ECLI:NL:GHDHA:2017:788

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
22-005655-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid voor overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een besloten vennootschap, werd beschuldigd van overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De zaak betreft een incident op 14 januari 2011 op een rangeeremplacement in Zwijndrecht, waar een trein met gevaarlijke stoffen betrokken was bij een botsing en een daaropvolgende brand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de veiligheidsvoorschriften en vergunningseisen, wat heeft geleid tot de veroordeling tot een geldboete van € 100.000,-. Het hof oordeelde dat de dagvaarding voor bepaalde feiten partieel nietig was en verklaarde het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte in het waarborgen van de veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen en de naleving van vergunningseisen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005655-14
Parketnummer: 11-992500-13
Datum uitspraak: 23 maart 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
Economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats].

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op de terechtzitting van 10 februari en 9 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

2.Procesgang

In eerste aanleg is de dagvaarding ter zake van de feiten 1 en 2 partieel nietig verklaard, voor zover deze ziet op wagenlijsten van andere sporen dan de sporen 129, 131 en 134 en de sporen ten oosten van spoor 129. Ter zake van het (overigens) onder 1 ten laste gelegde is de verdachte vrijgesproken. Ter zake van de feiten 2, 3 primair en 4 is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van
€ 100.000,-.
Door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
3. Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens de akte instellen van het rechtsmiddel van 24 december 2014 alleen gericht tegen feit 1 en 2. Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de akte instellen van het rechtsmiddel van 24 december 2014 alleen gericht tegen feit 2.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de onder 2, 3 primair en onder 4 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient te bepalen welk gedeelte van de opgelegde hoofdstraf moet worden geacht in eerste aanleg te zijn opgelegd ter zake van het onder 3 primair en 4 bewezen verklaarde.

4.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de onder feiten 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten zijn verjaard en dat de officier van justitie ter zake van die feiten niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard.
Het hof stelt voorop dat aan de verdachte ter zake van feit 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste is gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs), respectievelijk dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 2.3, aanhef sub a/b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). In beide gevallen ziet deze overtreding op de niet opzettelijke variant.
Met betrekking tot het recht tot strafvervolging, overweegt het hof het volgende.
Artikel 70 van het Wetboek van strafrecht luidde in de periode van 1 januari 2011 tot en met 28 februari 2011, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1. In drie jaren voor alle overtredingen;
2. […]
Overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1a onder 1° juncto artikel 2 eerste lid, van de Wet op de economische delicten zijn de ten laste gelegde economische delicten misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan en voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen.
Blijkens de stukken van het geding is op 16 februari 2014 aan de raadsman van de verdachte een brief gezonden met als onderwerp “kennisgeving advocaat”, waarbij aan de raadsman een afschrift van de dagvaarding/oproeping van de verdachte is toegezonden en waarin de zittingsdatum aan de raadsman is medegedeeld. Deze brief is de eerste daad van vervolging geweest. Nu tussen deze daad van vervolging en de pleegdatum meer dan drie jaren zijn verstreken, is het hof van oordeel dat de onder feiten 1 en 2 impliciet ten laste gelegde overtredingen verjaard zijn. Dit brengt met zich dat het Openbaar Ministerie ter zake niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte verklaard dient te worden.

5.Geldigheid van de dagvaarding

Met de rechtbank ziet het hof ziet de dagvaarding in samenhang bezien met het dossier ter zake van de feiten 1 en 2 zo, dat de verwijten ten aanzien van de wagenlijsten betrekking hebben op de wagenlijsten van de sporen 129, 131 en 134 en de sporen ten oosten van spoor 129. Voor zover de samensteller van de tenlastelegging bedoeld heeft wagenlijsten van andere sporen dan voornoemde sporen daaronder te laten vallen, leidt dit tot partiële nietigheid van de dagvaarding. Het hof verklaart de dagvaarding derhalve partieel nietig, namelijk voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op wagenlijsten van andere sporen dan de sporen 129, 131 en 134 en de sporen ten oosten van spoor 129.

