ECLI:NL:GHDHA:2017:565

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
200.186.552/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij afbreken van onderhandelingen over ICT-werkzaamheden voor ziekenhuis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Unilog Projects B.V. tegen Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam. Unilog vorderde schadevergoeding in verband met het afbreken van onderhandelingen over ICT-werkzaamheden. De rechtbank had eerder twee vonnissen gewezen, waarbij Unilog gedeeltelijk in het gelijk was gesteld. Unilog stelde dat Erasmus MC bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat de opdrachten rechtstreeks aan haar zouden worden opgedragen. Het hof oordeelde dat Erasmus MC vrijstond om de onderhandelingen af te breken, zonder dat zij tot enige vergoeding gehouden was. De grieven van Unilog werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. De proceskosten werden aan de zijde van Erasmus MC toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.186.552/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/458019/ HA ZA 14-870

arrest van 14 maart 2017

inzake

Unilog Projects B.V.,

gevestigd te Valkenswaard,
appellante,
hierna te noemen: Unilog,
advocaat: mr. J.C.B.C. Geerts te Rosmalen,
tegen

Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Erasmus MC,
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven.

Het geding

Bij exploot van 23 februari 2016 is Unilog in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Rotterdam, team haven en handel, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen vonnissen van 28 januari 2015 en 25 november 2015. Bij memorie van grieven, tevens houdende akte tot vermeerdering van de grondslag van de eis, met producties heeft Unilog vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Erasmus MC de grieven bestreden. Vervolgens heeft Unilog een akte uitlating producties genomen, waarna Erasmus MC een antwoordakte heeft genomen.
Vervolgens heeft het hof de dag voor arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 25 november 2015 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2 Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende:
2.1
Unilog houdt zich onder meer bezig met het verrichten van werkzaamheden op het terrein van de ICT. Haar onderneming staat onder leiding van [medewerker 1 Unilog] en [medewerker 2 Unilog] . In de jaren 2011, 2012 en 2013 heeft Unilog ten behoeve van Erasmus MC ICT-gerelateerde werkzaamheden verricht. De gebruikelijke gang van zaken was dat Erasmus MC ter zake van die werkzaamheden overeenkomsten sloot met Maatadvies & Partners B.V. (hierna: Maatadvies). Maatadvies contracteerde ter zake van de door haar met Erasmus MC overeengekomen werkzaamheden met Unilog. Unilog droeg er zorg voor dat de werkzaamheden werden uitgevoerd. Daarbij schakelde Unilog eventueel ook derden in. Die derden gingen daartoe een contractuele relatie met Unilog aan.
2.2
De contactpersoon van Maatadvies binnen Erasmus MC was (aanvankelijk) het toenmalige lid van de Raad van Bestuur mevrouw [medewerker 1 Erasmus MC] . Per 1 januari 2013 vertrok [medewerker 1 Erasmus MC] bij Erasmus MC. Lopende zaken betreffende de portefeuille ICT werden vanaf haar vertrek behandeld door prof. dr. [medewerker 2 Erasmus MC] , destijds voorzitter van de Raad van Bestuur van Erasmus MC. Op of omstreeks 19 februari 2013 vertrok ook [medewerker 2 Erasmus MC] bij Erasmus MC. [medewerker 2 Erasmus MC] werd opgevolgd door prof. dr. [medewerker 3 Erasmus MC 1] .
2.3
Eind 2012 heeft Erasmus MC besloten de relatie met Maatadvies te willen beëindigen. Daartoe zijn op 7 februari 2013 afspraken gemaakt tussen Maatadvies, vertegenwoordigd door de heer [medewerker Maatadvies] , en Erasmus MC, vertegenwoordigd door [medewerker 2 Erasmus MC] . Deze afspraken hielden, samengevat, in dat alle lopende overeenkomsten tussen Erasmus MC en Maatadvies per direct en zonder vergoeding werden beëindigd en dat het Erasmus MC zou vrijstaan overeenkomsten aan te gaan met personen en/of ondernemingen die eerder door of via Maatadvies bij Erasmus MC geïntroduceerd zijn. Bij brief van 12 februari 2013 heeft [medewerker 2 Erasmus MC] de op 7 februari 2013 met Maatadvies gemaakte afspraken bevestigd. In deze brief heeft Erasmus MC onder meer verklaard dat zij voornemens was Unilog op korte termijn in te schakelen voor voorkomende werkzaamheden. Maatadvies/ [medewerker Maatadvies] heeft de brief van 12 februari 2013 van [medewerker 2 Erasmus MC] in maart 2013 voor akkoord ondertekend en aan Erasmus MC geretourneerd.
2.4
Bij e-mail van 19 februari 2013 heeft [medewerker 2 Unilog] [medewerker 2 Erasmus MC] als volgt bericht:
“Wij begrepen zojuist dat de afspraak van 11.00 vandaag niet door kan gaan. Uiteraard respecteren wij deze agendawijziging. Er ontstaat nu alleen een situatie die we met klem onder je aandacht brengen.
Wij, onze mensen en derde partijen zijn vanaf gisteren zonder juridische status aan het werk binnen EBS. Als er onverhoopt iets ernstigs gebeurd dan ontstaan er heel foute aansprakelijkheden.
In de gesprekken met jou heb je aangegeven vooralsnog stilzwijgend vanaf 15 februari jl te willen verlengen, maar dan wel zonder tussenkomst van Maat advies. Daarover is op 7 februari duidelijkheid ontstaan.
De contracten die wij via Maat advies voor Erasmus MC uitvoeren zullen wij vandaag achterlaten bij [naam] . Wij factureren vanaf vandaag rechtsreeks aan Erasmus MC.
(…) [medewerker 2 Erasmus MC] , wat wij nodig hebben is eigenlijk vandaag jouw bevestiging dat de stilzwijgende verlengingen van de lopende contracten rechtstreeks aan Unilog Projects B.V. zijn opgedragen.”
