ECLI:NL:GHDHA:2018:1

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
200.199.142
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van pensioenfonds voor onjuiste informatie over omzetting VUT-rechten in ouderdomspensioen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Stichting Pensioenfonds AON Groep Nederland voor de onjuiste informatie die aan [appellant] is verstrekt over de omzetting van zijn VUT-rechten in ouderdomspensioen. [Appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin zijn vorderingen tegen het Pensioenfonds zijn afgewezen. De zaak betreft de vraag of het Pensioenfonds zijn zorgplicht heeft geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over de hoogte van het ouderdomspensioen dat [appellant] zou ontvangen na de omzetting van zijn VUT-rechten. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het Pensioenfonds geen zorgplicht heeft geschonden. Het hof stelt vast dat [appellant] niet minder pensioen heeft ontvangen dan waar hij recht op had, en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de onjuiste informatie schade heeft geleden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.199.142/01
Zaaknummer rechtbank : 4329046 CV EXPL 15-33306

arrest van 9 januari 2018

inzake

[appellant],

wonende te Middelburg,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T.J. Zuiderman te Nieuwegein,
tegen

Stichting Pensioenfonds AON Groep Nederland,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Pensioenfonds,
advocaat: mr. R.F. van der Ham te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 9 augustus 2016 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam, tussen partijen gewezen vonnis van 13 mei 2016. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft het Pensioenfonds de grieven bestreden. Hierna heeft [appellant] een akte uitlating producties genomen en het Pensioenfonds een akte.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De juistheid van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten is door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Wel klaagt [appellant] erover dat de kantonrechter niet alle zijns inziens relevante feiten in de uitspraak heeft vermeld (grief 1). Deze grief kan reeds niet slagen, omdat de kantonrechter hiertoe ook niet is gehouden. Dit betekent overigens nog niet dat de kantonrechter met deze feiten geen rekening heeft gehouden bij zijn beslissing. Voor zover [appellant] bedoelt te klagen over de omstandigheid dat de kantonrechter de door hem genoemde omstandigheden niet zou hebben meegewogen, verwijst het hof naar zijn beoordeling in het vervolg van dit arrest
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellant], geboren op [geboortedatum], is op 9 oktober 1967 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) AON Groep Nederland B.V. (verder: Aon).
2.2
Tot de arbeidsvoorwaarden behoorde een pensioenregeling, die thans wordt uitgevoerd door het Pensioenfonds, en een Vut-regeling.
2.3
De pensioenregeling voorziet blijkens het toepasselijke Pensioenreglement onder meer in een nominaal levenslang ouderdomspensioen en partnerpensioen. Met nominaal pensioen wordt de op te bouwen aanspraak op ouderdomspensioen bij 65 jaar en partnerpensioen bij overlijden bedoeld. In artikel 5 van het pensioenreglement is bepaald dat de ingegane nominale premievrije aanspraken onder voorwaarden worden geïndexeerd met de prijsindex (maar nimmer met meer dan 4%).
2.4
[appellant] is op 28 mei 2000 gescheiden. Blijkens het gesloten echtscheidingsconvenant dient [appellant] het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen conform de in artikel 3 van de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding (WVP) opgenomen standaardregeling te verevenen met zijn ex-echtgenote.
2.5
Bij e-mail van 19 augustus 2004 schreef [appellant] aan het Pensioenfonds:
"Ik ben thans bezig met een nieuwe hypotheek.
De eventuele a s hypotheekverstrekker wil mijn vaste inkomsten over de komende 10 jaar weten. (…) Gezien mijn scheiding (…) wilt de hypotheekverstrekker weten hoe hoog mijn pensioen op dit moment is, weliswaar onder aftrek van het gedeelte waarop mijn ex-echtgenoot recht op heeft
Toentertijd heb je reeds een berekening voor mij gemaakt. Met in acht neming van de exacte scheidingsdatum kwamen wij uit op NLG 18,134,- ofwel EUR 8.229,-
Op basis van mijn laatste pensioen-opgave (…) komt mijn Ouderdomspensioen uit op (…) EUR 25.318. Derhalve zal het pensioen naar mijn mening per jaar dus bedragen EUR 25 318 minus EUR 8229,- is EUR 17 089,- (…)"
2.6
Het Pensioenfonds antwoordde bij e-mail van 27 augustus 2004 als volgt:
"Op kleine verschillen na is je conclusie juist. Bijgaand de aangepaste berekeningen.
