In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2016. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, de motivering daarvan en de vermelding van de toepasselijke wettelijke voorschriften. De verdachte had als financieel adviseur en treasurer van [bedrijf 1] in de periode van 2004 tot 2014 onrechtmatig geldbedragen aangenomen en valse facturen opgemaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn handelen het vertrouwen van zijn werkgever en de maatschappij had geschaad. De straffen werden bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld en dat hij een schadevergoeding van € 325.000,00 aan [bedrijf 1] had aangeboden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uur, met de bevestiging van het vonnis voor het overige.