2.5
Op 19 maart 2013 hebben [medewerker 2 Unilog] en [medewerker 1 Unilog] een gesprek gevoerd met [medewerker 3 Erasmus MC 1] en mevrouw [medewerker 4 Erasmus MC 2] , directeur SO bij Erasmus MC. Bij e-mail van 19 maart 2013 heeft [medewerker 4 Erasmus MC 2] [medewerker 2 Unilog] en [medewerker 1 Unilog] als volgt bericht:
“Vanmiddag hadden we een constructieve bespreking over de inzet van Unilog voor het Erasmus MC. (…)
Gezien de ontwikkelingen het afgelopen jaar is [medewerker 3 Erasmus MC 1] als voorzitter van de RvB van mening dat de ophanging van het IT dossier anders moet worden georganiseerd en niet direct onder de RvB dient te worden gepositioneerd.
Daarnaast is het van belang dat de staande organisatie de regie krijgt over Oracle eBS en IToperations. Daarbij geldt wel dat inzet van externen op basis van specifieke deskundigheid een logische keuze kan zijn.
Tijdens de bespreking zijn de volgende afspraken gemaakt:
- De inzet van Unilog wordt afgebouwd op basis van het plan van aanpak van de Stuurgroep Transitie IT.
- De overdracht van de eindverantwoordelijkheid Oracle eBS en IT operations wordt in afstemming met Unilog uitgewerkt.
- De ophanging van Unilog direct onder de RvB wordt aangepast, Unilog communiceert per heden met de voorzitter stuurgroep Transitie IT ( [medewerker 5 Erasmus MC] ) en de directeur SO.
- Unilog kan op basis van haar deskundigheid worden ingezet voor projecten met duidelijke afbakening in kwaliteit, tijd en geld.
- De EDP auditor van de (interne) audit afdeling wordt ingezet om de voortgangsrapportage van Unilog te beoordelen.
- De facturen na 7 februari 2013 worden door Unilog direct naar het Erasmus MC gestuurd. [naam] checkt de facturen van Unilog en draagt zorg voor betaling.
- Op basis van het transitieplan worden door de voorzitter Stuurgroep en directeur SO afspraken gemaakt met Unilog en worden deze geformaliseerd.”
2.6
Op 9 april 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [medewerker 2 Unilog] en [medewerker 1 Unilog] van de zijde van Unilog en [medewerker 4 Erasmus MC 2] en [medewerker 5 Erasmus MC] van de zijde van Erasmus MC. Bij brief van 11 april 2013 met als opschrift “Betreft: overeengekomen afspraken 9 april jl.” heeft [medewerker 4 Erasmus MC 2] Unilog als volgt bericht:
“Naar aanleiding van het gesprek dat de heer [medewerker 5 Erasmus MC] en ondergetekende op dinsdag 9 april 2013 met u hadden, bericht ik u als volgt.
Tot 7 februari jl. heeft het Erasmus MC diverse overeenkomsten gehad met Maatadvies & Partners B.V. waarvoor Maatadvies & Partners B.V. op haar beurt onder meer Unilog Projects B.V. heeft ingeschakeld. Er is tot op heden geen rechtstreekse contractuele relatie tussen het Erasmus MC en Unilog Projects B.V. geweest.
Met ingang van 7 februari jl. zijn de nog lopende overeenkomsten met Maatadvies & Partners B.V. met wederzijds goedvinden en zonder voorwaarden beëindigd en heeft Maatadvies & Partners haar werkzaamheden beëindigd.
Unilog Projects B.V. en enkele andere bedrijven en zzp’ers hebben hun werkzaamheden binnen het Erasmus MC ook na 7 februari jl. nog voortgezet, in afwachting van een beslissing van het Erasmus MC omtrent de wenselijkheid en noodzaak van voortzetting van verschillende projecten die met Maatadvies overeen gekomen waren. Voor deze werkzaamheden was echter geen contractuele basis tussen Erasmus MC enerzijds en Unilog Project B.V. en andere externe partijen anderzijds.
Om die reden zijn wij hierover op 9 april 2013 het volgende overeengekomen:
Unilog Project B.V. kan voor de periode 7 februari tot 15 april 2013 de door haar zelf in redelijkheid gemaakte en deugdelijk onderbouwde (door Erasmus MC geaccordeerde) uren factureren voor werkzaamheden met betrekking tot functioneel beheer, technisch beheer en de projecten Oracle eBS, dit betreft alleen werkzaamheden in het vervolg van opdrachten die schriftelijk aan Maatadvies & Partners B.V. zijn verstrekt.
Per 15 april 2013 neemt het Erasmus MC de regie en de aansturing over van Oracle EBs en IT Operations. Werkzaamheden ten behoeve van regulier Functioneel/Technisch beheer, inclusief de afhandeling van VTW’s, na 7 februari 2013 die door derden (de adviesbureaus OCC en Popay) verricht zijn, dienen via Unilog Projects B.V. bij het Erasmus MC in rekening gebracht te worden. Wij informeren deze partijen aangaande deze afspraken.
Bij een eventuele voortzetting van de werkzaamheden van deze derden na 15 april a.s. (voor zover dit door het Erasmus MC wenselijk en noodzakelijk wordt geacht) zullen rechtstreeks afspraken worden gemaakt met betrokkenen. Derden zullen niet langer via Unilog Project B.V. gecontracteerd worden. Waar nodig zal Unilog Project BV. haar medewerking verlenen aan het realiseren van een ongestoorde overgang en voortzetting van deze werkzaamheden door derden.
U ontvangt hierbij tevens de opdracht om het project Voorraadbeheer d.d. 16 april 2013 conform plan en specificaties (MD050) op te leveren en te zorgen dat issues uiterlijk 1 mei 2013 gereed zijn. De heer [medewerker 6 Erasmus MC] zal beoordelen of dit conform opdracht opgeleverd is.