Op sheet 1 staan de berekeningen van de aanspraken van je ex-echtgenote
Op sheet 2 staat de berekening van jouw aanspraken per 01-01-2004
(…)"
Blijkens de bijgevoegd sheets kon de ex-echtgenote aanspraak maken op een jaarlijks ouderdomspensioen van € 8.248,-- en [appellant] op een ouderdomspensioen van € 17.070,--.
2.7
In 2008 heeft het Pensioenfonds een "Pensioenberekening 2008" opgemaakt. Hierin is onder meer vermeld:
VUT Recht
Oorspronkelijk uitkering % 80%
VUT-recht conform ex-A&A-reg 83,75%
was wordt
Totaal bruto VUT inkomen per jaar va 62 jaar 43.747
Ouderdomspensioen per jaar 10.269
Nabestaandenpensioen per jaar 7.188
2.8
Bij e-mail van 23 juli 2009 schreef [appellant] aan het Pensioenfonds:
"Het zal je bekend zijn, dat Aon Groep Nederland met mij bezig is met het opstellen van een beëindigingscontract. Dit in het licht van een vroegpensioenregeling.
Tijdens jouw vakantie zijn er onduidelijkheden over de tekst in het concept van genoemd contract ontstaan, m.n. de omzetting van het VUT-recht in een ouderdoms-/nabestaande pensioen. In het beëindigingscontract heeft dit onderwerp het kopje "A&A-recht" gekregen. De daarbij behorende tekst is:
(…)
Het VUT-recht bedraagt EUR 43.747,- per jaar (67% van het jaarsalaris 2008), uit te keren van 62 tot 65 jaar. Dit is een reeds opgerente berekening tot leeftijd 65 jaar. Dit recht kan worden omgezet in:
(…)
EUR 9.300,-- per jaar levenslang ouderdomspensioen ingaande 65 jaar, met 70% partnerpensioen ad EUR 6.510,- per jaar.
(…)
De eerste vraag is: Hoe kan het dat thans ineens het jaarbedrag voor ouderdomspensioen, inclusief nabestaandenpensioen EUR 9.300,- bedraagt, terwijl in de opgave van april 2009 het jaarbedrag met dezelfde soort uitkering EUR 9.876,- bedroeg?
NB. Dit laatste bedrag was ook al lager dan je genoemde bedrag in november 2008, maar daarin lag de oorzaak dat je momenteel de vernieuwde sterftetabel gebruikt. Een plausibele reden, die ik ook begrijp. (…)
Een tweede punt is , dat je mij afgelopen november uiteen hebt gezet dat het VUT-bedrag/recht van mei 2008 nogactuarieelherberekend dient te worden naar de waarde op mijn pensioendatum zijnde mei 2011. Dit feit zie ik geheel niet terug in mijn beëindigingscontract. (…_)"
2.9
In augustus 2009 sloten [appellant] en zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst. Hierin was voor zover van belang onder meer het volgende bepaald:
"Beëindiging dienstverband
Met ingang van 1 augustus 2009 zal uw dienstverband met Aon Groep Nederland bv worden beëindigd (…)
Periodieke uitkering
U heeft met ingang van dezelfde datum recht op een vervroegde pensioenuitkering van 100% van uw laatstverdiende bruto jaarinkomen en bedraagt EURO 67 254,00 bruto per jaar. (…). De uitkering zal worden verricht door Stichting Pensioenfonds Aon Groep Nederland
(…)
Pensioen
U behoudt aanspraak op het door Aon aan u toegezegde ouderdoms- en nabestaandenpensioen, voor bedragen gelijk aan die welke u bij voortzetting van het dienstverband tot de pensioengerechtigde leeftijd bereikt zou hebben Eventuele indexeringen van salarissen in de periode tot u de 65-jarige leeftijd bereikt, zullen worden meegerekend voor het vaststellen van de uiteindelijke pensioengrondslag. (…)
A&A recht
Het opgebouwde A&A recht wordt per 1 augustus 2009 omgezet in een uitgesteld ouderdomspensioen met bijbehorend 70% partnerpensioen (…) Het ouderdomspensioen gaat in op 65 jaar en wordt levenslang uitgekeerd (…)
Het VUT-recht bedraagt EUR 43.747,-- per jaar (67% van het jaarsalaris 2008), uit te keren van 62 tot 65 jaar. Dit recht kan worden omgezet in:
(…)
EUR 9.375,- per jaar levenslang ouderdomspensioen ingaande op 65 jaar, met 70% partnerpensioen ad EUR 6.563,-- per jaar.
