Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 7 februari 2017
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
Kern van het geschil en enige achtergrondinformatie
Rechtbank
kennelijkook slechts die verhoudingen wenst te regelen. De gezinssamenstelling ten tijde van het opmaken van het testament is echter wel een belangrijke omstandigheid bij de uitleg van het testament. Door in het testament één regeling te treffen, namelijk de vererving van de nalatenschap volgens de bepalingen van de wet voor vererving bij versterf, voor zowel de situatie dat erflaatster na de vader zou overlijden als de situatie dat zij tegelijk met hem zou overlijden, terwijl op dat moment de gezinssamenstelling was zoals hiervoor vermeld, heeft erflaatster kennelijk beoogd voor beide situaties [de zoon en de dochter] als haar erfgenamen aan te wijzen. Het testament van erflaatster moet daarom aldus worden uitgelegd dat [de zoon en de dochter] haar enige erfgenamen zijn. De vorderingen van partijen genoemd in 3.1 onder a, b en d en in 3.3 onder a en b, zijn gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat [de echtgenoot van erflaatster] mede-erfgenaam is en zullen daarom worden afgewezen.”
Uitleg testamenten juridisch kader.
Grieven van appellant
- Erflaatster en appellant kennen elkaar al tientallen jaren en hebben in 2009/2010 een relatie gekregen;
- Appellant en erflaatster zijn op 28 augustus 2012 gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden;
- In 2012 hebben meerdere besprekingen plaatsgevonden bij notariskantoor [naam] Notarissen, waarin zowel de huwelijkse voorwaarden als de testamenten van appellant en erflaatster aan bod zijn gekomen;
- Deze besprekingen resulteerden erin dat appellant geen testament wilde opstellen en erflaatster haar testament uit 1980 niet wilde herroepen/wijzigen. Dit impliceert dat op de nalatenschap van appellant de wettelijke verdeling van toepassing zou zijn geweest als hij als eerste zou zijn overleden en op de nalatenschap van erflaatster het versterferfrecht, hetgeen er in resulteert dat de erfgenamen van erflaatster zijn: appellant en geïntimeerden;
- Notaris mr. [naam] was blijkens de verklaring van erfrecht van oordeel dat appellant erfgenaam was;
- Erflaatster was bij het opmaken van het testament 41 jaar oud en de kans was aanwezig dat zij eventueel zou hertrouwen na het overlijden van haar toenmalige echtgenoot. Dat is ook gebeurd. Als zij niet had gewild dat een eventuele toekomstige echtgenoot van haar zou erven, had zij haar kinderen in onderdeel II van haar testament tot haar enige erfgenamen moeten en kunnen benoemen en niet het wettelijke versterferfrecht van toepassing moeten verklaren;
- Mr. [naam] , als kandidaat-notaris verbonden aan genoemd notariskantoor, is van mening dat appellant erfgenaam is. Het hof verwijst naar nummer 40, 41 en 42 van de memorie van grieven van appellant;
- Dat de erfrechtelijke gevolgen met erflaatster en appellant zijn besproken blijkt tevens uit het e-mailbericht van 22 maart 2016;
- Aan de uitleg wordt immers pas toegekomen, wanneer de bewoordingen van het testament onduidelijk zijn. Het testament is duidelijk: appellant is erfgenaam;
- Indien het testament al uitgelegd dient de worden, dan blijkt dat uit de verklaringen van het notariaat (productie 2/5) overduidelijk dat het de bedoeling en de wens van erflaatster was dat appellant van haar zou erven. Productie 2 is een brief van mr. [naam] van 28 mei 2014 aan mr. [naam] en productie 3 is een brief van mr. [naam] van 16 januari 2015 aan mr. [naam] , productie 4 is een e-mail van mr. [naam] aan mr. [naam] en productie 5 is eveneens een e-mail van mr. [naam] .
Verweer geïntimeerden
inleidende opmerkingenin deze procedure willen geïntimeerden benadrukken dat het partijdebat
primairgaat over de vraag of appellant erfgenaam is van zijn overleden echtgenote.