In de periode tussen 15 april en 1 mei 2013 zal Unilog Project B.V. haar werkzaamheden overdragen aan het Erasmus MC. De heer [contactpersoon] zal als contactpersoon voor de overdracht van Oracle EBs optreden. De overdracht heeft betrekking op alle lopende projecten zoals vernoemd in uw rapportage
Report RvB_HB_v0.5_27072013.pdfplus overdracht van alle beschikbare informatie uit de projecten t.a.v. Harmony en Analyse Licenties.
De aansturing van IT Operations wordt door Unilog Projects B.V. overgedragen aan ondergetekende. Aan de heer [naam] zal Unilog Projects B.V. het beheer van de projecten aangaande Exadata en IT Operations overdragen.
In het kader van deze overdracht wordt inzage gegeven in de status van het project, de beheersstructuur, eventuele openstaande punten, mogelijke risico’s en problemen alsmede hun urgentie. Ook ontvangen wij graag een kopie van eventuele lopende en reeds afgeronde contracten met derden. Voor de overdracht kunt u gebruik maken van overdrachtsdocumenten die de heer [contactpersoon] aan u ter beschikking zal stellen. Tevens verzoek ik u alle informatie en al het materiaal dat betrekking heeft op uw werkzaamheden over te dragen. Nadat alle informatie over of van het Erasmus MC is overgedragen, dient de informatie die niet op de Erasmus MC infrastructuur is opgeslagen, verwijderd te worden.
Zonder omgaand andersluidend tegenbericht ga ik er vanuit dat ik de afspraken die wij gemaakt hebben met het voorgaande correct heb weergegeven en Unilog Project B.V. zich hieraan zal houden, zodat de werkzaamheden op professionele wijze tot een afronding kunnen komen.”
2.7
Bij brief van 23 april 2013 van haar advocaat heeft Unilog de inhoud van de brief van 11 april 2013 van [medewerker 4 Erasmus MC 2] weersproken en zich onder meer op het standpunt gesteld dat Erasmus MC bij Unilog het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat de eerder via Maatadvies opgedragen werkzaamheden en daarop aansluitende werkzaamheden rechtstreeks aan haar op te dragen.
2.8
Op verzoek van Unilog heeft de rechtbank Rotterdam een voorlopig getuigenverhoor gelast. Op 28 maart 2014 zijn in het kader van dat voorlopig getuigenverhoor als getuigen gehoord [medewerker 1 Erasmus MC] , [medewerker 2 Erasmus MC] en [medewerker Maatadvies] .
3.1
In eerste aanleg heeft Unilog gevorderd dat Erasmus MC wordt veroordeeld – samengevat – tot betaling dan wel vergoeding van:
- twee facturen;
- buitengerechtelijke incassokosten;
- € 1.062.700,43, exclusief BTW, als schadevergoeding en/of redelijke vergoeding in verband met de eenzijdige voortijdige beëindiging van de opdrachten die door Erasmus MC in rechtstreekse opdracht zijn gecontinueerd vanaf 7 februari 2013 tot en met 14 april 2013 c.q. vanwege het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen over de lopende en nieuwe opdrachten bij brief van 11 april 2013, met wettelijke rente;
- € 717.000,- als schadevergoeding en/of redelijke vergoeding in verband met de voortijdige beëindiging van de vervolgopdracht Harmony, met wettelijke rente;
- de proceskosten, met inbegrip van de kosten voor het voorlopig getuigenverhoor en nakosten, met wettelijke rente.
3.2
Erasmus MC heeft een incidentele vordering tot voeging met een andere procedure ingesteld en zich in de hoofdzaak tegen de vorderingen van Unilog verweerd en een vordering in reconventie ingesteld.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 januari 2015 in het incident beslist de procedures te voegen, met veroordeling van Unilog in de kosten van het incident. In de hoofdzaak heeft de rechtbank bij vonnis van 25 november 2015, uitvoerbaar bij voorraad, de in 3.1, eerste gedachtestreepje, bedoelde vordering geheel en de in 3.1, tweede gedachtestreepje, bedoelde vordering gedeeltelijk toegewezen, de proceskosten gecompenseerd en de overige vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie afgewezen.
3.4
In hoger beroep vordert Unilog vernietiging van het vonnis van 28 januari 2015 en van het vonnis van 25 november 2015, voor zover haar vorderingen daarbij niet zijn toegewezen; voorts vordert zij dat deze vorderingen alsnog integraal worden toegewezen en Erasmus MC wordt veroordeeld tot betaling van € 1.062.700,43, exclusief BTW, althans van enig door het hof in goede justitie te bepalen bedrag ter zake de door Erasmus MC aan Unilog verschuldigde schadevergoeding en/of ter zake de door Erasmus MC aan Unilog verschuldigde redelijke vergoeding in verband met de eenzijdige voortijdige beëindiging van de opdrachten die door Erasmus MC in rechtstreekse opdracht zijn gecontinueerd vanaf 7 februari 2013 tot en met 14 april 2013 c.q. vanwege het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen over de lopende en nieuwe opdrachten bij brief van 11 april 2013, met wettelijke rente en veroordeling van Erasmus MC in de proceskosten van beide instanties, inclusief de kosten van het voorlopig getuigenverhoor en nakosten, en tot terugbetaling van de in het vonnis van 28 januari 2015 opgenomen proceskostenveroordeling van € 452,.
4.1
De grieven I en II zijn gericht tegen het vonnis van 28 januari 2015 in het incident.
4.2
Met grief I klaagt Unilog dat de rechtbank ten onrechte de zaak tussen Unilog en Erasmus MC heeft gevoegd met de zaak tussen Maatadvies en Erasmus MC (zaaknr./rolnr. C/10/453162 / HA ZA 14-636). De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de beide zaken een zodanige samenhang vertonen dat het wenselijk is om de zaken te voegen, omdat beide zaken zien op deels dezelfde feitelijke geschilpunten. Unilog voert daartegen aan dat de vorderingen van Maatadvies betrekking hebben op de periode tot de beëindiging van de samenwerking tussen [medewerker Maatadvies] en Erasmus MC op 7 februari 2013, terwijl de vorderingen van Unilog betrekking hebben op de periode nadien, zodat de vorderingen in beide zaken dus niet betrekking hadden op dezelfde geschilpunten. Voorts was volgens Unilog geen sprake van samenhang die samenvoeging wenselijk maakte.