Mocht de berekening waarop bovenstaande bedragen gebaseerd zijn foutief blijken, dan worden deze bedragen gecorrigeerd.
Ten aanzien van het A&A recht geldt dat eventuele indexeringen van salarissen in de periode tot u de 65 jarige leeftijd bereikt, zullen worden doorberekend in het uiteindelijke A&A-recht"
2.1
[appellant] heeft eind 2010 de Ombudsman Pensioenen (de Ombudsman) benaderd om de berekening van het Pensioenfonds van de hoogte van de waarde van de omzetting van de VUT-rechten in een extra ouderdomspensioen te laten beoordelen. De Ombudsman heeft bij brief van 24 november 2010 geconcludeerd dat de berekening van het Pensioenfonds correct was met de volgende mededeling:
"Conclusie: Op welke datum de waarde van de VUT ook wordt bepaald (…) de uitkomsten van de uitruil in levenslange pensioenaanspraken zijn steeds nagenoeg gelijk, namelijk € 9.376,- ouderdomspensioen en € 6.563 partnerpensioen (70%). De verschillen worden veroorzaakt door afronding."
2.11
[appellant] heeft per 1 mei 2011 recht gekregen op levenslang ouderdomspensioen, waarbij – zoals afgesproken in de vaststellingsovereenkomst – zijn VUT-rechten zijn omgezet in extra levenslang ouderdomspensioen. [appellant] was het op drie punten niet eens met de hoogte van het hem toegekende pensioen.
2.12
Bij brief van 5 december 2013 schreef het Pensioenfonds aan de gemachtigde van [appellant]:
"(…)
De stellingen van de heer [appellant] komen in de kern op drie verschillende kwesties neer, te weten:
1. (…)
2. Voor de heer [appellant] zijn bij zijn uitdiensttreding enkele berekeningen gemaakt van de pensioenuitkeringen die hij mocht verwachten. Bij de omrekening van een VUT-recht is voor hem destijds een levenslang ouderdomspensioen ter grootte van EUR 9.876,- bruto per jaar berekend. Na de uiteindelijke omzetting bleek dat EUR 9.376,-- te zijn. De heer [appellant] eist aanvulling van dit pensioen tot het bedrag dat hem destijds is voorgehouden toen hij zijn besluit moest nemen.
3. In het verleden zijn voor de heer [appellant] op zijn verzoek enkele indicatieve pensioenberekeningen gemaakt in verband met de aankoop van een huis. In die berekeningen is abusievelijk geen rekening gehouden met de indexatie van het aan zijn gewezen partner toekomend deel van het ouderdomspensioen. De heer [appellant] eist dat het pensioenfonds de indexaties van dat pensioen tot 2007 voor eigen rekening neemt.
In deze brief zullen wij op deze drie aspecten nader ingaan.
(…)
Ad 2) Omrekening VUT-aanspraak naar levenslang pensioen
Hoewel de Ombudsman Pensioenen reeds in november 2010 heeft uitgesproken dat het pensioenfonds bij de omrekening correct heeft gehandeld, heeft het Pensioenfonds nog eens uitgebreid onderzoek gedaan naar de historie van deze kwestie.
