ECLI:NL:GHDHA:2017:4293

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-002889-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door wurging tijdens ruzie met vriendin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van moord, maar is vrijgesproken van deze aanklacht. Wel is hij schuldig bevonden aan doodslag op zijn vriendin, die hij op 26 november 2015 in Rotterdam heeft gewurgd tijdens een ruzie. De verdachte heeft het slachtoffer met beide handen bij de keel vastgepakt en haar keel dichtgeknepen totdat zij niet meer bewoog. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest.

De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere veroordeling tot acht jaar gevangenisstraf door de rechtbank. De advocaat-generaal had verzocht om aanhouding voor nadere psychiatrische en psychologische rapportage, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De verdachte leed aan een aanpassingsstoornis, wat zijn toerekeningsvatbaarheid licht verminderde, maar het hof oordeelde dat hij voldoende in staat was om zijn gedrag te reguleren.

De strafmotivering hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onherstelbaar leed heeft toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, met name de drie kinderen. De verdachte heeft ook geprobeerd het slachtoffer te reanimeren en heeft zelf 112 gebeld, wat in zijn voordeel is meegewogen. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is toegewezen, en de verdachte is verplicht om een bedrag van € 3.527,14 te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002889-16
Parketnummer: 10-810592-15
Datum uitspraak: 3 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1956,
thans gedetineerd in PI [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2015 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of (vervolgens) dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft primair verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor nadere psychiatrische en psychologische rapportage betreffende de verdachte, en subsidiair gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtui-gend bewezen de aan de verdachte impliciet primair ten laste gelegde moord, zodat de verdachte daarvan –overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde (doodslag) heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks26 november 2015 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althansopzettelijk
, (met kracht
)de keel
/halsvan die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en
/of (vervolgens
)dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het impliciet subsidiair bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op het psychiatrisch rapport betreffende de verdachte, opgemaakt op 30 maart 2016 door M.M. Loomans, psychiater en het psychologisch rapport betreffende de verdachte, opgemaakt op 25 april 2016 door drs. T. ’t Hoen, psycholoog.
De
psychiateris van oordeel dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emotie en gedrag, met een chronisch beloop. Hij adviseert de verdachte
licht verminderd toerekeningsvatbaarte achten (op een 5-puntsschaal) ten aanzien van het tenlastegelegde, mocht dat bewezen worden geacht. Hij is in de betrokken periode in verminderde mate in staat geweest om zijn emoties en gedragingen te reguleren en hij slaagde er niet in adequate ondersteuning te vinden. Met name tijdens conflicten leidt dit tot agressie en impulsieve uitingen. De precieze belevingen en gedachten van de verdachte rondom de tenlastelegging, waarbij hij zelf vertelt "een waas" te hebben gekregen en weer bij zinnen te zijn gekomen met zijn handen rondom de nek van het slachtoffer, blijven onduidelijk door de amnesie van de verdachte rondom de gebeurtenis. De amnesie lijkt niet voort te komen uit bredere geheugenproblematiek, aldus de psychiater.
De
psycholoogkomt tot dezelfde conclusie als de psychiater ten aanzien van de ziekelijke stoornis. Ook hij is van mening dat er een verband is tussen de aanpassingsstoornis en het aan de verdachte ten laste gelegde. Ondanks dat de verdachte zich wel degelijk bewust is van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag, was hij er als gevolg van de stoornis op het moment van het ten laste gelegde onvoldoende toe in staat ook daadwerkelijk naar dit besef te handelen. De stoornis is tegelijkertijd ook weer niet zodanig ernstig dat kan worden gesteld dat hij hierdoor helemaal niet in staat was om in vrije wil zijn handelen te bepalen. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt adviseert de psycholoog dan ook om de verdachte als
licht verminderd toerekeningsvatbaarte beschouwen voor de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen geacht.
Het hof neemt de conclusies ten aanzien van de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het ten laste gelegde over en maakt deze tot de zijne.
Het hof acht zich op basis van bovengenoemde rapportages en de overige inhoud van het dossier voldoende voorgelicht omtrent de persoon van de verdachte en ziet geen noodzaak om de behandeling van de zaak aan te houden, zoals door de advocaat-generaal verzocht.
Overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De raadsman heeft ten aanzien van de straf onder meer aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de door de rechtbank opgelegde straf te hoog is gelet op een aantal omstandigheden. Zo heeft verdachte veel berouw van zijn daad en heeft hij steeds meegewerkt aan het onderzoek. Ook moet worden bedacht dat het slachtoffer zelf een rol heeft gehad in de escalatie. Verder is er blijkens de rapportages over de persoon van de verdachte geen reëel gevaar voor herhaling.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn vriendin. Hij heeft haar in hun gezamenlijke woning gedood door haar tijdens een ruzie te wurgen.
De verdachte heeft bovenop het slachtoffer gezeten, het slachtoffer met beide handen bij de keel vastgepakt en haar keel dichtgeknepen of dichtgedrukt totdat zij niet meer bewoog. Het slachtoffer heeft, naar het zich laat aanzien, een heftige doodstrijd moeten ondergaan.
De verdachte heeft met deze daad op brute wijze een einde gemaakt aan het leven van zijn vriendin. Ook heeft de verdachte daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder de drie kinderen van het slachtoffer, en dierbaren van het slachtoffer.
De slachtofferverklaring van de jongste dochter van het slachtoffer, voorgelezen ter terechtzitting in hoger beroep, getuigt hiervan.
Daarnaast brengen feiten als het onderhavige gevoelens van grote angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
De “waas” die de verdachte zegt te hebben ervaren tijdens het wurgen, zou mede zijn veroorzaakt door een opeenstapeling van frustraties en tegenslagen die hij in de voorliggende jaren heeft ervaren. De schuld voor zijn daad kan de verdachte evenwel niet buiten zichzelf leggen. De oorzaak van genoemde frustraties en tegenslagen lag hoe dan ook niet bij het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij te weinig heeft gedaan om de opeenstapeling van genoemde psycho-sociale stressfactoren, die reeds had geleid tot het plegen van
geweldsdelicten in de relationele sfeer, een halt toe te roepen door bijvoorbeeld een beroep te doen op (professionele) hulpverlening.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte ook acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van gewelds(gerelateerde) delicten in de relationele sfeer.
Anderzijds heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte niet is gevlucht en zelf 112 heeft gebeld en heeft geprobeerd het slachtoffer te reanimeren.
Ook houdt het hof er rekening mee dat het bewezenverklaarde feit in licht verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Dat er geen reëel gevaar voor herhaling zou bestaan, zoals door de raadsman bepleit, kan naar het oordeel van het hof niet aan de rapportages worden ontleend. Met name uit het rapport van de psychiater valt af te leiden dat het recidiverisico vooral zal samenhangen met het bestaan van de opeenstapeling van psychosociale stressoren.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.527,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 3.527,14.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Het gaat om de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Deze kosten kunnen ingevolge artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak worden gevorderd door een ieder die die kosten heeft gedragen.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.527,14 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af het verzoek van de advocaat-generaal om aanhouding van de behandeling van de zaak ten behoeve van nadere psychiatrische en psychologische rapportage betreffende de verdachte;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.527,14 (drieduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en veertien cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.527,14 (drieduizend vijfhonderdzevenentwintig euro en veertien cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C. Langeler,
mr. C.J. van der Wilt en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 april 2017.