4.3
Het hof verwerpt deze grief. Unilog verrichtte haar werkzaamheden voor Erasmus MC tot februari 2013 in opdracht van Maatadvies. De overeenkomst tot beëindiging van de samenwerking tussen Maatadvies en Erasmus MC vormde de aanleiding voor de vorderingen van Maatadvies. Diezelfde beëindiging vormde ook de aanleiding voor de rechtstreekse contacten tussen Unilog en Erasmus MC over voortzetting van de werkzaamheden door Unilog op gewijzigde grondslag die aanleiding vormde voor de vorderingen van Unilog in deze zaak. Unilog beriep zich onder andere op de beëindigingsovereenkomst tussen Maatadvies en Unilog, die volgens Unilog een derdenbeding ten behoeve van haar inhield. Reeds hierdoor bestond er een zodanige samenhang tussen beide zaken, dat voeging wenselijk was.
4.4
Grief II houdt in dat de rechtbank niet had mogen beslissen dat Erasmus MC nog een nader uitstel kreeg voor het nemen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Unilog voert daartoe aan dat Erasmus MC was gedagvaard tegen 20 augustus 2014, op welke datum haar uitstel is verleend tot 1 oktober 2014 voor het nemen van de conclusie van antwoord. Op het verzoek van Erasmus MC om een nader uitstel van zes weken is haar, na verweer door Unilog, uitstel verleend tot 22 oktober 2014. Op die datum heeft zij een incidentele conclusie tot voeging genomen, waarin zij ook verzocht om vaststelling van een nieuwe roldatum voor de conclusie van antwoord in de hoofdzaak. Volgens Unilog was in de gegeven omstandigheden voor verder uitstel van het nemen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak geen plaats omdat dit leidde tot onredelijke vertraging. De rechtbank had daarom, aldus nog steeds Unilog, het recht om te antwoorden vervallen moeten verklaren en de vorderingen van Unilog bij gebreke van verweer moeten toewijzen.
4.5
Het hof oordeelt als volgt. Op een incidentele vordering wordt, indien de zaak dat medebrengt, eerst en vooraf beslist en in dat geval bepaalt de rechter bij de beslissing op het incident tevens de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen (art. 209 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechtbank was van oordeel dat in deze zaak eerst en vooraf op het incident tot voeging zou worden beslist en dat Erasmus MC om die reden kon volstaan met een incidentele conclusie van eis. Van onredelijke vertraging van de procedure als gevolg van het openen van het incident was naar het oordeel van de rechtbank (nog) geen sprake. Het hof is van oordeel dat, gelet op het feit dat er een zodanige samenhang bestond tussen beide zaken dat voeging wenselijk was, Erasmus MC een redelijk belang had om bij het formuleren van haar conclusie van antwoord rekening te kunnen houden met de beslissing op de gevraagde voeging. De vertraging die het gevolg was van het toestaan van een nader uitstel voor antwoord was dan ook niet onredelijk. Grief II faalt daarom.
4.6
Met de grieven III en IV bestrijdt Unilog de afwijzing van haar in 3.1, derde gedachtestreepje, bedoelde vordering tot betaling van schadevergoeding en/of redelijke vergoeding in verband met de eenzijdige voortijdige beëindiging van de opdrachten die door Erasmus MC in rechtstreekse opdracht zijn gecontinueerd c.q. vanwege het onrechtmatige afbreken van de onderhandelingen over de lopende en nieuwe opdrachten. Grief III heeft vooral betrekking op de redelijke vergoeding waarop Unilog op de voet van art. 7:411 Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maakt. Grief IV betreft de vordering tot schadevergoeding wegens het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen tussen partijen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.7
Het hof neemt tot uitgangspunt dat Unilog tot en met 15 februari 2013 in opdracht van Maatadvies werkzaamheden voor Erasmus MC heeft verricht in het kader van een aanzienlijk aantal projecten. Daarnaast heeft Erasmus MC ook enkele opdrachten rechtstreeks aan Unilog verstrekt, maar deze opdrachten zijn in deze procedure slechts van ondergeschikte betekenis. Alle overeenkomsten tussen Maatadvies en Erasmus MC zijn met ingang van 7 februari 2013 met wederzijds goedvinden beëindigd.
4.8
In eerste aanleg heeft Unilog gesteld dat Maatadvies bij die beëindiging een derdenbeding ten gunste van Unilog heeft bedongen. Tegen de verwerping van deze stelling door de rechtbank heeft Unilog in hoger beroep geen grief gericht.
4.9
Met betrekking tot haar contractuele verhouding tot Maatadvies heeft Unilog in de akte uitlating producties gesteld dat zij elke zes maanden aan Maatadvies voorstellen deed voor overeenkomsten tot verlenging van de bij Erasmus MC lopende projecten en dat de lopende overeenkomsten met Maatadvies afliepen op 16 februari 2013. Dit sluit aan bij de mededeling in de e-mail van 19 februari 2013 van Unilog aan Erasmus MC dat haar mensen vanaf maandag 18 februari 2013 zonder juridische status aan het werk waren binnen Erasmus MC. Gesteld noch gebleken is dat Unilog in februari 2013 jegens Maatadvies aanspraak kon maken op verlenging van de contracten voor de lopende projecten dan wel op enige financiële vergoeding omdat de contracten niet werden verlengd.