Het bestuur van het pensioenfonds heeft geconcludeerd dat aan de heer [appellant] in het kader van de uitdiensttreding bedragen zijn voorgelegd, op basis waarvan hij besluiten moest nemen met betrekking tot zijn inkomen. Het bestuur is van mening dat bij de heer [appellant] op dat moment zodanige verwachtingen zijn gewekt dat hij er op mocht vertrouwen dat de genoemde bedragen ook correct waren.
Het bestuur heeft dan ook besloten om aan de heer [appellant] alsnog de hogere uitkering toe te kennen, vermeerder met de toeslagen die vanaf vaststelling zijn toegekend.
Ad 3) Indexatie van verevend ouderdomspensioen
Een echtscheiding is een zaak tussen de echtelieden. Het fonds staat hier buiten. (…) In casu heeft de gewezen echtgenote een vordering op de heer [appellant].
In het echtscheidingsconvenant is duidelijk vastgelegd dat de Wet verevening pensioenrechten volledig van toepassing is, ook voor wat betreft de indexatie. (…)
Op grond van die wet heeft de gewezen echtgenote van de heer [appellant] recht op de toegekende indexaties (…).
Het is vervelend voor de heer [appellant] dat hij aanvankelijk niet altijd over de juiste informatie heeft beschikt, maar dat betekent niet dat ons fonds hem op enigerlei wijze financieel tegemoet moet komen
Als hij wel juist zou zijn geïnformeerd, zou het aan zijn gewezen echtgenote toekomende pensioen en zijn pensioen niet anders zijn. Verder wordt in de correspondentie geen schade gesteld die causaal verband houdt met die verkeerde informatie. Wij merken ook nog op dat, indien de gewezen echtgenote van de heer [appellant] komt te overlijden, het verevende pensioen inclusief indexaties weer aan de heer [appellant] zal worden uitgekeerd. (…)"
2.15
In eerste aanleg vorderde [appellant] – verkort en zakelijk weergegeven – een verklaring voor recht dat het Pensioenfonds aansprakelijk is voor de door [appellant] als gevolg van onjuiste inlichtingen omtrent de hoogte van het hem toekomende ouderdomspensioen geleden schade, en de veroordeling van het Pensioenfonds tot vergoeding van de door hem geleden schade, door hem begroot op primair € 42.123,-- bruto.
2.16
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, daar de kantonrechter van oordeel was dat het Pensioenfonds geen zorgplichten heeft geschonden, althans [appellant] niet onjuist heeft geïnformeerd. [appellant] werd in de proceskosten veroordeeld.
3.1
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en – na wijziging van eis – verkort en zakelijk weergegeven:
a. a) een verklaring voor recht dat [appellant] ten gevolge van de omzetting van zijn VUT-rechten in ouderdomspensioen met ingang van 1 mei 2011 recht heeft op (extra) ouderdoms- en nabestaandenpensioen van € 10.709,50 respectievelijk € 7.496,65 bruto per jaar (verder: kwestie A); en
b)
primair: de veroordeling van het Pensioenfonds tot nakoming van haar toezeggingen ter zake de omzetting en
subsidiair: de veroordeling van het Pensioenfonds tot betaling van een schadevergoeding;
c) een verklaring voor recht dat het Pensioenfonds [appellant] onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd over het deel van het ouderdomspensioen dat na verevening daarvan aan de ex-echtgenote van [appellant] toekomt en dat het Pensioenfonds daarvoor aansprakelijk is (verder: kwestie B);
d) de veroordeling van het Pensioenfonds tot betaling aan [appellant] van een schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van het Pensioenfonds in de kosten van beide instanties.
3.2
Het Pensioenfonds heeft – opnieuw verkort en zakelijk weergegeven – geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de gewijzigde eis van [appellant], met veroordeling van [appellant] in de werkelijke kosten van het hoger beroep.
3.2
De grieven zijn gericht tegen de onvolledige weergave van de feiten (grief 1, zie hiervoor onder 1); tegen het oordeel van de kantonrechter over kwestie A (grieven 2 en 3); tegen het oordeel van de kantonrechter over kwestie B (grieven 4 en 5) en tegen de proceskostenveroordeling (grief 6). Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.