6.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(Gevaarlijke stoffen)
Zij op of omstreeks 14 januari 2011 te Zwijndrecht, op het rangeeremplacement [locatie],
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd en/of
een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden, heeft laten staan en/of laten liggen en/of
overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen heeft verricht,
te weten vierentwintig, in elk geval één of meerdere, reservoir-, en/of open wagen(s), waarvan twintig beladen waren met ethanol (UN 1170, klasse 3) en/of twee beladen waren met zwavelkoolstof (UN 1131, klasse 3) en/of één wagen leeg en ongereinigd was van fosfor (UN 2447, klasse 4.2) en/of één wagen leeg en ongereinigd was van een pyrofore metaal organische stof, vloeibaar reactief met water (UN 3394, klasse 4.2),
zijnde die stof(fen) (een) gevaarlijke stof(fen), als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder een of meer door de Minister van Verkeer en Waterstaat (per 14 oktober 2010 Minister van Infrastructuur en Milieu) gestelde regel(s) in de VSG (Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen) en/of in het RID (Reglement betreffende het internationale spoorwegverkeer van gevaarlijke goederen), zoals bedoeld in artikel 2 van de VSG voornoemd, in acht te nemen,
immers,
heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) toen aldaar:
(veiligheidsplichten)
in strijd met Voorschrift/randnummer 1.4.1.1 van het RID voornoemd niet voldaan aan de verplichting dat zij als betrokkene bij het vervoer van gevaarlijke goederen overeenkomstig de aard en de omvang van de te voorziene gevaren maatregelen treft om schadegevallen te verhinderen en/of indien schade optreedt, de omvang daarvan zo beperkt mogelijk te houden,
aangezien werd toegestaan en/of niet werd voorkomen dat
- de nood(stop)knop op het knuppelperron (van spoor 232) tijdens het rangeren/heuvelen door de rangeermedewerker/knuppelaar werd bediend/ingedrukt, zonder dat voor de bediening van de noodknop (een) (duidelijke) instructie(s) gold(en) en/of terwijl niet duidelijk was wanneer/in welke situatie(s) de noodknop mocht worden bediend,
en/of
- in strijd met het Bedieningsvoorschrift voor [locatie] Heuvelproces (waaronder hoofdstuk 3, paragraaf 3.3.4 en/of hoofdstuk 9)
a) genoemde wagens door de heuvelprocesleider werden gerangeerd/geheuveld terwijl het heuvelprocessysteem niet conflictvrij/storingsvrij was, en/of
b) kritische (storings)meldingen in het heuvelprocessysteem tijdens het rangeren/heuvelen van genoemde wagens niet ieder afzonderlijk en/of per melding conform de instructie(s) en/of opdracht(en) van het Bedieningsvoorschrift door de heuvelprocesleider werden afgehandeld, en/of c) de heuvelprocesleider geen stopopdracht aan de machinist heeft gegeven toen het heuvelprocessysteem kritische (storings)meldingen tijdens het rangeren/heuvelen van genoemde wagens genereerde,
en/of
- twintig, althans een of meer (reservoir)wagen(s) beladen met LPG en/of stikstof op spoor 129
a) niet onmiddellijk/onverwijld/zo spoedig als mogelijk uit/van de nabijheid van de brand/brandende reservoirwagen op spoor 131 werd(en) verplaatst en/of
b) gedurende enige uren in de nabijheid van de brand/brandende reservoirwagen op spoor 131 stond(en);
en/of
(veiligheidsplichten)
in strijd met Voorschrift/randnummer 1.4.1.2 van het RID voornoemd niet voldaan aan de verplichting dat zij als betrokkene een mogelijk direct gevaar voor de openbare veiligheid onmiddellijk meldt aan de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid en deze instanties voorziet van de voor hun optreden noodzakelijke informatie, en/of
in strijd met Voorschrift/randnummer 1.4.3.6 van het RID voornoemd niet voldaan aan de verplichting dat zij als infrastructuurbeheerder er voor zorgt dat zij te allen tijde gedurende het vervoer snel en onbeperkt toegang heeft tot de informatie met betrekking tot:
-samenstelling van de trein, door vermelding van het nummer van elke wagen en het wagentype, indien dit niet onderdeel is in het wagennummer en/of
-UN-nummers van de gevaarlijke goederen die in of op elke wagen worden vervoerd, of, indien alleen gevaarlijke goederen verpakt in gelimiteerde hoeveelheden worden vervoerd overeenkomstig Hoofdstuk 3.4, informatie die aanwezigheid daarvan aangeeft indien kenmerking van de wagen of de grote container overeenkomstig Hoofdstuk 3.4 is voorgeschreven en/of
-Positie van elke wagen in de trein (volgorde van de wagens),
aangezien positie(s) en/of locatie(s) en/of inhoud en/of lading(en) van (trein)wagen(s) niet duidelijk was/waren omdat
-wagenlijst(en), zoals die aan de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid verstrekt werd(en), niet overeenkwam(en) met de feitelijke situatie van de betreffende (trein)wagen(s) en/of (twee) verschillende wagenlijst(en) en/of (een) onvolledige wagenlijst(en) verstrekt werd(en),
en/of
-wagenlijst(en), zoals die aan instanties voor de hulpverlening en de veiligheid verstrekt werd(en), de samenstelling van de trein(en) en/of de positie(s) van elke wagen in de trein(en) en/of UN-nummer(s) van gevaarlijke goederen en/of lading(en) niet (juist) aangaf(ven),
en/of
-wagenlijst(en), waar door de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid om werd verzocht, niet snel verstrekt werd(en) en/of wagenlijst(en) (voor (trein)wagens ten oosten van spoor 129), waar door de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid om werd verzocht, niet verstrekt werd(en);
2.
(Omgevingsvergunning)
Zij op of omstreeks 14 januari 2011 te Zwijndrecht, op het rangeeremplacement [locatie],
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
in strijd heeft gehandeld met een (of meer) voorschrift(en) van een omgevingsvergunning dat (die) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
te weten de krachtens de Wet Milieubeheer bij beschikking van 28 augustus 1995 met kenmerk DWM/102840 door Gedeputeerde Staten van Zuid - Holland verleende vergunning aan N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS),
immers, heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), toen aldaar:
(te hoge snelheid van wagens)
-in strijd met Voorschrift 2.1.10 van die vergunning niet voldaan aan de verplichting dat wagens na het heuvelen op mechanische wijze tegen elkaar worden gedrukt met een gemiddelde oploopsnelheid van 1,5 m/s (en/of 5,4 km/u) en/of een maximale oploopsnelheid van 1,6 m/s (en/of 6 km/u),
aangezien reservoirwagens met wagennummers 33877849621-0 en/of 33877836263-6 en/of 33877965339-7 en/of 33877965320-7 (afloop 3) en reservoirwagens met wagennummers 33877853073-7 en/of 33877965202-7 en/of 33877853044-8 en/of 33877853398-8 (afloop 4) met een (oploop)snelheid van 6,8 m/s en/of 24,5 km/u respectievelijk 6,9 m/s en/of 24,8 km/u,
in elk geval (telkens) meer dan 1,6 m/s en/of 6 km/u op/tegen de (reservoir)wagens met wagennummers 33877850571-3 en/of 33877853048-9 en/of 33877851916-9 en/of 33877853019-0 (afloop 2) respectievelijk reservoirwagens met wagennummers 33877849621-0 en/of 33877836263-6 en/of 33877965339-7 en/of 33877965320-7 (afloop 3) zijn gekomen/gebotst;
en/of
(onvoldoende markering en herkenbaarheid van blusputten)
-in strijd met Voorschrift 2.3.3 van die vergunning niet voldaan aan de verplichting dat aansluitpunten en/of afsluiters en/of brandleidingen duidelijk gemarkeerd zijn en/of te allen tijde waarneembaar en/of bereikbaar zijn,
aangezien de blusputten onder het maaiveld lagen en/of op de blusputten platen/deksels lagen en/of de blusputten en/of de daarover heen liggende platen en/of deksels niet (duidelijk) waren gemarkeerd en/of de blusputten en/of de daarover heen liggende platen en/of deksels niet (duidelijk) waarneembaar waren;
en/of
(effectieve maatregelen treffen)
-in strijd met Voorschrift 2.5.1 van die vergunning niet heeft voldaan aan de verplichting om bij een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen binnen de inrichting onmiddellijk effectieve maatregelen te treffen om de gevolgen van de gebeurtenissen te beperken dan wel weg te nemen,
aangezien
a)positie(s) en/of locatie(s) en/of inhoud en/of lading(en) van (trein)wagen(s) niet duidelijk was/waren omdat wagenlijst(en) niet overeenkwam(en) met de feitelijke situatie van de betreffende (trein)wagen(s) en/of (twee) verschillende wagenlijst(en) en/of (een) onvolledige wagenlijst(en) verstrekt werd(en), en/of wagenlijst(en) verstrekt werd(en) die de samenstelling van de trein(en) en/of de positie(s) van elke wagen in de trein(en) en/of UN-nummer(s) van gevaarlijke goederen en/of lading(en) niet (juist) aangaf/-gaven, en/of wagenlijst(en) niet onmiddellijk verstrekt werd(en) en/of wagenlijst(en) (voor (trein)wagens ten oosten van spoor 129) niet verstrekt werd(en) en/of
b)twintig, althans een of meer (reservoir)wagen(s) beladen met LPG en/of stikstof op spoor 129 niet onmiddellijk/onverwijld/zo spoedig als mogelijk werd(en) verplaatst/verwijderd uit/van de nabijheid van de brand/brandende reservoirwagen op spoor 131;
en/of
(geen tijdige en/of onjuiste informatieverstrekking aan hulpverleningsdiensten)
-in strijd met Voorschrift 2.5.7 van die vergunning niet heeft voldaan aan de verplichting dat de centrale rangeerdienstleider of zijn/haar plaatsvervanger op verzoek van hulpverlenende instanties zoals de brandweer bij de bestrijding van onregelmatigheden, waarbij gevaarlijke stoffen (conform RID) betrokken zijn, tijdig alle benodigde informatie zoals aard, omvang en locatie van onregelmatigheden verstrekt,
aangezien positie(s) en/of locaties(s) en/of inhoud en/of lading(en) van (trein)wagen(s) niet duidelijk was/waren omdat
wagenlijst(en), zoals die op verzoek van hulpverlenende instanties verstrekt werd(en), niet overeenkwam(en) met de feitelijke situatie van de betreffende (trein)wagen(s) en/of (twee) verschillende wagenlijst(en) en/of (een) onvolledige wagenlijst(en) verstrekt werd(en) en/of wagenlijst(en), zoals die op verzoek van hulpverlenende instanties verstrekt werd(en), de samenstelling van de trein(en) en/of de positie(s) van elke wagen in de trein(en) en/of UN-nummer(s) van gevaarlijke goederen en/of lading(en) niet (juist) aangaf/-gaven, en/of
wagenlijst(en), waar door hulpverlenende instanties om werd verzocht, niet tijdig verstrekt werd(en) en/of wagenlijst(en) (voor wagens ten oosten van spoor 129), waar door hulpverlenende instanties om werd verzocht, niet verstrekt werd(en);

7. Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

8.Vaststaande feiten en omstandigheden

Het hof stelt in overwegende mate overeenkomstig de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
8.1
De botsing en de brand
Op 14 januari 2011 is trein 44805 aangekomen op aankomstspoor 210 op het rangeeremplacement de [locatie] in Zwijndrecht. Deze trein bestond uit 25 spoorwagens, waarvan er 24 waren beladen met gevaarlijke stoffen. Van deze 24 wagens waren er 20 reservoirwagens beladen met ethanol, UN1170, 2 reservoirwagens met zwavelkoolstof, UN 1131, één reservoirwagen leeg en ongereinigd van fosfor, UN 2447, en één open wagen beladen met een lege ongereinigde tankcontainer van een pyrofore metaal organische stof, vloeibaar reactief met water, UN 3394. Volgens de planning van de vervoerder, [vervoerder] (hierna: [vervoerder]), dienden de 20 wagens beladen met ethanol in 5 afloopjes van steeds vier reservoirwagens naar verdeelspoor 131 te worden geheuveld en diende één afloopje bestaande uit de (resterende) 5 wagens naar verdeelspoor 112 te worden geheuveld.
Tussen 21.07 en 21.12 uur zijn de afloopjes 1 en 2 geheuveld. Om 21.08 uur heeft [knuppelaar], in dienst bij [vervoerder], in zijn functie van knuppelaar op die avond, de stopknop op het knuppelperron ingedrukt omdat afloopjes 3 en 4 niet van elkaar konden worden gescheiden als gevolg van het niet voldoende losdraaien van de koppelingen tussen deze twee afloopjes door de zogenoemde langdraaier. Om 21.00 uur heeft [langdraaier], in dienst bij [vervoerder], en machinist van de heuvellocomotief op die avond, de locomotief in stand-by gezet en is het tweede afloopje in deze stand over de heuvel geduwd. [langdraaier] heeft de locomotief om 21.11 uur weer stand-in gezet. Van 21.11 uur tot en met 21.17 uur heeft [heuvelprocesleider], in dienst bij [medeverdachte] en gedetacheerd bij [verdachte], en werkzaam als heuvelprocesleider op 14 januari 2011, 107 bedienopdrachten en meldteksten op zijn bedienscherm ontvangen, waaronder diverse kritische meldingen.
Afloopje 3 is tussen 21.18 en 21.20 uur geheuveld naar verdeelspoor 131. De snelheid bij het verlaten van verdeelspoorrailrem 131 was 24,5 km/h. Afloopje 3 is vervolgens gebotst op afloopje 2. Afloopje 4 is tussen 21.20 en 21.22 uur geheuveld naar verdeelspoor 131. De snelheid bij het verlaten van verdeelspoorrailrem 131 was 24,8 km/h. Afloopje 4 is vervolgens gebotst op afloopje 3. Als gevolg van de botsing van afloopje 4 op afloopje 3 is onder meer de eerste wagen van afloopje 4 (met nummer 3387 7853 073-7) ontspoord, als gevolg waarvan er een scheur aan de onderzijde van de wagon is ontstaan waardoor ethanol naar buiten is gestroomd. Deze wagen heeft vlam gevat. Als gevolg van de botsing is een aantal reservoirwagens beschadigd. Afloopjes 5 en 6 zijn tussen 21.27 en 21.33 uur geheuveld, zij het dat afloopje 6 op spoor 131 is terecht gekomen terwijl gepland was dat het naar spoor 112 zou gaan. Rond 21.40 uur is geconstateerd dat een wagen in brand stond.
Op 15 januari 2011 was deze brand omstreeks 12.00 uur geblust. Ten tijde van de brand stonden er op spoor 129 25 reservoirwagens waarvan in ieder geval 22 leeg en ongereinigd van LPG (UN 1965) waren en twee leeg, gereinigd en gevuld met stikstof waren. Twee reservoirwagens op spoor 129 zijn aangestraald door de brand, te weten de twee wagens die leeg en gereinigd en gevuld met stikstof waren.
8.2
De vergunning
Op 17 maart 1994 is door de [bedrijf] een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. Op 28 augustus 1995 is een vergunning afgegeven bij besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, kenmerk DWM/102840 op grond van de Wet milieubeheer. Vanaf 1 januari 2003 is de [medeverdachte] [medeverdachte] rechtverkrijgende van genoemde vergunning en aldus vergunninghouder. Per 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Voornoemde vergunning is op grond van de overgangsrechtelijke bepalingen per 1 oktober 2010 gelijkgesteld met een omgevingsvergunning op grond van de Wabo. Deze vergunning is op het moment van de brand op 14 januari 2011 de vigerende vergunning. De status van deze vergunning is onherroepelijk.
De vergunning luidt wat betreft de vergunningsvoorschrif-ten 2.1.10, 2.5.1 en 2.5.7. als volgt:
2.1.10
Zo spoedig mogelijk doch voor eind 2001 moet een mechanisch bijdruksysteem operationeel zijn, waardoor na het heuvelen wagens op mechanische wijze tegen elkaar worden gedrukt met een gemiddelde oploopsnelheid van 1,5 m/seconde (5,4 km/uur) en een maximale oploopsnelheid van 1,6 m/seconde (6 km/uur);
2.5.1
Bij een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen binnen de inrichting, moeten onmiddellijk effectieve maatregelen worden getroffen om de gevolgen van gebeurtenissen te beperken dan wel weg te nemen;
2.5.7
De centrale rangeerdienstleider of zijn/haar plaatsvervanger dient op verzoek van:
De gedeputeerde staten van Zuid-Holland zo spoedig mogelijk een opgave te doen van de locatie van de wagen met gevaarlijke stoffen (conform RID) in de inrichting en de inhoud ervan;
Hulpverlenende instanties zoals de brandweer bij de bestrijding van onregelmatigheden waarbij gevaarlijke stoffen (conform RID) zijn betrokken, tijdig alle benodigde informatie zoals aard, omvang en locatie van onregelmatigheden betrekken.
8.3 [
medeverdachte] & [verdachte] en de [locatie]
De functie van het rangeeremplacement “de [locatie]” is het sorteren van wagens naar een bestemming in het Unit Cargo Systeem. De wagens worden in treinen aangevoerd en vervolgens gesorteerd. Daarna worden van de gesorteerde wagens weer complete treinen samengesteld die vervolgens naar de diverse bestemmingen vertrekken. De behandeling die de wagens krijgen tot ze in hun nieuwe trein gereed staan voor vertrek kan worden samengevat onder de noemer “rangeerproces”.
Op grond van de Beheerconcessie is [medeverdachte] beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur in Nederland. Tussen [medeverdachte] en [verdachte] is op 2 november 2007 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Hieruit blijkt dat [verdachte] ook de exploitatie van de Betuweroute voor haar rekening neemt. In artikel 1.2 van deze overeenkomst staan gedefinieerd de
“Betuweroute”en
“Exploitatie/ Exploiteren Betuweroute”. Onder de definitie
“Betuweroute”valt het emplacement [locatie]. Onder de definitie “
Exploitatie/ Exploiteren Betuweroute”valt de beheertaken Capaciteitsmanagement en Verkeersleiding met betrekking tot het emplacement de [locatie]. Uit artikel 7.2 van de overeenkomst volgt dat [verdachte] met het oog op de exploitatie van de Betuweroute taken zal uitvoeren op het gebied van verkeersleiding, capaciteitsmanagement, infra- of assetmanagement en ICT. De beheertaken infra- of assetmanagement en ICT zake van “de [locatie]” zijn tot slot bij [medeverdachte] gebleven.
Tussen [medeverdachte] en [verdachte] is op 28 april 2008 een detacheringsovereenkomst gesloten. Uit de in deze overeenkomst vooropgestelde overwegingen volgt dat [medeverdachte] bij Capaciteitsmanagement en Verkeersleiding medewerkers in dienst heeft die de operationele werkzaamheden in 2007 in een dienstverleningsconstructie voor [verdachte] uitvoerden, dat het noodzakelijk is dat er intensieve samenwerking tussen het management van [verdachte] en het betrokken personeel van [medeverdachte] Capaciteitsmanagement en Verkeersleiding ontstaat, en dat voor deze intensieve samenwerking noodzakelijk is dat [verdachte] de volledige leidinggevende verantwoordelijkheid heeft. Dit zal, blijkens de overeenkomst, gerealiseerd worden in twee stappen, namelijk in 2008 door het betrokken personeel te detacheren bij [verdachte] en per 1 januari 2009 door de overgang van het personeel van [medeverdachte] naar [verdachte]. In artikel 1.2 van de detacheringsovereenkomst is bepaald dat [verdachte] de werknemers gedurende de detacheringsperiode operationeel aanstuurt. In artikel 11.2 is bepaald dat [medeverdachte] gedurende deze periode van detachering de bevoegdheid tot het geven van voorschriften en houden van toezicht op de medewerker overdraagt aan [verdachte]. De overgang van personeel van [medeverdachte] naar [verdachte] per 1 januari 2009 heeft uiteindelijk nooit plaatsgevonden. Aan de hand van de feitelijke situatie op 14 januari 2011 kan evenwel worden vastgesteld dat detachering van personeel van [medeverdachte] bij [verdachte] is voortgezet na 1 januari 2009.