4.1
Tussen partijen staat vast dat Unilog na 7 februari 2013 op grond van een door [medewerker 2 Erasmus MC] mondeling aan Unilog verstrekte opdracht is voortgegaan met het verrichten van werkzaamheden voor Erasmus MC. Uit de in het voorlopig getuigenverhoor door [medewerker 2 Erasmus MC] afgelegde verklaring, waarvan de juistheid door Unilog niet is bestreden, komt naar voren dat deze opdracht in elk geval inhield de werkzaamheden voort te zetten die nodig waren voor de continuïteit van de bedrijfsvoering van Erasmus MC, zulks in afwachting van de afwikkeling van de contractuele relatie met Maatadvies. Tevens kan uit de verklaring worden afgeleid dat ook zou worden doorgewerkt in de periode dat partijen vervolgens met elkaar in gesprek zouden zijn om tot rechtstreekse contracten te komen. De mondelinge opdracht liep derhalve door, zolang Unilog “in afwachting [was] van de uitkomst van het overleg tussen partijen” (memorie van grieven, hierna ook aan te duiden als MvG, nr. 100).
4.11
Nu de werkzaamheden op grond van de mondelinge opdracht ook volgens Unilog moesten worden gecontinueerd totdat de uitkomst bekend zou zijn van het overleg tussen partijen over de schriftelijke vastlegging van aard en inhoud van de rechtstreeks te verstrekken opdrachten (MvG, nr. 78), mocht Erasmus MC, toen zij op 11 april 2013 aan Unilog liet weten dat zij geen overeenkomsten met Unilog zou aangaan, de mondelinge opdracht per 15 april 2013 doen eindigen. Met de beslissing van Erasmus MC om verder niet rechtstreeks met Unilog te contracteren, stond immers vast wat de uitkomst was van het overleg van partijen en was derhalve de periode waarvoor de tijdelijke opdracht was aangegaan verstreken. Gesteld noch gebleken is dat Unilog bij het aanvaarden van de mondelinge opdracht een opzegtermijn heeft bedongen.
4.12
Unilog baseert haar vordering in verband met de beëindiging van de mondelinge opdracht op art. 7:411 BW. Erasmus MC bestrijdt dat deze bepaling hier toepassing kan vinden. Het hof oordeelt als volgt. Op grond van lid 1 van art. 7:411 BW heeft de opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend en de verschuldigdheid van het loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd. De bepaling heeft derhalve betrekking op gevallen dat de opdrachtnemer loon dat hij op grond van de opdracht nog zou mogen verdienen, misloopt als gevolg van voortijdige beëindiging van de opdracht door de opdrachtgever, hetzij voordat de bepaalde tijd waarvoor zij is aangegaan is verstreken, hetzij voordat de opgedragen werkzaamheden geheel zijn uitgevoerd. Geen van deze gevallen doet zich voor bij de door [medewerker 2 Erasmus MC] verstrekte mondelinge opdracht. De opdracht was immers niet verleend voor enige na 15 april 2013 eindigende bepaalde tijd en evenmin kan gezegd worden dat er werkzaamheden zijn opgedragen die als gevolg van de beëindiging per 15 april 2013 voor een deel niet volbracht konden worden. Voor zover Unilog in de MvG, nr. 101, aanvoert dat de mondelinge opdracht wel degelijk is beëindigd voor de voltooiing ervan, zodat zij recht heeft op vergoeding op grond van art. 7:411 BW, heeft zij die stelling niet voldoende onderbouwd. Unilog spreekt aldaar immers van een in beginsel voor onbepaalde tijd doorlopende verplichting om delen van de bedrijfsvoering gaande te houden, zonder uit te leggen hoe zich dit verdraagt met de in art. 7:411 BW gestelde beperking tot opdrachten voor een bepaalde tijd dan wel opdrachten die kunnen worden volbracht. Mocht Unilog in dit verband het oog hebben op de voltooiing van de projecten waarbij zij tot februari 2013 als opdrachtnemer van Maatadvies betrokken was geweest (vgl. MvG, nr. 66), ziet zij eraan voorbij dat de mondelinge opdracht niet inhield dat Unilog die projecten/opdrachten zou voltooien maar dat zij de voor de bedrijfsvoering van Erasmus MC noodzakelijke werkzaamheden voorlopig zou voortzetten.
4.13
Voor zover Unilog in MvG, nrs. 79 en 100, heeft willen betogen dat zij in verband met de beëindiging van de mondelinge opdracht aanspraak heeft op een vergoeding omdat Erasmus MC bij die beëindiging rekening diende te houden met de aan Erasmus MC kenbare betrokken belangen van Unilog en met de kenbare belangen van door Unilog ingeschakelde derden, is ook dat betoog niet voldoende onderbouwd. De hier bedoelde kenbare belangen van Unilog en van de door haar ingeschakelde derden spelen immers geen rol bij het bepalen of op grond van art. 7:411 BW aanspraak bestaat op enige vergoeding. Voor zover Unilog bedoelt dat Erasmus MC weliswaar de mondelinge opdracht mocht beëindigen, maar niet zo abrupt als zij nu heeft gedaan, was een nadere toelichting op haar plaats in het licht van de omstandigheid dat de mondelinge opdracht slechts tijdelijk was verleend, in afwachting van de uitkomst van het overleg van partijen over rechtstreekse contracten, zonder dat Unilog bij het aanvaarden van de mondelinge opdracht een opzegtermijn had bedongen. Met betrekking tot de door Unilog ingeschakelde derden begrijpt het hof overigens uit blz. 50 van de MvG dat deze derden ervan op de hoogte waren gesteld dat geen schriftelijke contracten voor bepaalde tijd konden worden aangeboden of verlengd en dat hun positie derhalve onzeker was. Ook daarom valt niet in te zien waarom Erasmus MC in verband met het beëindigen van de mondelinge opdracht een vergoeding verschuldigd zou zijn.
4.14
Uit het voorgaande vloeit voort dat Unilog jegens Erasmus MC geen aanspraak heeft op vergoeding in verband met het beëindigen van de mondelinge opdracht per 15 april 2013.