Kwestie A
4.1
[appellant] stelt primair dat het Pensioenfonds hem in de "Pensioenberekening 2008" een bindende toezegging heeft gedaan over de wijze van omzetting van de VUT-rechten in (aanvullende) pensioenrechten, waarop het Pensioenfonds niet terug kan komen. De kantonrechter heeft miskend dat de omzetting van VUT-rechten in pensioenrechten een kwestie van conversie is en dus niet voortvloeit uit het Pensioenreglement. Met de Pensioenberekening 2008 is de aanspraak van [appellant] op extra pensioen ontstaan. De waarde van de VUT-rechten stond op 1 mei 2008 (de datum waarop [appellant] met de VUT had kunnen gaan) vast, en stond los van de hoogte van het eindloon. De conversie kon in 2008 dus al definitief worden berekend. De VUT-rechten vertegenwoordigden een vaststaande nominale waarde van € 43.747,-- bruto per jaar en zouden blijkens de berekening uit 2008 na omzetting resulteren in een verhoging van het hem toekomende levenslange ouderdoms- en nabestaandenpensioen met een bedrag van respectievelijk € 10.747,-- (te weten € 10.269,- vermeerderd met de salarisindexaties van 2009 t/m 2011) en € 7.496,65 (te weten € 7.188,-- vermeerderd met de salarisindexaties 2009 t/m 2011) bruto per jaar. De berekening van het Pensioenfonds (zie rov. 2.7) is tot stand gekomen met behulp van de toepasselijke omrekeningstabel. De berekening uit 2008 is daarom niet indicatief maar definitief. Het Pensioenfonds heeft niet toegelicht hoe [appellant] had moeten begrijpen dat het om een indicatieve berekening ging. Het Pensioenfonds stelt wel dat het gebruik heeft gemaakt van een verkeerde omrekeningstabel, maar dat kan niet aan [appellant] worden tegengeworpen. Het Pensioenfonds heeft immers geen enkel voorbehoud gemaakt. Er is daarom sprake van een harde en onvoorwaardelijke toezegging waaraan het Pensioenfonds is gebonden, aldus nog steeds [appellant].
4.2
Het hof volgt [appellant] niet in deze stelling. De Pensioenberekening 2008 is niet aan te merken als een toekenning van pensioenaanspraken, of als een toezegging over de wijze van omzetting van de VUT-rechten in extra pensioen. Het Pensioenfonds is slechts de uitvoerder van de tussen [appellant] en Aon in de vaststellingsovereenkomst van augustus 2009 gemaakte afspraken over bedoelde omzetting (zie r.o. 2.9). De wijze waarop het Pensioenfonds de VUT-rechten van [appellant] diende om te zetten in pensioen vloeit voort uit de afspraken die Aon met het Pensioenfonds heeft gemaakt. De mededeling daarvan door het Pensioenfonds met de Pensioenberekening 2008 is in de verhouding tussen [appellant] en het Pensioenfonds niet meer dan een administratieve handeling (vergelijk: ECLI:NL:HR:2012:BT8462, r.o.3.5).
4.3
Het vorenstaande brengt met zich dat het beroep op artikel 3:35 BW (een bepaling uit boek 3, titel 2, rechtshandelingen) faalt, omdat – zoals reeds overwogen – de Pensioenberekening 2008 slechts een administratieve handeling betreft, en dus geen rechtshandeling. Dit betekent dat vordering a en de primaire vordering b niet toewijsbaar zijn.
4.4
Subsidiair stelt [appellant] dat het Pensioenfonds is tekortgeschoten in zijn zorgplicht, omdat het hem in 2008 verkeerd heeft geïnformeerd over de hoogte van zijn ouderdomspensioen. [appellant] stelt dat hij op dat moment op het punt stond ingrijpende (financiële) beslissingen te nemen (te weten het sluiten van een vaststellingsovereenkomst) en dat het Pensioenfonds dat wist. Als het Pensioenfonds de juiste informatie had verschaft, zou hij extra hebben bij gespaard voor aanvullend pensioen, gebruikmakend van de daarvoor destijds geldende fiscale voorwaarden. Dat extra bij gespaarde bedrag zou al die jaren hebben kunnen renderen en vanaf de pensioendatum hebben geleid tot een hogere pensioenuitkering. Dit is [appellant] door de onjuiste informatieverstrekking van het Pensioenfonds misgelopen, aldus [appellant].
