worden afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken.
”. Dit hof gaat daar niet over. Dit hof beoordeelt onderhavige zaak inhoudelijk in hoger beroep.
” geldt dat het Openbaar Ministerie gemotiveerd heeft beslist niet tot vervolging te zullen overgaan. Het is niet aan het hof om in onderhavige zaak te beoordelen of de “kwestie[naam politicus]
” ten onrechte op deze wijze is afgedaan. De Hoge Raad heeft in vergelijkbare zin dat al in 1988 bepaald (zie HR 21 juni 1988, 1021 waarover Keulen/Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, blz. 182).
nadatde onderhavige strafzaak tegen verzoeker in eerste aanleg was afgerond. In een dergelijk geval kan de eis van een eerlijke procesvoering meebrengen dat de concrete toepassing van het noodzakelijkheidscriterium niet wezenlijk verschilt van de toepassing van het verdedigingsbelang. [1] De verdediging heeft deze verzoeken niet eerder dan thans in hoger beroep kunnen doen.