4.15
Unilog heeft aan haar vordering ook ten grondslag gelegd dat zij erop heeft vertrouwd en erop heeft mogen vertrouwen dat de voorkomende werkzaamheden voor de lopende opdrachten rechtstreeks door Erasmus MC aan haar zouden worden opgedragen. Daarom maakt zij aanspraak op schadevergoeding wegens het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen tussen partijen, primair ten bedrage van haar positief contractsbelang en subsidiair ten bedrage van haar negatief contractsbelang.
4.16
Zoals de rechtbank in r.o. 4.10 van het vonnis van 25 maart 2015 heeft overwogen, heeft als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen. Zie HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337, NJ 2005/467.
4.17
Unilog stelt zich op het standpunt dat Erasmus MC heeft gehandeld in strijd met het bij haar opgewekt vertrouwen dat ‘de opdrachten zouden worden geformaliseerd en gecontinueerd ook voor de periode na 15 april 2013’ (MvG, nr. 106). Met formaliseren en continueren van opdrachten doelt Unilog, zo begrijpt het hof, op het schriftelijk opdragen van werkzaamheden aan Unilog in het kader van projecten waarin Unilog tot 15 februari 2013 in opdracht van Maatadvies werkzaam was geweest. Volgens Unilog mocht zij dit vertrouwen ontlenen aan de volgende feiten of omstandigheden:
- de verklaring van getuige [medewerker 1 Erasmus MC] ;
- de verklaring van getuige [medewerker 2 Erasmus MC] ;
- het overleg met [medewerker 3 Erasmus MC 1] op 19 maart 2013;
- het overleg van 9 april 2013 met leden van de stuurgroep;
[medewerker 1 Erasmus MC] had volgens Unilog het vertrouwen gewekt dat de contracten van Erasmus MC met Maatadvies een op een zouden worden geconverteerd in contracten met Unilog met dezelfde inhoud. Uit het overleg nadien met [medewerker 2 Erasmus MC] en [medewerker 3 Erasmus MC 1] heeft Unilog evenwel begrepen dat dit niet zou gaan gebeuren (MvG, nr. 113).
4.18
Het hof is van oordeel dat het Erasmus MC vrijstond de onderhandelingen af te breken. Voor zover Unilog erop heeft vertrouwd dat een of meer overeenkomsten tot stand zouden komen, kan uit hetgeen tussen partijen vaststaat en uit wat Unilog in verband daarmee heeft gesteld niet worden afgeleid dat Erasmus MC zodanig aan dat vertrouwen heeft bijgedragen dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar moet worden geacht.
4.19
De verklaring van [medewerker 1 Erasmus MC] is afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor, geruime tijd nadat de onderhandelingen waren afgebroken, zodat die verklaring als zodanig niet kan hebben bijgedragen aan het vertrouwen van Unilog dat overeenkomsten met Erasmus MC tot stand zouden komen. Uit de verklaring blijkt ook niet dat [medewerker 1 Erasmus MC] op enig moment uitlatingen heeft gedaan of zich anderszins heeft gedragen op een wijze die aan het hier bedoelde vertrouwen van Unilog kan hebben bijgedragen. Weliswaar was [medewerker 1 Erasmus MC] kennelijk tevreden over Unilog en heeft zij binnen de raad van bestuur van Erasmus MC besproken dat het wellicht goed zou zijn om rechtstreeks met Unilog een contract aan te gaan, maar niet valt in te zien hoe die omstandigheden op zichzelf aan enig vertrouwen bij Unilog zouden hebben kunnen bijdragen. De stelling van Unilog dat [medewerker 1 Erasmus MC] het vertrouwen had gewekt dat de contracten van Erasmus MC met Maatadvies een op een zouden worden geconverteerd in contracten met Unilog (MvG, nr. 113) is niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Bovendien heeft Unilog, naar zij zelf stelt, uit het met [medewerker 2 Erasmus MC] en [medewerker 3 Erasmus MC 1] gevoerde overleg begrepen dat van een dergelijke een op een conversie geen sprake zou zijn.
4.2
Ook de verklaring van [medewerker 2 Erasmus MC] is afgelegd nadat de onderhandelingen waren afgebroken, zodat die verklaring als zodanig niet kan hebben bijgedragen aan enig vertrouwen bij Unilog. Uit de verklaring van [medewerker 2 Erasmus MC] blijkt wel dat tussen hem en Unilog is gesproken over de mogelijkheid dat Erasmus MC Unilog rechtstreeks werkzaamheden zou opdragen, zodat de vraag rijst in hoeverre dit heeft bijgedragen aan gerechtvaardigd vertrouwen van Unilog in het tot stand komen van rechtstreekse opdrachten. Naar het oordeel van het hof mocht Unilog op grond van de contacten met [medewerker 2 Erasmus MC] ervan uitgaan dat [medewerker 2 Erasmus MC] positief stond tegenover het tot stand komen van rechtstreekse opdrachten, wanneer de verhouding met Maatadvies zou zijn afgewikkeld. In dat licht ziet het hof ook de mondelinge opdracht van [medewerker 2 Erasmus MC] om de noodzakelijke werkzaamheden voorlopig voort te zetten, in afwachting van de uitkomst van het overleg tussen partijen. Tegelijkertijd was het Unilog duidelijk dat de contracten met Maatadvies niet een op een zouden worden geconverteerd en dat derhalve over de inhoud van de rechtstreekse opdrachten nog zou moeten worden onderhandeld met Erasmus MC. Dat er toen bij Unilog wel degelijk onzekerheid bestond over haar positie, blijkt uit het met klem gedane verzoek van Unilog in haar e-mail van 19 februari 2013 aan [medewerker 2 Erasmus MC] om te bevestigen dat de voorheen door Maatadvies aan Unilog verleende opdrachten stilzwijgend waren verlengd. Ook het feit dat de gevraagde bevestiging vervolgens uitbleef en [medewerker 2 Erasmus MC] bij Erasmus MC vertrok, kan niet hebben bijgedragen aan enig vertrouwen bij Unilog.