4.5
Het hof is met [appellant] van oordeel dat op het Pensioenfonds de plicht rust hem van juiste en volledige informatie te voorzien. Daarin is het Pensioenfonds tekortgeschoten toen het de Pensioenberekening 2008 aan [appellant] verstrekte. Het Pensioenfonds heeft [appellant] immers zonder voorbehoud een te hoog bedrag genoemd waarop hij als gevolg van de omzetting aanspraak zou kunnen maken. Dat [appellant] door deze tekortkoming enige schade heeft geleden is echter niet aannemelijk geworden. [appellant] heeft immers door de fout van het Pensioenfonds niet minder pensioen gekregen dan waar hij recht op had. Dat [appellant] extra zou hebben bij gespaard voor zijn pensioen als hij over de juiste informatie had beschikt, acht het hof niet aannemelijk geworden. [appellant] had immers in ieder geval in 2009 moeten begrijpen (en heeft dat blijkens zijn e-mail van 23 juli 2009 ook daadwerkelijk begrepen) dat de Pensioenberekening 2008 niet juist (want te hoog) was. Desondanks heeft hij toen geen maatregelen genomen als beschreven en evenmin heeft hij toegelicht waarom hij dat op dat moment niet heeft gedaan. In ieder geval had hij de schade op die wijze kunnen (en moeten) beperken. Nu hij dit – zonder enige toelichting – heeft nagelaten, acht het hof enige schade als gevolg van de in 2008 verstrekte onjuiste informatie niet aannemelijk.
4.6
Voor zover [appellant] kan worden geacht tijdig (te weten bij memorie van grieven) en voldoende duidelijk een grief te hebben geformuleerd tegen het feit dat zijn VUT-uitkering, voordat deze werd omgezet in pensioen, niet is geïndexeerd met 3% (de indexatie waarmee de salarissen in 2009 zijn geïndexeerd) zoals bepaald in de vaststellingsovereenkomst, geldt dat het Pensioenfonds terecht heeft opgemerkt dat zij geen partij is bij de vaststellingsovereenkomst, zodat [appellant] het Pensioenfonds niet aansprakelijk kan houden voor de juiste nakoming ervan. Het Pensioenfonds heeft voorts gesteld – hetgeen door [appellant] niet gemotiveerd is weersproken – dat zij van Aon geen opdracht heeft gekregen de om te zetten VUT-rechten van [appellant] met 3% te indexeren.
4.7
Dit betekent dat ook de subsidiaire vordering b niet kan worden toegewezen.
Kwestie B
5.1
[appellant] stelt – onder verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie (zie rov. 2.5) – dat het Pensioenfonds hem in de jaren 2000-2005 diverse malen onjuist heeft geïnformeerd over de omvang van het bedrag dat na verevening van het ouderdomspensioen aan zijn ex-echtgenote toekomt, terwijl het Pensioenfonds wist dat de bedoelde informatie voor hem van groot belang was. [appellant] mocht erop vertrouwen dat de door het Pensioenfonds verstrekte informatie juist was. Daarmee is de schending van de zorgplicht een gegeven: het is immers onjuist dat [appellant] kon rekenen op een jaarlijks ouderdomspensioen van € 17.070,- en dat hij aan zijn ex-echtgenote een bedrag van € 8.248,- bruto per jaar zou moeten afstaan. In 2004 was het aan zijn ex-echtgenote toekomende bedrag al drie maal geïndexeerd, hetgeen het Pensioenfonds wist, maar waarmee het bij de berekening geen rekening had gehouden. Dat het genoemde bedrag betrekking had op de situatie per datum van de echtscheiding blijkt uit niets. Het Pensioenfonds had hem er op moeten wijzen dat eventuele indexaties ook op het aan zijn ex-echtgenote toekomende deel van het ouderdomspensioen zouden worden toegepast, maar heeft dat niet gedaan. Vaststaat daarom dat het Pensioenfonds [appellant] onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd over het te verevenen ouderdomspensioen en daarmee zijn zorgplicht heeft geschonden, aldus nog steeds [appellant].
