Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
Partijen hebben aan het slot van de comparitie om arrest verzocht, te wijzen op de kopie van het dossier dat ten behoeve van de comparitie was overgelegd.
2.De feiten, de vordering van [appellant] en het oordeel van de rechtbank
U meldt dat er een depot is; dat is niet juist. Met toestemming is van de opbrengst van € 150.000,- een aantal nota’s voldaan. Het restant is uitgekeerd. (...)
Indien mr. [X] volgende week failliet wordt verklaard wordt vervolgens direct het faillissement van de stichting derdengelden en van de bestuurders aangevraagd, omdat duidelijk is dat de stichting is komen te verkeren in die situatie dat zij haar schulden niet meer betaalt en de bestuurders daarvoor aansprakelijk zijn en weigeren de tekorten aan te zuiveren. (...)Cliënten stellen dat de bestuurders (mevrouw mr. [geïntimeerde] , mr. [Y] en mr. [Z] ) de afgelopen jaren niets hebben gedaan om de tekorten die aanwezig zijn aan te zuiveren. Zoals u weet gaat het hier om aanzienlijke bedragen die aan derden toebehoren. Volgens vaste jurisprudentie zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor deze tekorten. Met de beslissing van de rechtbank dat de vorderingen opeisbaar zijn is ook gegeven dat de stichting deze direct dient te betalen en de bestuurders daarvoor voor het geheel verantwoordelijk zijn.
[appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag dat mr. [X] een bedrag van € 36.000,-- heeft onttrokken aan het vermogen van de Stichting. Daaraan heeft [geïntimeerde] , als medebestuurder, meegewerkt. Bovendien rustte op [geïntimeerde] als bestuurder de verplichting het vermogen van de Stichting aan te zuiveren na die onttrekking. Door dat na te laten en de Stichting vervolgens op te heffen, terwijl zij wist dat de Stichting nog schuldeisers had, heeft [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld. Bovendien komt [appellant] een direct beroep op de aanzuiveringsverplichting van [geïntimeerde] toe, omdat dit een derdenbeding betreft.
- Artikel 2:9 BW vormt geen grondslag voor de vordering van [appellant] omdat deze bepaling ziet op de interne rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon.
- De vordering van [appellant] op de Stichting was aan verjaring onderhevig omdat de vordering geen verdelingsvordering was.
- De verjaring van de vordering op [geïntimeerde] die is gebaseerd op onrechtmatige daad, heeft een aanvang genomen omstreeks 15 februari 2010, omdat [appellant] toen bekend moest zijn met de schade en de daarvoor aansprakelijke personen. [geïntimeerde] is eerst op 12 mei 2015 aansprakelijk gesteld; toen was de verjaringstermijn al voltooid.
- Doordat de vordering van [appellant] op de Stichting al op 25 januari 2013 was verjaard is [geïntimeerde] niet aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad wegens de ontbinding van de Stichting door haar toedoen op 11 juni 2015.
- De omstandigheid dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de aanvulverplichting die op grond van de Boekhoudverordening 1998 was opgenomen in de gesloten Overeenkomst kantoor-stichting derdengelden, leidt niet tot aansprakelijkheid tegenover [appellant] . Daarvan kan alleen sprake zijn als [appellant] de Stichting aanspreekt en deze dan niet in staat blijkt te kunnen betalen. [appellant] heeft de Stichting echter eerst aangesproken nadat zijn vordering op de Stichting al was verjaard.
3.Beoordeling van het hoger beroep
a)
als medebestuurder van de Stichting medewerking te hebben verleend aan onttrekkingen aan de Stichting door mr. [X] ten laste van het aan [appellant] verschuldigde, waarvoor [appellant] geen toestemming heeft gegeven;
b)
als bestuurder van de Stichting te hebben nagelaten de liquiditeiten van de Stichting aan te vullen toen duidelijk was dat er op de rekening van de Stichting een tekort was ontstaan, gelet op het aan [appellant] (en aan anderen) door de Stichting verschuldigde, dit in strijd met het bepaalde in de Boekhoudverordening 1998 van de Nederlandse Orde van Advocaten, meer in het bijzonder op grond artikel 6 van de “Model overeenkomst kantoor-stichting derdengelden”, bijlage B bij die verordening,
terwijl [geïntimeerde] bovendien op grond van deze verordening gehouden is het door de Stichting verschuldigde (rechtstreeks) aan [appellant] te voldoen.
c)
als bestuurder van de Stichting te zijn overgegaan tot ontbinding (gepaard gaande met de inschrijving in het handelsregister van de constatering dat de Stichting wegens het ontbreken van baten ophield te bestaan), terwijl [appellant] een vordering had (en heeft) op de Stichting, naar [geïntimeerde] bekend was.
artikel 2:9 BW
Grief 1 treft aldus geen doel.
grondslagen a), b) en c); verjaring
[appellant] bestrijdt dat hij toestemming heeft verleend voor de “verrekening” door mr. [X] en dat hem contante betalingen zijn gedaan door de Stichting.
In het navolgende gaat het hof veronderstellenderwijs uit van de juistheid van de visie van [appellant] . Het hof richt zich eerst op de klachten van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank over het verjaard zijn van de vordering op [geïntimeerde] .
Vast staat – [appellant] heeft daar geen grief tegen gericht – dat [appellant] op of omstreeks 15 februari 2010 bekend was met de onttrekking van € 36.000,--, het bedrag waarop [appellant] nog aanspraak maakte, aan de Stichting. De rechtbank oordeelde vervolgens dat de verjaringstermijn voor de vordering op [geïntimeerde] op dat moment een aanvang nam omdat [appellant] toen met de door hem gestelde schade en de daarvoor aansprakelijke personen, onder wie [geïntimeerde] , bekend was.
Het hof leest in deze argumentatie van [appellant] geen klacht tegen het oordeel van de rechtbank, in r.o. 4.7 en 4.8, dat op of kort na 15 februari 2010 de verjaring van de vordering tot schadevergoeding
jegens [geïntimeerde]is gaan lopen, omdat [appellant] vanaf dat moment op de hoogte was van haar ( [geïntimeerde] ’) medewerking aan de (zijns inziens ongeoorloofde) onttrekking van het aan hem verschuldigde bedrag aan de Stichting en het gebleken gebrek aan verhaal op de stichting.
Uit de reactie van [geïntimeerde] op de klachten van [appellant] in de memorie van antwoord maakt het hof op dat ook [geïntimeerde] in die klachten geen grief heeft gelezen tegen dit oordeel van de rechtbank.
Het hof moet er daarom vanuit gaan dat de vordering op [geïntimeerde] tot schadevergoeding wegens (medewerking als bestuurslid van de Stichting aan) de onttrekking van € 36.000,-- aan de Stichting, is verjaard.
De vraag is vervolgens of er een andere grondslag is voor toewijzing van de vordering op [geïntimeerde] , waarbij van verjaring geen sprake is.
Kort samengevat luidt de redenering van [appellant] , die in verschillende grieven gestalte heeft gekregen, dat zijn (verdelings-)vordering op de Stichting niet is verjaard, dat de (doorlopende) verplichting tot aanvulling van het tekort daarom op [geïntimeerde] is blijven rusten, en dat [geïntimeerde] onzorgvuldig heeft gehandeld door de stichting, ondanks die op haar rustende aanvulverplichting, zonder vereffening te liquideren.
De akte, tot het nemen waarvan eerst [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld, zal strikt beperkt dienen te blijven tot een (korte) bespiegeling over deze (mogelijke) consequenties.