4.21
De contacten van Unilog met [medewerker 3 Erasmus MC 1] hebben bestaan in het overleg op 19 maart 2013, de bevestiging van dat gesprek in het e-mailbericht van diezelfde dag van [medewerker 4 Erasmus MC 2] en een e-mailbericht van 29 maart 2013 van [medewerker 3 Erasmus MC 1] . Unilog heeft in deze procedure niet aangevoerd dat het e-mailbericht van 19 maart 2013 van [medewerker 4 Erasmus MC 2] geen juiste weergave zou zijn van het overleg, zodat het hof van die weergave zal uitgaan.
4.22
Naar het oordeel van het hof kan uit de weergave in de e-mail van 19 maart 2013 niet worden afgeleid dat [medewerker 3 Erasmus MC 1] in het gesprek op die datum heeft bijgedragen aan gerechtvaardigd vertrouwen van Unilog dat rechtstreekse contracten tot stand zouden komen. Weliswaar word erkentelijkheid uitgesproken voor de door Unilog gedane werkzaamheden en bereikte resultaten, maar vervolgens wordt vastgesteld dat het IT dossier anders moet worden georganiseerd. Bovendien sprak [medewerker 3 Erasmus MC 1] uit dat het van belang was dat de staande organisatie (van Erasmus MC) de regie zou krijgen over Oracle eBS en IT operations. Die taken waren op dat moment in handen van Unilog en het moet Unilog derhalve duidelijk zijn geweest dat zij die taken zou verliezen. Uit de weergave van het gesprek blijkt verder dat [medewerker 3 Erasmus MC 1] te kennen heeft gegeven dat “inzet van externen op basis van specifieke deskundigheid een logische keuze kan zijn”. Deze voorzichtige formulering gaf naar het oordeel van het hof geen grond voor gerechtvaardigd vertrouwen dat Unilog zou worden ingeschakeld. Ook uit de gemaakte afspraken, zoals weergegeven in de e-mail van [medewerker 4 Erasmus MC 2] , blijkt niet dat [medewerker 3 Erasmus MC 1] grond heeft gegeven voor enig gerechtvaardigd vertrouwen bij Unilog. Uit de eerste drie afspraken blijkt eerder het tegendeel: de inzet van Unilog zou worden afgebouwd, de overdracht van de eindverantwoordelijkheid over Oracle eBS en IT operations zou in afstemming met Unilog worden uitgewerkt en Unilog ‘hing’ niet langer direct onder de Raad van bestuur maar communiceerde ‘per heden’ met [medewerker 5 Erasmus MC] en [medewerker 4 Erasmus MC 2] . Daarop volgt de afspraak dat Unilog “kan” worden ingezet voor projecten met duidelijke afbakening in kwaliteit, tijd en geld en dat er een audit zou plaatsvinden om de voortgangsrapportage van Unilog te beoordelen. Ook hieruit komt naar het oordeel van het hof niet naar voren dat Unilog zonder meer mocht rekenen op opdrachten. Ten slotte zouden op basis van het transitieplan – waarmee naar het hof begrijpt wordt gedoeld op het plan van aanpak van de Stuurgroep Transitie IT op basis waarvan de inzet van Unilog zou worden afgebouwd – afspraken met Unilog worden gemaakt en worden geformaliseerd.
4.23
Met zijn e-mail van 29 maart 2013 reageerde [medewerker 3 Erasmus MC 1] op de e-mail van 26 maart 2013 van [medewerker 2 Unilog] van Unilog, waarin deze hem een contractvoorstel had voorgelegd ‘om de huidige juridische positie te expliciteren’, in welk voorstel onder meer werd overwogen dat partijen verwachten tot nieuwe afspraken te komen en waarin werd overeengekomen dat partijen de stilzwijgende verlenging van opdrachten rechtstreeks aan Unilog bevestigen. Verder stelde [medewerker 2 Unilog] in zijn bericht aan de orde dat er sprake was van ‘onverklaarbare en onhoudbare’ achterstanden in betaling door Erasmus MC aan Unilog. De tweeregelige reactie van [medewerker 3 Erasmus MC 1] hield in dat [medewerker 3 Erasmus MC 1] het voorstel had doorgestuurd naar [medewerker 4 Erasmus MC 2] met het verzoek om erop te reageren. Ook hieruit kan niet worden afgeleid dat [medewerker 3 Erasmus MC 1] heeft bijgedragen aan enig gerechtvaardigd vertrouwen op het tot stand komen van rechtstreekse opdrachten dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar zou doen zijn. Mede gelet op de e-mail van 19 maart 2013 van [medewerker 4 Erasmus MC 2] lijkt het veeleer zo te zijn geweest dat Unilog zich er terdege van bewust was dat zij slechts op basis van een tijdelijke mondelinge opdracht werkzaam was, dat zij ermee had ingestemd dat haar inzet voor Erasmus MC zou worden afgebouwd en dat Erasmus MC zich nog niet wilde vastleggen op inzet van Unilog op duidelijk afgebakende projecten.