5.2
Het hof is met [appellant] van oordeel dat op het Pensioenfonds de plicht rust hem van juiste en volledige informatie te voorzien. Ook hier geldt dat het Pensioenfonds in de jaren 2000-2005 wellicht duidelijker kunnen zijn over het feit dat de door hem genoemde bedragen slechts indicatief waren, omdat er tot de pensioendatum nog veel kon veranderen, maar dat – wat hier overigens ook van zij – [appellant] hierdoor geen schade heeft geleden. [appellant] heeft immers niet minder gekregen dan waar hij recht op had. De omstandigheid dat [appellant] de betreffende informatie heeft opgevraagd met het oog op belangrijke financiële beslissingen (het aangaan van een hypotheek) maakt dat niet anders. Niet alleen het na verevening aan de ex-echtgenote toekomende deel van het ouderdomspensioen is (als gevolg van indexatie) hoger uitgevallen dan door het Pensioenfonds werd vermeld, hetzelfde geldt ook voor het aan [appellant] toekomende deel. Dat [appellant] een hypotheek is aangegaan die hij – als hij over de volledige informatie zou hebben beschikt – niet zou hebben gesloten is daarom niet aannemelijk geworden.
5.3
Dit betekent dat ook vordering d niet kan worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor vordering c nu [appellant] hierbij geen belang heeft.
Proceskosten
6.1
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het Pensioenfonds heeft daarbij verzocht [appellant] – die precedeert op grond van een rechtsbijstandsverzekering – te veroordelen in de daadwerkelijk door het Fonds in hoger beroep gemaakte advocaatkosten, gemaximeerd tot € 8.000,-- exclusief BTW. Het Pensioenfonds voert daarbij aan dat het hof, gezien artikel 237 jo 362 Rv, de discretionaire bevoegdheid heeft om de proceskosten, die nodeloos zijn aangewend of veroorzaakt, voor rekening te laten komen van de partij die deze kosten heeft veroorzaakt. Hiervan is in dit geval naar het oordeel van het Pensioenfonds sprake, omdat [appellant] geen enkele pensioenschade heeft geleden, hetgeen reeds in eerste aanleg duidelijk was, maar toch verder procedeert. Daarnaast wijst het Pensioenfonds erop dat [appellant] ingevolge de WVP wettelijk verplicht is zijn ex-echtgenote een geïndexeerd pensioen te betalen. Er is dus – volgens het Pensioenfonds – sprake van een voortzetting van een volstrekt nodeloze procedure.
6.2
Het hof oordeelt als volgt.
Anders dan [appellant] kennelijk meent, is van een vordering in reconventie geen sprake. Ingevolge het bepaalde in artikel 362, jo 237 Rv dient het hof (ambtshalve) een proceskostenveroordeling uit te spreken, dan wel te bepalen dat de kosten worden gecompenseerd. Ook valt niet in te zien dat het verzoek tot vergoeding van volledige kosten tardief is, zoals door [appellant] gesteld: het Pensioenfonds heeft het verzoek immers gedaan bij memorie van antwoord, een eerdere gelegenheid heeft zich in dit hoger beroep niet voorgedaan.
6.3
Indien de rechter tot een proceskostenveroordeling overgaat, zal hij in de regel het zogenoemde liquidatietarief volgen. De rechter mag echter een partij ook veroordelen in de werkelijke kosten die aan de zijde van de andere partij zijn gevallen. Daarvoor is – in een procedure als de onderhavige – echter alleen plaats is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, dat wil zeggen als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure is naar het oordeel van het hof in dit geval geen sprake. Het hof acht een vergoeding van de werkelijke proceskosten daarom niet aangewezen, gelet op de hiervoor bedoelde terughoudendheid die in dat kader in acht dient te worden genomen.
6.4
De door het Pensioenfonds gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittinghoudende te Rotterdam van 13 mei 2006;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van het Pensioenfonds tot op heden begroot op € 1.957,-- aan griffierecht en € 1.737,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, J.M.T. van der Hoeven-Oud en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.