9.Standpunten

9.1
Feit 1
Tenlastelegging
De verdachte wordt ter zake van feit 1, kort gezegd, verweten dat zij op of omstreeks 14 januari 2011 te Zwijndrecht op het rangeeremplacement de [locatie] samen met een ander of anderen, heeft gehandeld in strijd met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich overeenkomstig het overgelegde en aan het proces-verbaal gevoegde schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat de verdachte zich aan het onder 1 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met de [medeverdachte] [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt. Hiertoe is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
  • Gelet op de memorie van toelichting, de Richtlijn 2008/68/EG (hierna: de Richtlijn) en de jurisprudentie is de Wvgs onverkort van toepassing;
  • Het feit is gelet op de bestaande, intensieve samenwerking tezamen en in vereniging met de [medeverdachte] [medeverdachte] gepleegd.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich waar het de toepasselijkheid van de Wvgs op het rangeeremplacement
“de [locatie]”betreft aan het oordeel van het hof. Voorts is door de verdediging overeenkomstig haar overgelegde en aan het proces-verbaal gevoegde pleitnotities bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde primair dient te worden vrijgesproken, subsidiair dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat in alle gevallen het vereiste opzet ontbreekt, dat bewijs ontbreekt voor de afzonderlijk ten laste gelegde deelverwijten en dat medeplegen niet kan worden bewezen.
9.2
Feit 2
Tenlastelegging
De verdachte wordt ter zake van feit 2, kort gezegd, verweten dat zij op of omstreeks 14 januari 2011 te Zwijndrecht op het rangeeremplacement de [locatie] samen met een ander of anderen, heeft gehandeld in strijd met de Wabo.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich overeenkomstig het overgelegde en aan het proces-verbaal gevoegde schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat de verdachte zich aan het onder 2 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met de [medeverdachte] [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt. Hiertoe is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
  • Voor zover de voorschriften van de vigerende vergunning in strijd met de Richtlijn zouden zijn , dient desondanks van de geldigheid van deze voorschriften uit te worden gegaan gelet op het beginsel van de formele rechtskracht;
  • Het feit is tezamen en in vereniging met de [medeverdachte] [medeverdachte] gepleegd;
  • De verdachte heeft ter zake het onder 2 ten laste gelegde (kleurloos/voorwaardelijk) opzet.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is voorts overeenkomstig haar overgelegde en aan het proces-verbaal gevoegde pleitnotities naar voren gebracht dat de verdachte ook ter zake van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, subsidiair dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De vigerende vergunning is in strijd met het Unierecht, hetgeen in het onderhavige geval een doorbreking van het beginsel van formele rechtskracht dient op te leveren. Daarnaast ontbreekt in alle gevallen het vereiste opzet en ontbreekt het bewijs voor de afzonderlijk ten laste gelegde deelverwijten.

