ECLI:NL:GHDHA:2017:491
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellant met psychische problemen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag van 17 november 2016, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellant, wonende te Leidschendam, was beëindigd. De appellant had in 2014 een schuldsaneringsregeling aangevraagd, die in 2015 was verlengd tot juni 2018. De beëindiging van de regeling was gebaseerd op het niet nakomen van de sollicitatieplicht door de appellant, ondanks dat hij ontheven was van deze verplichting voor een bepaalde periode op basis van een GGZ-rapport. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld, waarbij werd gesteld dat de appellant niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen vanwege ernstige psychische problemen, waaronder ADHD en een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Het hof heeft vastgesteld dat de tekortkomingen van de appellant in het nakomen van zijn sollicitatieplicht niet zo ernstig waren dat de schuldsaneringsregeling beëindigd moest worden. Het hof oordeelde dat de appellant, gezien zijn psychische toestand en de omstandigheden rondom zijn ontslag, slechts in beperkte mate verweten kon worden dat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de appellant in het kader van schuldsanering.