ECLI:NL:GHDHA:2018:121

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
200.227.224-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurwoning ontruiming in kort geding na burgemeester sluiting op basis van Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die zijn huurwoning in Rotterdam moet ontruimen. De ontruiming is gebaseerd op een burgemeester sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er in de woning harddrugs zijn aangetroffen. De appellant, die al sinds augustus 2017 zonder woning zit, heeft aangevoerd dat de ontruiming ernstige gevolgen voor hem heeft, omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en vrees heeft voor een terugval in zijn verslavingsgedrag. De kantonrechter had eerder de ontruimingsvordering van de verhuurder, Stichting Woonstad Rotterdam, toegewezen, en het hof bevestigt deze beslissing. Het hof oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van de appellant niet voldoende zijn onderbouwd om de ontruiming onaanvaardbaar te maken. De belangen van Woonstad, die een spoedeisend belang heeft bij het terugkrijgen van de woning, wegen zwaarder dan de belangen van de appellant. Het hof concludeert dat de ontruiming gerechtvaardigd is, gezien het gebruik van de woning voor drugsgerelateerde activiteiten en de gevolgen daarvan voor de openbare orde. De vordering van Woonstad wordt dan ook bekrachtigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.227.224/01
Zaaknummer rechtbank : 6292441/ VV EXPL 17-357

Arrest van 13 februari 2018

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
nader te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. L. van der Wijngaart te Dordrecht,
tegen:

Stichting Woonstad Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Woonstad,
advocaat: mr. L. Th. Kleine te Rotterdam.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 28 november 2017 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie van partijen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 12 januari 2018. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [appellant] zijn incidentele vordering ex artikel 351 Rv ingetrokken en heeft Woonstad de (tevoren aan de wederpartij gezonden) memorie van antwoord in de hoofdzaak genomen. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten waar de kantonrechter (in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis in kort geding van 5 oktober 2017) van uitgaat staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Het onderhavige geschil betreft de vordering van Woonstad om [appellant] te veroordelen tot ontruiming van de door [appellant] gehuurde woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna ook: het gehuurde of de woning). Volgens een rapport van de politie is op 9 mei 2017 in het gehuurde 50 gram heroïne aangetroffen. Verder zijn toen, kort gezegd, versnijdingsmiddelen en spullen ter bereiding en verwerking van verdovende middelen aangetroffen. Dit heeft ertoe geleid dat de burgemeester op 9 augustus 2017 de sluiting van het gehuurde heeft bevolen op grond van artikel 13b van de Opiumwet (Ow), en wel voor de duur van zes maanden. Woonstad heeft vervolgens op 11 augustus 2017 de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk ontbonden.
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding, heeft de ontruimingsvordering van Woonstad bij het thans bestreden vonnis toegewezen, met veroordeling van [appellant] tot betaling van een huur/gebruikersvergoeding vanaf september 2017 tot en met de maand dat Woonstad weer de beschikking heeft over de woning, alsmede tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, overwogen:
(i) Woonstad heeft een spoedeisend belang bij haar vordering;
(ii) De sluiting op grond van artikel 13b OW, ook al is die beslissing nog niet onherroepelijk, is voldoende om tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan.
(iii) Anders dan [appellant] betoogt, acht de kantonrechter de kans dat het burgemeestersbesluit zal worden vernietigd (en daarmee de grond zal ontvallen aan de buitengerechtelijke ontbinding) niet reëel.
(iv) Aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde zal worden uitgesproken.
(v) In de gegeven omstandigheden wordt het uitoefenen door Woonstad van haar bevoegdheid om tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar geacht. Een eventuele bodemprocedure zal dan ook met een voldoende mate van zekerheid leiden tot een veroordeling van [appellant] tot ontruiming.
[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
Beoordeling van grief 1
Met deze grief bestrijdt [appellant] de aanwezigheid van een spoedeisend belang. De grief faalt. Weliswaar heeft [appellant] geen huurachterstand en zijn er geen overlastmeldingen geweest, maar daar staat tegenover dat Woonstad wel degelijk een spoedeisend belang heeft om de sociale huurwoning (waarvoor wachttijden gelden) weer toe te voegen aan haar huurbestand. Ook thans nog is hiermee het spoedeisend belang gegeven. In ieder geval dient het hof in verband met de proceskostenveroordeling te onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag terecht is toe- of afgewezen, met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep (ECLI:NL:HR:2016:661).
Beoordeling van grieven 2 tot en met 5
Met deze grieven wordt het oordeel van de kantonrechter aangevochten dat aannemelijk is dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst wordt uitgesproken. Ook deze grieven falen.
Het hof stelt voorop dat het beginsel van formele rechtskracht meebrengt dat de civiele rechter moet uitgaan van de geldigheid van een besluit van een bestuursorgaan indien daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan (of open staat) en die rechtsgang niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid. Daarbij is niet vereist dat het besluit onherroepelijk is. Hierop faalt reeds het betoog dat niet vaststaat dat sprake is van verdovende middelen, dat het besluit in strijd is met het eigen gemeentebeleid en dat het gehuurde geen aanloopwoning betrof.
8. In deze kort geding procedure moet er daarom wel degelijk vanuit worden gegaan dat de op de burgemeesterssluiting gebaseerde buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure in stand blijft. Overigens kan in een eventuele bodemprocedure desgewenst door Woonstad (subsidiair) worden gevorderd dat de rechter de huurovereenkomst ontbindt op grond van wanprestatie (geen goed huurderschap). Toewijzing van een dergelijke vordering is in het licht van de omstandigheden van het geval wel degelijk voor de hand liggend. Ondanks het betalen van de huur en de afwezigheid van aantoonbare overlast, kan een huurder worden tegengeworpen wanneer het gehuurde wordt gebruikt voor het aanwezig hebben en/of verhandelen van harddrugs, zeker wanneer deze activiteiten gevoelens van onveiligheid bij omwonenden en een bedreiging van de openbare orde en/of het leefklimaat in de wijk kunnen opleveren. Op beide gronden is ontruiming in kort geding gerechtvaardigd.
Beoordeling van grief 6
9. Met deze grief stelt [appellant] aan de orde dat de ontruiming voor hem zeer ernstige gevolgen heeft en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
zit sinds augustus 2017 al zonder woning, hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en krijgt geen sociale huurwoning meer. Bij zijn moeder kan hij niet vast wonen. [appellant] vreest voor een terugval in zijn verslavingsgedrag en heeft zich daarom aangemeld bij Bouman voor hulp. [appellant] heeft bovendien veel moeite moeten doen om indertijd de woning te kunnen huren. De woning houdt hem letterlijk van de straat en buiten zijn ‘oude circuit’. Hij heeft hierdoor zijn financiën en verslaving onder controle kunnen krijgen. Dit gaat allemaal mis als hij langdurig op straat komt te staan.
10. Ook deze grief faalt. Weliswaar is aannemelijk dat de ontruiming vergaande gevolgen heeft voor [appellant] , maar daar staat tegenover dat Woonstad niet hoeft te dulden dat het gehuurde wordt gebruikt voor de opslag van harddrugs en drugsgerelateerde activiteiten. Nu [appellant] voorts geen enkele informatie heeft verschaft over de achtergronden van een en ander – mogelijk in verband met een komende strafzaak, hetgeen voor risico van [appellant] komt – kan niet gezegd worden dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Woonstad gebruik maakt van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst door middel van ontbinding te beëindigen, althans dat er sprake is van misbruik van recht. Dit geldt zeker, nu Woonstad ook nog het risico van precedentwerking naar voren heeft gebracht. Het beroep op artikel 8 EVRM, dat verder niet is toegelicht, faalt eveneens, aangezien de inbreuk op het woonrecht van [appellant] is gerechtvaardigd op grond van de in lid 2 bedoelde omstandigheden. Van disproportionaliteit is, gelet op het hiervoor geschetste belang van Woonstad, geen sprake.
Beoordeling van grief 7
11. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis.
Beoordeling van grief 8
12. Deze grief betreft de huurbetalingsverplichting, dan wel de verplichting om een gebruiksvergoeding te betalen tot het moment van ontruiming. De kantonrechter is terecht uitgegaan van deze betalingsverplichting. Ook deze grief faalt.
Overigens staat vast dat [appellant] de huur is blijven betalen en dat deze verplichting per 11 december 2017 is geëindigd toen de woning gerechtelijk is ontruimd.
Beoordeling van grief 9
13. Blijkens het voorgaande wordt [appellant] in het ongelijk gesteld, zodat ook deze grief over de proceskostenveroordeling faalt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, reeds omdat een kort geding zich daarvoor niet leent. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep alsmede de gevorderde nakosten.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2017;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Woonstad tot op heden begroot op € 716,-- aan verschotten en € 2.235,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de nakosten van € 131,--, vermeerderd met € 68,-- indien betekening noodzakelijk blijkt te zijn;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, E.J. van Sandick en M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.