10.Beoordeling

10.1.
Overwegingen met betrekking tot de feiten 1 en 2
Medeplegen
Op basis van het onder 8.3 genoemde kan worden vastgesteld dat zowel [medeverdachte] als Verdachte verantwoordelijk zijn voor (een deel van) het rangeren op het emplacement [locatie]. Echter, niet eenduidig valt vast te stellen welke vennootschap precies verantwoordelijk is voor welke werkzaamheden, met andere woorden: onduidelijkheid blijft waar de verantwoordelijkheid van de ene vennootschap precies begint en die van de andere vennootschap ophoudt.
Ter beantwoording van deze vraag acht het hof het onderzoeksrapport van belang dat in opdracht van [medeverdachte] door [adviseur], regionaal veiligheidsadviseur [medeverdachte], d.d. 13 januari 2012 is opgesteld. Hij schrijft in zijn rapport onder het kopje
“verantwoordelijkheden betrokken partijen”dat ten tijde van het ten laste gelegde de verantwoordelijkheidsverdeling nog niet als zodanig expliciet was besproken tussen [verdachte] en [medeverdachte]. Per december 2011 is dat door de directies van [verdachte] en [medeverdachte] alsnog gedaan. Dit heeft tot de volgende tekst in het onderzoeksrapport geleid:
“[medeverdachte] B.V. is beheerder van de hoofdspoorweg- infrastructuur. Het emplacement [locatie] is een onderdeel van de hoofdspoorweginfrastructuur. [medeverdachte] heeft diverse beheertaken contractueel overgedragen aan [verdachte] B.V. [verdachte] regelt de verkeersleiding en verdeelt de capaciteit aan de verschillende goederenvervoerders (zie artikel 16 van de Spoorwegwet). Als beheerder behoudt [medeverdachte] de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze taken. [medeverdachte] voert het onderhoud uit van de hoofdspoorweginfrastructuur op het emplacement en is één van de drijvers van de inrichting (vergunning Wet Milieubeheer). De fysieke onderdelen van het heuvelsysteem vormen een onderdeel van de hoofdspoorweginfrastructuur op [locatie] (inclusief de ict-onderdelen). [medeverdachte] is verantwoordelijk voor het toegankelijk en functioneel houden van het heuvelsysteem. [verdachte] is operationeel en integraal verantwoordelijk voor de veiligheid van het heuvelproces op [locatie]. Dit betekent dat [verdachte] direct zal ingrijpen of aanvullende veiligheidsmaatregelen zal nemen als dat nodig is en continu de veiligheid van het hele proces monitort en verder verbetert. [medeverdachte] Verkeersleiding is verantwoordelijk voor het toeleveren van deskundigpersoneel van de seinzaal en [medeverdachte] Assetmanagement is verantwoordelijk voor de juiste werking van het heuvelsysteem. [verdachte] en [medeverdachte] werken intensief samen deze verantwoordelijkheden in te vullen en te concretiseren.”
Het voorgaande geeft in grote lijnen de verantwoordelijkheidsverdeling weer die ook uit de tussen partijen geldende overeenkomsten volgt met dien verstande dat een en ander op onderdelen explicieter is gemaakt. Dit ligt ook voor de hand nu niet is gesteld of gebleken dat partijen na 14 januari 2011 een andere verantwoordelijkheidsverdeling hebben afgesproken dan die vóór 14 januari 2011 bestond. Het voorgaande maakt bovendien eens te meer duidelijk dat [medeverdachte] en [verdachte] samen zorgdragen voor het rangeren op het emplacement de [locatie], met dien verstande dat [medeverdachte] zorgt voor het “fysieke” deel hiervan (waaronder de computersystemen) en [verdachte] voor het operationele deel hiervan (waaronder, gelet op het bepaalde in de detacheringsovereenkomst en de verantwoordelijkheid van [verdachte] ten aanzien van de veiligheid, ook het toezicht op de juiste uitvoering van de werkzaamheden door de werknemers begrepen moet worden
geacht).
Aldus is de hof – in grote mate overeenkomstig de rechtbank - van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] bij de uitvoering van de rangeerwerkzaamheden op het emplacement de [locatie] en derhalve ook bij de in dat kader gepleegde strafbare feiten. Dat de verdachte geen infrastructuurbeheerder was, brengt nog niet met zich dat het aan haar ten laste gelegde medeplegen waar het gaat om handelen in strijd met randnummer 1.4.3.6. van het RID niet bewezen kan worden verklaard. Het ten laste gelegde medeplegen in de feiten 1 en 2 wordt derhalve bewezen geacht.
Opzet
De verdediging heeft betoogd dat het opzet van de verdachte enkel slechts bewezen kan worden verklaard, indien wordt vastgesteld dat het opzet ook gericht is geweest op de overtreding van de ten laste gelegde randnummers van het RID, respectievelijk de voorschriften uit de omgevingsvergunning.
Dit betoog kan niet slagen. Anders dan de verdediging – en de rechtbank – is het hof van oordeel dat voor een bewezenverklaring niet vereist is dat komt vast te staan dat de verdachte zich bewust is geweest van het bestaan van specifieke, in de tenlastelegging genoemde bepalingen uit het RID of voorschriften uit de omgevingsvergunning. Voldoende is dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld of nagelaten (zie bijvoorbeeld HR 24 april 2007, NJ 2007, 544).
Het hof is van oordeel dat, waar het een gedraging van de verdachte bewezen verklaart, de verdachte heeft gehandeld met het voor een bewezenverklaring vereiste (voorwaardelijk) opzet. Voor zover nodig zal het hof bij de bespreking van een aantal specifieke verweren hier nog nader op ingaan.
Toerekenbaarheid
De verdediging heeft op meerdere onderdelen in het pleidooi aangevoerd, dat het handelen of nalaten van individuen, zoals de heuvelprocesleider, treindienstleider of de shiftleader niet aan de verdachte (en [medeverdachte])kan worden toegerekend. De verdachte heeft daarbij gewezen op haar veiligheidsmanagementsysteem dat zij gebruikte om risico’s te beheersen en veiligheid te verbeteren. Verdachte kon en mocht ervan uitgaan dat dat systeem ‘fail-safe’ was in die zin dat het systeem het heuvelproces volledig automatisch en veilig regelt zonder inbreng van de menselijke factor ten aanzien van de veiligheid. Dit leidt ertoe dat het opzet van de verdachte op de gedragingen van de genoemde personen niet bewezen kan worden verklaard, aldus de verdediging.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Een (verboden) gedraging kan in redelijkheid aan een rechtspersoon worden toegerekend als de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Gedragingen gepleegd in de sfeer van de rechtspersoon kunnen aanwezig zijn in één of meer van de volgende omstandigheden:
  • Handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • De gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • De gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • De rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op voorkoming van die gedraging.
(vgl. HR 21 oktober 2003 ECLI:NL:HR:2003:AF7938
In de onderhavige zaak is hieraan voldaan. Immers het gaat om handelen of nalaten van de heuvelprocesleider, en de treindienstleider. Deze waren gedetacheerd bij de verdachte en in dienst van [medeverdachte]. Hun gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van de verdachte.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het de verdachte en haar [medeverdachte] ten tijde van de brand duidelijk was of moet zijn geweest dat de juiste werking en daarmee de veiligheid van het veiligheidsmanagementsysteem afhankelijk is van de wijze waarop dit systeem door de heuvelprocesleider wordt bediend. Dit vloeit alleen al voort uit de omstandigheid dat er een zeer uitgebreid bedieningsvoorschrift van het systeem wordt gehanteerd, dat beschrijft welke acties door de heuvelprocesleider bij welke melding van het systeem kunnen en/of dienen te worden genomen. Uit de instructies die in het bedieningsvoorschrift worden gegeven naar aanleiding van het verschijnen van zogenaamde kritische meldingen kan worden afgeleid dat het niet daaraan voldoen kan leiden tot ongelukken, zoals een botsing. Daaruit leidt het hof af, dat de verdachte en haar [medeverdachte] ook vóór 14 januari 2011 wisten dat de menselijke factor wel degelijk een rol speelde waar het gaat om de veiligheid van het heuvelsysteem en dat zij wisten of konden weten dat het falen van deze menselijke factor tot botsingen kon leiden. Gegeven de omstandigheid dat de verdachte en haar [medeverdachte] regelmatig wagens geladen met gevaarlijke stoffen rangeerden en ongelukken met dergelijke wagens grote risico’s mee kunnen brengen, dienen professionele partijen als de verdachte en [medeverdachte], daarop bedacht te zijn.
Door niet te voorkomen dat de heuvelprocesleiders in strijd met het bedieningsvoorschrift reageerden op kritische meldingen van het heuvelprocessysteem en niet te voorkomen dat kritische meldingen over het hoofd werden gezien, hebben de verdachte en haar [medeverdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een botsing zoals die op 14 januari 2011 zou plaatsvinden, met alle gevolgen van dien.
De verdediging heeft op dit punt nog aangevoerd dat die kans niet als aanmerkelijk kan worden aangemerkt. Het hof wijst in dit verband op de incidenten die zich blijkens het dossier op 26 oktober 2010 en op 11 januari 2011 hebben voorgedaan waarbij tijdens het heuvelproces wagens tegen elkaar zijn gebotst en is van oordeel dat die kans reeds op grond van de feiten wèl aanmerkelijk kan worden genoemd.
Voor zover de verdediging naar voren heeft gebracht dat de verdachte op grond hiervan vrijgesproken dient te worden, worden deze verweren verworpen.
AVAS/Putatieve overmacht
De verdediging heeft aangegeven dat de beslissing van de shiftleader tot de ontruiming van de seinzaal niet aan de verdachte of haar [medeverdachte] kan worden toegerekend. Zij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat het in de gegeven omstandigheden volstrekt begrijpelijk was dat het personeel dat zich in de seinzaal bevond op enig moment de seinzaal heeft verlaten. Zij hadden via RTV Rijnmond gehoord dat besloten was tot de evacuatie van woningen die op een veel grotere afstand stonden van de brandende wagen dan de seinzaal. Kennelijk verkeerden die bewoners in groot gevaar. Onder die omstandigheden kon van het personeel in de seinzaal in redelijkheid niet worden gevergd dat zij in de seinzaal zouden zijn gebleven. Achteraf bleek het gevaar dat ten grondslag lag aan het evacuatiebesluit van de autoriteiten ten onrechte gebaseerd op de gedachte dat de door de brand aangestraalde wagens zouden kunnen ontploffen. De mensen in de seinzaal hebben, achteraf bezien, verschoonbaar gedwaald over de noodtoestand waarin zij verkeerden. De verdediging doet in dat verband een beroep op afwezigheid van alle schuld in de zin van putatieve overmacht.
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de shiftleader om de seinzaal te ontruimen, er niet toe kan leiden dat de verdachte en haar [medeverdachte] in dit geval een beroep op (putatieve) overmacht toekomt. Enerzijds brengt de omstandigheid dat de shiftleader zich met vrucht zou kunnen beroepen op putatieve overmacht, niet noodzakelijkerwijs met zich, dat ook aan de verdachte, als professionele partij, een zodanig beroep toekomt. Anderzijds is het hof met de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de shiftleader had gelegen om nadere inlichtingen omtrent de gevaarzetting voor de medewerkers in de seinzaal bij de brandweer in te winnen alvorens de beslissing te nemen om de seinzaal te ontruimen. Dat heeft de shiftleader nagelaten, waardoor er een substantiële vertraging is opgetreden bij het verplaatsen van de wagens op spoor 129.
Bewijsverweren
De verdediging heeft een aantal bewijsverweren gevoerd. Voor zover het hof deze verweren hierna onbesproken laat vinden deze hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
10.2.
Overwegingen met betrekking tot feit 1
Toepasselijkheid Wvgs op rangeeremplacement “de [locatie]”.
Met het Openbaar Ministerie is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de Wvgs van toepassing is op het rangeeremplacement
“De [locatie]”. Artikel 2 lid 4 van de Wvgs, waarop de verdediging in eerste aanleg een beroep heeft gedaan, beoogt handelingen uit te sluiten die betrekking hebben op het vervoer dat
uitsluitendbinnen een inrichting plaatsvindt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Gegeven het standpunt van de verdediging in deze, namelijk dat zij zich refereren aan het oordeel van het hof, volstaat het hof met de vaststelling hiervan.
Geen maatregel ex randnummer 1.4.1.1. RID ?
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte en de [medeverdachte] niet hebben voldaan aan de verplichting als opgenomen in randnummer 1.4.1.1. van het RID, omdat het te verhinderen schadegeval, dan wel de te beperken schade die ten grondslag zou moeten liggen aan de verplaatsing van de wagens 7 en 8 zich niet heeft voorgedaan. Deze wagens waren leeg en gereinigd en gevuld met stikstof, zodat het RID niet op deze wagens van toepassing is. Voorts maakt het feit dat de wagens gevuld waren met stikstof dat met het verplaatsen daarvan geen schade kon worden verhinderd of beperkt, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard, aldus de verdediging.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Randnummer 1.4.1.1. van het RID luidt als volgt:

De bij het vervoer van gevaarlijke goederen betrokkenen(cursivering hof) moeten overeenkomstig de aard en de omvang van de
te voorziene gevaren(cursivering hof) maatregelen treffen, om schadegevallen te verhinderen en indien schade optreedt, de omvang daarvan zo beperkt mogelijk te houden. Zij moeten in elk geval de voor hen geldende bepalingen van het RID in acht nemen.”
Vast staat dat de verdachte en de [medeverdachte] betrokken waren bij het vervoer van gevaarlijke stoffen en dat een aanzienlijk aantal van de op 14 januari 2011 in de avond geheuvelde wagens zodanige stoffen bevatten. De stelling van de verdediging dat, omdat twee wagens achteraf bezien geen gevaar opleverden, het RID specifiek op deze twee wagens niet van toepassing is, vormt naar het oordeel van het hof in de gegeven situatie een te beperkte uitleg van het toepassingsbereik van het RID. Daarnaast moet het volgens randnummer 1.4.1.1. van het RID gaan om “te voorziene” gevaren. Naar inschatting van de brandweer dienden de wagens 7 en 8 op spoor 129 verplaatst te worden ter voorkoming van ontploffingsgevaar omdat deze wagens, waarvan op basis van de verstrekte wagenlijsten aangenomen werd dat deze LPG bevatten, werden aangestraald door de wagen met brandende ethanol. Daaraan doet niet af dat deze wagens achteraf bezien geen ontploffingsgevaar opleverden, omdat zij leeg, gereinigd en gevuld met stikstof waren. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat doorslaggevend is de inschatting van de situatie op het moment dat de maatregel wordt verlangd. Op dat moment was een ontploffing een reëel, ‘te voorzien’ gevaar in de zin van randnummer 1.4.1.1. van het RID en vormde de verplaatsing van de wagens een effectieve maatregel om de omvang van de schade zo beperkt mogelijk te houden. Het verweer wordt verworpen.
Denatureren
De verdediging heeft bepleit dat het onder c ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard en dat daarbij niet enkel de woorden “aan de machinist” kunnen worden uit gestreept, omdat daardoor de tenlastelegging wordt gedenatureerd.
Vooropgesteld moet worden dat van denatureren sprake is indien de rechter in weerwil van iemands bedoeling een geheel andere betekenis aan iets geeft. Door het uitstrepen van “de machinist” in de bewezenverklaring en aldus overblijft als bewezen verklaard “de heuvelprocesleider geen stopopdracht heeft gegeven”, is naar het oordeel van het hof geen sprake van het geven van een andere betekenis aan de bewezenverklaring en is derhalve geen sprake van denatureren.
Uit de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof afdoende worden afgeleid dat de verdachte dit onderdeel van de tenlastelegging heeft begaan.
10.3.
Overwegingen met betrekking tot feit 2
Formele rechtskracht
Door de verdediging is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Bij besluit van 29 augustus 2012 is voor het emplacement de [locatie] aan de [medeverdachte] [medeverdachte] een nieuwe omgevingsvergunning (revisievergunning) verleend. [medeverdachte] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 12 februari 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) dat beroep gegrond verklaard voor zover het was gericht tegen een aantal specifieke vergunningsvoorschriften en het besluit in zoverre vernietigd. Die voorschriften hadden niet in een omgevingsvergunning opgenomen mogen worden omdat de betreffende onderwerpen op basis van Europees unierecht alleen op grond van de gevaarlijke stoffenregeling (waaronder het RID) geregeld mogen worden. De voorschriften zijn in zoverre in strijd met het Europees unierecht, aldus de verdediging. De uitspraak van de ABRS is volgens de verdediging van belang voor de onderhavige zaak, nu de door de ABRS getrokken conclusies onverkort gelden voor de (thans aan de orde zijnde) voorschriften 2.1.10, 2.5.1. en 2.5.7. van de voordien geldende omgevingsvergunning van 28 augustus 1995.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor overwogen (onder 8.2) was de omgevingsvergunning van 28 augustus 1995 ten tijde van de brand de vigerende vergunning. Deze vergunning is niet in de daartoe openstaande rechtsgang bestreden en heeft dus formele rechtskracht verkregen. Dat betekent dat van de rechtmatigheid van die vergunning dient te worden uitgegaan. Daaraan kan het (gegrond verklaarde) beroep dat de verdachte tegen de later bij besluit van 29 augustus 2012 verleende revisievergunning heeft ingesteld niet afdoen. Dat (door ABRS partieel vernietigde) besluit betrof immers een andere vergunning dan de in de tenlastelegging genoemde omgevingsvergunning van 28 augustus 1995.
Slechts indien in een concreet geval de bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden zou aanleiding kunnen bestaan om op het beginsel van de formele rechtskracht een uitzondering te maken.
Het hof is van oordeel dat in dit geval de bezwaren die de verdediging heeft aangevoerd niet zo klemmend zijn, dat afwijking van voornoemd uitgangspunt is gerechtvaardigd. De omstandigheid dat onderdelen van de revisievergunning, die volgens de verdediging vergelijkbaar zijn met de voorschriften 2.1.10, 2.5.1. en 2.5.7. van de omgevingsvergunning van 28 augustus 1995, in strijd zouden zijn met het Europees unierecht acht het hof daartoe onvoldoende.
Het hof wijst er daarbij – ten overvloede – op dat de strijd met het Europees unierecht naar het oordeel van de ABRS daarin bestaat, dat de bepalingen van richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 geen basis bieden, ook niet voor zover die bepalingen zijn geïmplementeerd bij het RID, om aan een individuele vergunning voor een specifiek emplacement bijzondere veiligheidsvoorschriften voor rangeeractiviteiten met gevaarlijke stoffen te verbinden. De ABRS heeft echter niet vastgesteld dat die bijzondere veiligheidsvoorschriften uit de revisievergunning materieel strijdig zijn met die richtlijn of met andere (Europese) regelgeving.
Uit het bovenstaande volgt, dat het verweer dat de voorschriften 2.1.10, 2.5.1. en 2.5.7. van de omgevingsvergunning van 28 augustus 1995 vernietigd moeten worden, dan wel buiten toepassing moeten worden verklaard, dient te worden verworpen.
Medeplegen blusputten
Overigens kan ten aanzien van feit 2 voor zover het de markering en zichtbaarheid van de blusputten (vergunningvoorschrift 2.3.3) betreft, niet worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Naar het oordeel van het hof ziet dit voorschrift louter op de fysieke inrichting van het emplacement [locatie] en valt daarmee, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, onder de verantwoordelijkheid van [medeverdachte]. Ten aanzien van dit onderdeel dient Verdachte dan ook niet aangemerkt te worden als medepleger.
Mechanisch bijdruksysteem
(voorschrift 2.1.10)
Naar het oordeel van het hof kan niet bewezen worden dat de verdachte in strijd met dit voorschrift heeft gehandeld, nu dit voorschrift enkel ziet op het operationeel zijn van een mechanisch bijdruksysteem en niet ziet op de snelheid van de wagens die geheuveld zijn. De verdachte dient derhalve in zoverre van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