Subsidiairgaat het partijdebat over de mondelinge afspraken die door partijen gezamenlijk zijn gemaakt en waarvan appellant (louter bij monde van anderen zoals zijn advocaat, kinderen en partners van kinderen) ontkent dat deze afspraken zijn gemaakt, terwijl geïntimeerden nakoming van de gemaakte afspraken hebben gevorderd." (toevoeging hof: dit betreft de afspraak tussen appellant en geïntimeerden, dat appellant zijn aandeel in de nalatenschap aan geïntimeerden zou (terug) schenken).
De verschenen personen zijn het er echter over eens dat bij het opmaken van de huwelijkse voorwaarden in tweeduizend twaalf tussen erflaatster en de verschenen persoon sub 1 (lees: appellant), het genoemde testament van erflaatster abusievelijk niet is gewijzigd, in die zin dat het haar bedoeling zou zijn geweest dat haar genoemde kinderen haar enige erfgenamen zouden zijn.”
- Geïntimeerden hebben tot het laatst een goede band gehad en onderhouden met erflaatster;
- Geïntimeerde sub 1 deed voor erflaatster de administratie, ook nadat zij in het huwelijk was getreden met appellant;
- Ook na het overlijden van erflaatster verstrekte appellant aan geïntimeerde sub 1 enveloppen met betrekking tot de administratie;
- Het was de wens van erflaatster om de financiën volledig gescheiden te houden;
- Erflaatster was namelijk van mening dat het vermogen dat zij bezat in het huwelijk met haar eerste echtgenoot aan de kinderen toekwam;
- In de brief van 16 januari 2015 van mr. [naam] staat: ”In de aantekeningen van de kandidaat-notaris is niet expliciet te lezen wat de gevolgen zullen zijn van de bepalingen in het testament bij overlijden van mevrouw [erflaatster] …”;
- Van belang voor geïntimeerden is dat zij kort na het overlijden van hun moeder een gesprek voerden waar appellant bij aanwezig was bij de notaris. De bespreking werd gehouden om een verklaring van erfrecht te verkrijgen en zo een blokkade van bankrekeningen te voorkomen casu quo op te heffen. Appellant geeft in dat gesprek zelf aan dat hij van mening is dat hij niet deelt in de nalatenschap met de woorden “dat was niet de bedoeling, dat is van jullie, dat behoort bij jullie” en woorden van gelijke strekking;
- De notaris heeft in die bespreking vervolgens uitgelegd dit anders te zien en in de verklaring van erfrecht appellant als erfgenaam te zullen opnemen. Voor die situatie is toen vervolgens in onderling overleg met appellant een oplossing besproken, te weten dat appellant hetgeen hij zou erven terug zou schenken aan geïntimeerden omdat klip en klaar was dat de gevolgen die nu door de notaris worden beschreven niet de kenbare wil van erflaatster kon verwoorden. Dat was voor een ieder aan tafel (met uitzondering van de notaris) duidelijk. Uiteraard is de besproken oplossing afkomstig van het notariskantoor en niet van geïntimeerden die daarvoor niet de benodigde kennis hadden. Dit moment was weliswaar kort na het overlijden van erflaatster, te weten op 22 januari 2014. Maar ook later, op 7 april 2014, dit was op een maandagmiddag, zijn geïntimeerden naar appellant toegegaan om een en ander met elkaar aan tafel te bespreken. Appellant geeft dan opnieuw aan af te willen handelen zoals eerder afgesproken door het passeren van de akte van schenking en belooft dit aan de notaris te berichten;
- Het testament van erflaatster dat is opgemaakt in 1980 moet worden gelezen met in acht name van de omstandigheden waaronder die uiterste wil is gemaakt en gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wil regelen (HR 11 oktober 2013 ECLI:NL:HR:2013:911);
- Het systeem van het wettelijk versterferfrecht hield dus in dat de nalatenschap bij de gezinssamenstelling van destijds aan de kinderen zou worden toegedeeld;
- Overigens zijn geïntimeerden van mening dat erflaatster, een eenvoudige vrouw, woorden als versterferfrecht in het geheel niet kon duiden, laat staan dat zij begreep wat dat inhield en betekende.