4.24
Het hof komt ook op grond van het verslag (MvG, prod. 42) en de geluidsopname van het overleg op 9 april 2013 niet tot een ander oordeel. In het maken van de geluidsopname zou op zichzelf al een aanwijzing gevonden kunnen worden dat Unilog zich zorgen maakte over haar juridische positie ten opzichte van Erasmus MC en derhalve juist niet het vertrouwen had dat de rechtstreekse opdrachten waarop zij hoopte inderdaad zouden worden verstrekt. Ook uit de inhoud van hetgeen besproken is, valt naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat Unilog zodanig mocht vertrouwen op het tot stand komen van rechtstreekse opdrachten dat het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar was. Duidelijk komt naar voren dat Erasmus MC af wilde van de regie van Unilog, in het bijzonder over IT operations en Oracle eBS, dat zij derden niet langer door tussenkomst van Unilog wilde inschakelen en dat zij zo goed mogelijk zicht wilde verkrijgen op de stand van zaken en de documentatie van de verschillende projecten. De datum 15 april 2013 is bij verschillende onderwerpen genoemd als een belangrijke datum waarop de tot dan toe gevolgde werkwijze zou worden vervangen door een andere. [medewerker 4 Erasmus MC 2] verklaart tegen het einde van het gesprek (p. 12 van het verslag) dat zij wil dat een medewerker van juridische zaken van Erasmus MC een overeenkomst opstelt om het volgende vast te leggen: “we stoppen met het oude en per de 15e geldt het volgende”. Met ingang van die datum zouden er dan concrete afspraken zijn over verschillende projecten en zou de regie in handen komen van Erasmus MC. Discussie werd nog verwacht over IT operations, omdat Unilog verklaarde van mening te zijn dat zij daarover ‘nogal stevige afspraken’ had met Erasmus MC voor een duur van twee jaar. Bij een aantal onderwerpen is door Erasmus MC wel het voornemen geuit om gebruik te maken van expertise van bepaalde personen die niet bij haar in dienst waren, maar dit betrof naar het hof begrijpt vooral personen die in dienst waren bij andere bedrijven of zzp’ers, die dan van Erasmus MC rechtstreeks, derhalve niet via Unilog, opdrachten zouden verkrijgen. In zoverre kan het door Erasmus MC geuite voornemen derhalve niet hebben bijgedragen aan enig gerechtvaardigd vertrouwen dat Unilog opdrachten zou verwerven.
4.25
De omstandigheid dat [medewerker 4 Erasmus MC 2] in het gesprek te kennen heeft gegeven dat zij een jurist zou vragen een overeenkomst op te stellen, valt volgens Erasmus MC te verklaren doordat Unilog in het gesprek nadrukkelijk maar ten onrechte stelde dat er al rechtstreekse opdrachten liepen. Over het afzien van een nadere overeenkomst heeft Erasmus MC verklaard dat het uiteindelijk slechts zou gaan om één project, dat bovendien in de laatste fase verkeerde (MvA, p. 23). Deze stellingen acht het hof in het licht van hetgeen uit het verslag blijkt en hetgeen hiervoor is overwogen niet onaannemelijk. Ook hierom kan niet gezegd worden dat het Erasmus MC niet vrijstond de onderhandelingen met Unilog af te breken.
4.26
Unilog heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het afbreken van de onderhandelingen door Erasmus MC niet vrijstond omdat zij rekening had moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van Unilog.
Voor zover zij aan deze stelling ten grondslag legt dat zij voor haar werkzaamheden voor IT Operations met Erasmus MC recent een langere termijn was overeengekomen (MvG, nr. 117), heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd in het licht van het vaststaande feit dat zij deze werkzaamheden in november 2012 was gaan verrichten als opdrachtnemer van Maatadvies en dus niet van Erasmus MC. Ook overigens heeft Unilog niet voldoende toegelicht waarom haar gerechtvaardigde belangen eraan in de weg stonden dat Erasmus MC afzag van het verstrekken van rechtstreekse opdrachten. Voor zover Unilog in dit verband mede doelt op haar verhouding tot door haar ingeschakelde derden, is van belang dat het hof, zoals in r.o. 4.13 overwogen, begrijpt dat deze derden ervan op de hoogte waren gesteld dat geen schriftelijke contracten voor bepaalde tijd konden worden aangeboden of verlengd en dat hun positie derhalve onzeker was. Reeds daarom valt niet in te zien waarom de betrokkenheid van deze derden zou meebrengen dat Erasmus MC had behoren af te zien van het afbreken van de onderhandelingen.
4.27
Ten slotte voert Unilog in dit verband nog aan dat Erasmus MC met haar had afgesproken dat de afbouw van haar inzet zou plaatsvinden op basis van een plan van aanpak, welk plan echter nooit is voorgelegd zodat Unilog daarmee nooit rekening heeft kunnen houden in haar eigen belang en dat van de door haar ingeschakelde derden (MvG, nr. 121). Het hof acht het niet aannemelijk, en uit het verslag van de bespreking op 9 april 2013 blijkt daarvan ook niet, dat het plan van aanpak mede ten doel had om de belangen van Unilog en de door haar ingeschakelde derden bij voortzetting van hun werkzaamheden te beschermen. Om die reden behoefde het ontbreken van een plan van aanpak – en hetzelfde geldt voor de audit waarvan in het gesprek op 19 maart 2013 sprake is geweest – Erasmus MC dan ook niet af te houden van haar besluit om de samenwerking met Unilog met ingang van 15 april 2013 te beëindigen.
4.28
Uit het voorgaande vloeit voort dat het Erasmus MC op 11 april 2013 vrijstond om de onderhandelingen met Unilog af te breken en geen rechtstreekse opdrachten aan Unilog te verstrekken, zonder op grond daarvan tot enige vergoeding gehouden te zijn. Dat brengt derhalve mee dat de grieven III en IV falen.
4.29
Aan het door Unilog in hoger beroep gedane bewijsaanbod gaat het hof voorbij als niet specifiek en/of niet ter zake dienend. Dat geldt met name voor het aanbod om personen te horen met betrekking tot hetgeen op 9 april 2013 tussen partijen is besproken, aangezien het hof reeds beschikt over een geluidsopname en een uitgewerkt verslag van het gesprek van 9 april 2013 en Unilog niet duidelijk heeft gemaakt welke feiten zij met betrekking tot wat toen is besproken, nog zou willen bewijzen.
4.3
Nu de grieven alle falen, zal het hof de bestreden vonnissen bekrachtigen en de vordering van Unilog, voor zover in hoger beroep vermeerderd, afwijzen, met veroordeling van Unilog als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten als hierna vermeld.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
- wijst de vordering van Unilog, voor zover in hoger beroep vermeerderd, af;
- veroordeelt Unilog in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Erasmus MC tot op heden begroot op € 5.213, aan griffierecht en € 6.870, aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.R. Salomons, A.A. Rijperman en M.H. van der Woude en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.