11.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
(Gevaarlijke stoffen)
Zij op
of omstreeks14 januari 2011 te Zwijndrecht, op het rangeeremplacement [locatie],
tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en),
althans alleen, al dan nietopzettelijk,
in strijd met het bepaalde
bij en/ofkrachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel per spoor heeft vervoerd en
/of
een vervoermiddel, waarin
of waaropzich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden, heeft laten staan
en/of laten liggenen
/of
overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen heeft verricht,
te weten vierentwintig
, in elk geval één of meerdere,reservoir-
, en/of openwagen
(s
), waarvan twintig beladen waren met ethanol (UN 1170, klasse 3) en
/oftwee beladen waren met zwavelkoolstof (UN 1131, klasse 3) en
/oféén wagen leeg en ongereinigd was van fosfor (UN 2447, klasse 4.2) en
/oféén wagen leeg en ongereinigd was van een pyrofore metaal organische stof, vloeibaar reactief met water (UN 3394, klasse 4.2),
zijnde die stof
(fen
) (een)gevaarlijke stof
(fen
), als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
zonder een of meer door de Minister van Verkeer en Waterstaat (per 14 oktober 2010 Minister van Infrastructuur en Milieu) gestelde regel(s) in de VSG (Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen) en
/ofin het RID (Reglement betreffende het internationale spoorwegverkeer van gevaarlijke goederen), zoals bedoeld in artikel 2 van de VSG voornoemd, in acht te nemen,
immers,
heeft/hebben zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s
)toen aldaar:
(veiligheidsplichten)
in strijd met Voorschrift/randnummer 1.4.1.1 van het RID voornoemd niet voldaan aan de verplichting dat zij als betrokkene bij het vervoer van gevaarlijke goederen overeenkomstig de aard en de omvang van de te voorziene gevaren maatregelen treft om schadegevallen te verhinderen en/of indien schade optreedt, de omvang daarvan zo beperkt mogelijk te houden,
aangezien werd toegestaan en/of niet werd voorkomen dat
- de nood(stop)knop op het knuppelperron (van spoor 232) tijdens het rangeren/heuvelen door de rangeermedewerker/knuppelaar werd bediend/ingedrukt, zonder dat voor de bediening van de noodknop (een) (duidelijke) instructie(s) gold(en) en/of terwijl niet duidelijk was wanneer/in welke situatie(s) de noodknop mocht worden bediend,
en/of
- in strijd met het Bedieningsvoorschrift voor [locatie] Heuvelproces (waaronder hoofdstuk 3, paragraaf 3.3.4 en/of hoofdstuk 9)
a) genoemde wagens door de heuvelprocesleider werden gerangeerd/geheuveld terwijl het heuvelprocessysteem niet conflictvrij/storingsvrij was, en
/of
b) kritische (storings)meldingen in het heuvelprocessysteem tijdens het rangeren/heuvelen van genoemde wagens niet ieder afzonderlijk en/of per melding conform de instructie
(s
)en
/ofopdracht
(en
)van het Bedieningsvoorschrift door de heuvelprocesleider werden afgehandeld, en
/of
c) de heuvelprocesleider geen stopopdracht
aan de machinistheeft gegeven toen het heuvelprocessysteem kritische (storings)meldingen tijdens het rangeren/heuvelen van genoemde wagens genereerde,
en
/of
-
twintig, althans een of meer (reservoir
)wagen
(s
)leeg en ongereinigdvan LPG en/of
beladen metstikstof op spoor 129
a) niet
onmiddellijk/onverwijld
/zo spoedig als mogelijkuit/van de nabijheid van de brand/brandende reservoirwagen op spoor 131 werd(en) verplaatst
en/of
b) gedurende enige uren in de nabijheid van de brand/brandende reservoirwagen op spoor 131 stond(en);
en
/of
(veiligheidsplichten)
-in strijd met Voorschrift/randnummer 1.4.1.2 van het RID voornoemd niet voldaan aan de verplichting dat zij als betrokkene een mogelijk direct gevaar voor de openbare veiligheid onmiddellijk meldt aan de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid en deze instanties voorziet van de voor hun optreden noodzakelijke informatie, en/of
-in strijd met Voorschrift/randnummer 1.4.3.6 van het RID voornoemd niet voldaan aan de verplichting dat zij als infrastructuurbeheerder er voor zorgt dat zij te allen tijde gedurende het vervoer snel en onbeperkt toegang heeft tot de informatie met betrekking tot:
-samenstelling van de trein, door vermelding van het nummer van elke wagen en het wagentype, indien dit niet onderdeel is in het wagennummer en
/of
-UN-nummers van de gevaarlijke goederen die in of op elke wagen worden vervoerd, of, indien alleen gevaarlijke goederen verpakt in gelimiteerde hoeveelheden worden vervoerd overeenkomstig Hoofdstuk 3.4, informatie die aanwezigheid daarvan aangeeft indien kenmerking van de wagen of de grote container overeenkomstig Hoofdstuk 3.4 is voorgeschreven en/of
-Positie van elke wagen in de trein (volgorde van de wagens),
aangezien positie(s) en/of locatie(s) en/of inhoud en/of lading(en) van (trein)wagen(s) niet duidelijk was/waren omdat
-wagenlijst(en), zoals die aan de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid verstrekt werd(en), niet overeenkwam(en) met de feitelijke situatie van de betreffende (trein)wagen(s)
en/of (twee) verschillende wagenlijst(en)en
/of (een)onvolledige wagenlijst
(en
)verstrekt werd
(en
),
en
/of
-wagenlijst(en), zoals die aan instanties voor de hulpverlening en de veiligheid verstrekt werd(en), de samenstelling van de trein(en) en/of de positie(s) van elke wagen in de trein(en) en/of UN-nummer(s) van gevaarlijke goederen en/of lading(en) niet (juist) aangaf(ven),
en
/of
-wagenlijst(en), waar door de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid om werd verzocht, niet snel verstrekt werd(en) en/ofwagenlijst
(en
) (voor
(trein
)wagens ten oosten van spoor 129), waar door de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid om werd verzocht, niet verstrekt werd
(en
);
2.
(Omgevingsvergunning)
Zij
op ofomstreeks 14 januari 2011 te Zwijndrecht, op het rangeeremplacement [locatie],
tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en),
althans alleen,
al dan nietopzettelijk,
in strijd heeft gehandeld met
een (of meer)voorschrift
(en
)van een omgevingsvergunning
dat (die
)betrekking had
(den
)op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
te weten de krachtens de Wet Milieubeheer bij beschikking van 28 augustus 1995 met kenmerk DWM/102840 door Gedeputeerde Staten van Zuid - Holland verleende vergunning aan N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS),
immers,
heeft/hebben zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s), toen aldaar:
(te hoge snelheid van wagens)
-in strijd met Voorschrift 2.1.10 van die vergunning niet voldaan aan de verplichting dat wagens na het heuvelen op mechanische wijze tegen elkaar worden gedrukt met een gemiddelde oploopsnelheid van 1,5 m/s (en/of 5,4 km/u) en/of een maximale oploopsnelheid van 1,6 m/s (en/of 6 km/u),
aangezien reservoirwagens met wagennummers 33877849621-0 en/of 33877836263-6 en/of 33877965339-7 en/of 33877965320-7 (afloop 3) en reservoirwagens met wagennummers 33877853073-7 en/of 33877965202-7 en/of 33877853044-8 en/of 33877853398-8 (afloop 4) met een (oploop)snelheid van 6,8 m/s en/of 24,5 km/u respectievelijk 6,9 m/s en/of 24,8 km/u,
in elk geval (telkens) meer dan 1,6 m/s en/of 6 km/u op/tegen de (reservoir)wagens met wagennummers 33877850571-3 en/of 33877853048-9 en/of 33877851916-9 en/of 33877853019-0 (afloop 2) respectievelijk reservoirwagens met wagennummers 33877849621-0 en/of 33877836263-6 en/of 33877965339-7 en/of 33877965320-7 (afloop 3) zijn gekomen/gebotst;
en/of
(onvoldoende markering en herkenbaarheid van blusputten)
-in strijd met Voorschrift 2.3.3 van die vergunning niet voldaan aan de verplichting dat aansluitpunten en/of afsluiters en/of brandleidingen duidelijk gemarkeerd zijn en/of te allen tijde waarneembaar en/of bereikbaar zijn,
aangezien de blusputten onder het maaiveld lagen en/of op de blusputten platen/deksels lagen en/of de blusputten en/of de daarover heen liggende platen en/of deksels niet (duidelijk) waren gemarkeerd en/of de blusputten en/of de daarover heen liggende platen en/of deksels niet (duidelijk) waarneembaar waren;
en/of
(effectieve maatregelen treffen)
-in strijd met Voorschrift 2.5.1 van die vergunning niet heeft voldaan aan de verplichting om bij een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen binnen de inrichting onmiddellijk effectieve maatregelen te treffen om de gevolgen van de gebeurtenissen te beperken dan wel weg te nemen,
aangezien
a)positie
(s
)en
/oflocatie
(s
)en
/ofinhoud en
/oflading
(en
)van (trein)wagen
(s
)niet duidelijk
was/waren omdat wagenlijst
(en
)niet overeenkwam
(en
)met de feitelijke situatie van de betreffende (trein)wagen
(s
)en
/of (twee) verschillende wagenlijst(en) en/of (een)onvolledige wagenlijst
(en
)verstrekt werd
(en
),
en/of wagenlijst(en) verstrekt werd(en) die de samenstelling van de trein(en) en/of de positie(s) van elke wagen in de trein(en) en/of UN-nummer(s) van gevaarlijke goederen en/of lading(en) niet (juist) aangaf/-gaven, en/of wagenlijst(en) niet onmiddellijk verstrekt werd(en) en/ofwagenlijst
(en
)(voor (trein)wagens ten oosten van spoor 129
)niet verstrekt werd
(en
)en
/of
b)
twintig, althans een of meer (reservoir
)wagen
(s
)beladen met LPG en
/ofstikstof op spoor 129 niet
onmiddellijk/onverwijld
/zo spoedig als mogelijkwerd
(en
)verplaatst
/verwijderduit
/vande nabijheid van de
brand/brandende reservoirwagen op spoor 131;
en
/of
(geen tijdige en/of onjuiste informatieverstrekking aan hulpverleningsdiensten)
-in strijd met Voorschrift 2.5.7 van die vergunning niet heeft voldaan aan de verplichting dat de centrale rangeerdienstleider of zijn/haar plaatsvervanger op verzoek van hulpverlenende instanties zoals de brandweer bij de bestrijding van onregelmatigheden, waarbij gevaarlijke stoffen
(conform RID)betrokken zijn, tijdig alle benodigde informatie zoals aard, omvang en locatie van onregelmatigheden verstrekt,
aangezien positie
(s
)en
/oflocaties
(s
)en
/ofinhoud en
/oflading
(en
)van (trein)wagen
(s
)niet duidelijk
was/waren omdat
wagenlijst
(en
), zoals die op verzoek van hulpverlenende instanties verstrekt werd
(en
), niet overeenkwam
(en
)met de feitelijke situatie van de betreffende (trein)wagen
(s
)en
/of (twee) verschillende wagenlijst(en) en/of (een)onvolledige wagenlijst
(en
)verstrekt werd
(en
)en
/of wagenlijst(en), zoals die op verzoek van hulpverlenende instanties verstrekt werd(en), de samenstelling van de trein(en) en/of de positie(s) van elke wagen in de trein(en) en/of UN-nummer(s) van gevaarlijke goederen en/of lading(en) niet (juist) aangaf/-gaven, en/of
wagenlijst(en), waar door hulpverlenende instanties om werd verzocht, niet tijdig verstrekt werd(en) en/ofwagenlijst
(en
) (voor wagens ten oosten van spoor 129
), waar door hulpverlenende instanties om werd verzocht, niet verstrekt werd
(en
);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

12.Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

13.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Samenloop
De verdediging heeft nog betoogd dat sprake is van eendaadse samenloop. Het hof volgt dit niet. Het verschil in strekking van de wetsbepalingen, te weten –kort gezegd- veilig vervoer van gevaarlijke stoffen en het naleven van vergunningvoorschriften, brengt mee dat de bewezenverklaarde feiten niet één feit in de zin van art. 55, eerste lid Sr opleveren. Het hof gaat er dan ook vanuit dat in dit geval sprake is van meerdaadse samenloop.
Kwalificatie
Het
onder 1 bewezen verklaardelevert op:
Medeplegen van opzettelijk overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon.
Het
onder 2 bewezen verklaardelevert op:
Medeplegen van een opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, begaan door een rechtspersoon

14.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

15.Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 700.000,-.

16.Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich kort gezegd schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het handelen in strijd met voorschriften van de omgevingsvergunning. De bepalingen neergelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen beogen de veiligheid te waarborgen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, in dit geval vervoer over het spoor. Voorts heeft de verdachte, gedeeltelijk samen met de medeverdachte, vergunnings-voorschriften gericht op veiligheidsaspecten en op bescherming van mens en milieu, niet nageleefd. Bij het rangeren van wagens beladen met gevaarlijke stoffen, op een groot rangeeremplacement, is een botsing ontstaan en daarna een brand. Wagenlijsten die voor de brandweer van belang waren voor het bepalen van een blusstrategie voor deze brand zijn niet verstrekt dan wel kwamen niet overeen met de feitelijke situatie. Daarnaast is vertraging opgelopen bij het op last van de brandweer verplaatsen van wagens, omdat de seinzaal was ontruimd.
Op de verdachte rust een grote verantwoordelijkheid om met in achtneming van alle veiligheidsvoorschriften te handelen en erop toe te zien dat dit ook gebeurt door een ieder die bij de uitvoering van die werkzaamheden is betrokken. Door desalniettemin haar bedrijfsvoering zo in te richten dat in strijd met het Bedieningsvoorschrift van het heuvelsysteem werd gehandeld, heeft de verdachte het risico van het ontstaan van gevaar genomen, zoals dit zich ook heeft gerealiseerd. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een aanzienlijke geldboete. Het hof zal een hogere geldboete opleggen dan in eerste aanleg nu het hof ook feit 1 bewezen heeft verklaard. Voorts laat het hof de ernst van feit 2 zwaarder wegen dan de rechtbank. Het hof houdt bij het bepalen van een passende straf ook rekening met het feit dat de verdachte een rechtspersoon is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van –in beginsel- € 160.000,-voor alle feiten een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De termijn als bedoeld in voornoemd artikel is op 28 september 2011 aangevangen. Op 11 december 2014 is vonnis gewezen. Op 24 december 2014 is door de officier van justitie en namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Op 23 juli 2015 is het dossier bij het hof binnengekomen en op 23 maart 2017 is arrest gewezen. Tussen de aanvang van de redelijk termijn en het vonnis waarvan beroep is bijna 4 jaar verstreken. De procedure in appel is daarentegen binnen de daarvoor gestelde termijn behandeld. De gehele procedure is heeft ruim 6 jaar geduurd hetgeen, mede gelet op de ingewikkeldheid van het dossier, een lichte overschrijding van de redelijke termijn oplevert. Het hof zal, dit allemaal in aanmerking nemend, voornoemde geldboete matigen met € 10.000,-.
Bij oplegging van de geldboete is rekening gehouden met de financiële positie van de verdachte.
17. Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het wetboek van Strafvordering voor feit 3 primair en 4
Ten aanzien van deze feiten bepaalt het hof de straf, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, alsmede gelet op de financiële situatie van de verdachte, op een geldboete ter hoogte van € 50.000,-.

18.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor zover het de onder de feiten 1 en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingen betreft.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 2 partieel nietig, namelijk voor zover deze ziet op wagenlijsten van andere sporen dan de sporen 129, 131 en 134 en de sporen ten oosten van spoor 129.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet onder
1 en 2bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot een geldboete van
€ 100.000,-(honderdduizend euro).
Bepaaltde straf voor het in eerste aanleg onder
3 primair en 4bewezenverklaarde op een geldboete van
€ 50.000,-(vijftigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven,
mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 maart 2017.